ECLI:NL:GHARL:2022:4769

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
200.287.501/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang tussen vader en kind na onderzoek door de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het recht op omgang tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader had in eerste instantie het recht op omgang ontzegd gekregen door de rechtbank Noord-Nederland op verzoek van de moeder. De vader verzocht het hof om deze beslissing te vernietigen en het verzoek van de moeder af te wijzen. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 30 september 2021 de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de wenselijkheid van een helend gesprek tussen de vader en het kind. Uit het rapport van de raad bleek dat het kind, dat in de periode van augustus 2019 tot juni 2020 een behandeling heeft gevolgd, niet openstaat voor een gesprek met zijn vader. De raad concludeerde dat het afdwingen van een gesprek te belastend zou zijn voor het kind en dat het in zijn belang niet wenselijk is. De vader betwistte de bevindingen van de raad en vroeg om een mondelinge toelichting, maar het hof oordeelde dat er geen aanleiding was voor een nadere zitting. Het hof besloot conform het advies van de raad en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het recht op omgang was ontzegd. De beslissing benadrukt het belang van de mening van het kind en de noodzaak om deze te respecteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.287.501/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 191571 en 191733)
beschikking van 9 juni 2022
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J.A.M. Staal-Olislaegers te Winschoten.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
advocaat: mr. M. Helmantel te Hoogezand-Sappemeer.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 30 september 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad van 28 april 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 25 mei 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 26 mei 2022.
1.3
Het hof zal de zaak op de stukken afdoen, zoals reeds is overwogen in de tussenbeschikking van 30 september 2021.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof dient nog een beslissing te nemen over het recht op omgangtussen [de minderjarige1] en de vader. Bij bestreden beschikking van 22 september 2020 heeft de rechtbank op verzoek van de moeder de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] (en zijn inmiddels meerderjarige zus [de meerderjarige] ) ontzegd. De vader verzoekt in hoger beroep deze beslissing te vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder daartoe alsnog af te wijzen.
2.2
In zijn tussenbeschikking van 30 september 2021 heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het verloop van de behandeling van [de minderjarige1] bij [naam1] en in het bijzonder na te gaan of de wenselijkheid van een “helend” gesprek tussen de vader en [de minderjarige1] in die behandeling aan de orde is gekomen, en zo nee, of de raad vindt dat een dergelijk gesprek in het belang van [de minderjarige1] moet worden geacht.
2.3
Uit het rapport van de raad blijkt dat [de minderjarige1] in de periode augustus 2019 tot juni 2020 een behandeling heeft gevolgd bij [naam1] . Dit traject is na juni 2020 afgesloten omdat [de minderjarige1] geen verdere hulpvraag meer had. Er is gedurende het traject vooral aandacht geweest voor het welbevinden van [de minderjarige1] en minder in het investeren van contactherstel tussen vader en [de minderjarige1] omdat daar toen geen ruimte voor was. De raad heeft daarnaast met de vader, de moeder en [de minderjarige1] gesproken over de mogelijkheden van het voeren van een helend gesprek tussen [de minderjarige1] en zijn vader. [de minderjarige1] is daar duidelijk over: hij staat niet open voor een gesprek met zijn vader. Hij heeft dat hoofdstuk afgesloten en wil verder gaan met zijn leven. Het gevoel van angst als hij zijn vader ziet is er nog steeds, zo geeft hij aan. Dat zijn vader bij de raad heeft aangegeven in te zien dat hij fout zat in 2019 en dat hij zijn excuses aan wil bieden aan [de minderjarige1] maakt dat voor hem niet anders.
De raad ziet dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige1] . Hij komt voldoende toe aan zijn ontwikkelingstaken, passend bij zijn leeftijd waaronder minder afhankelijk worden van zijn opvoeder, actieve participatie in het onderwijs, onderhouden van sociale contacten, vriendschappen etc. Het hoofdstuk ‘vader’ is voor hem vooralsnog afgesloten. De raad vindt op dit moment een helend gesprek tussen [de minderjarige1] en de vader niet in het belang van [de minderjarige1] . Het afdwingen van een gesprek dan wel verder procederen heeft naar de mening van de raad alleen een belastend effect op [de minderjarige1] en zal, naar de verwachting van de raad, het beeld dat [de minderjarige1] over zijn vader heeft gevormd, niet doen veranderen. De raad vindt het belangrijk dat de vader de mening en keuze van [de minderjarige1] respecteert en hoopt dat de vader hierin enige vorm van berusting zal vinden zodat ook de vader verder kan met zijn leven.
2.4
De vader betwist dat het goed gaat met [de minderjarige1] . [de minderjarige1] draagt een groot geheim met zich mee en wordt niet in de gelegenheid gesteld om deze gebeurtenissen te verwerken. Voor zover er al hulpverlening is ingezet, is deze niet gericht geweest op de gebeurtenissen die volgens de vader hebben plaatsgevonden tussen [zusje] en [de minderjarige1] en het mogelijke misbruik van [de minderjarige1] zelf. De vader realiseert zich dat het voor [de minderjarige1] moeilijk zal zijn om met zijn vader in gesprek te gaan, maar hij acht een dergelijk gesprek noodzakelijk omdat dit in de ogen van de vader de enige mogelijkheid is om de kwestie bespreekbaar te maken en de weg naar de juist hulpverlening te vinden. De vader verzoekt het hof hem in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nogmaals mondeling toe te lichten om zo het hof te kunnen overtuigen van de noodzaak van een gesprek met [de minderjarige1] .
2.5
De moeder heeft het hof laten weten dat zij zich, gezien het belang van [de minderjarige1] , grotendeels kan vinden in het rapport van de raad.
2.6
Het hof ziet, gelet op de inhoud van het dossier en de inhoud van het raadsrapport, geen aanleiding om een nadere mondelinge zitting te bepalen. Ook ziet het hof geen reden om van het advies van de raad af te wijken. Zoals overwogen in de tussenbeschikking van
30 september 2021 vindt het hof de mening van [de minderjarige1] zwaar wegen. Zijn mening was al duidelijk en dat standpunt heeft hij herhaald in zijn gesprek met de raad. Daar komt nu bij dat duidelijk is dat er bij [de minderjarige1] geen ruimte is om een (eenmalig) gesprek met zijn vader aan te gaan. Bij zijn behandeling bij [naam1] in 2019-2020 was daar nog geen ruimte voor, en ook nu moet een dergelijk gesprek niet in zijn belang worden geacht.
Hetgeen de vader heeft aangevoerd en overgelegd (een afschrift van bladzijden uit een schrift die de vader zegt gevonden te hebben op de kamer van [de minderjarige1] ) leidt niet tot een ander oordeel. Het hof zal dan ook beslissen conform het advies van de raad. Dat betekent dat het hof de bestreden beschikking voor zover daarbij de man het recht op omgang met [de minderjarige1] is ontzegd zal bekrachtigen.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van
22 september 2020, hersteld bij beschikking van 17 november 2020, voor zover daarbij de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] is ontzegd;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en J.L. Roubos, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 9 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.