In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 december 2020. De zaak betreft de waardevaststelling van onroerende zaken onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2019, waarbij de heffingsambtenaar van de gemeente Elburg de waarde van de onroerende zaken heeft vastgesteld op basis van de waardepeildatum van 1 januari 2018. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Gelderland heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 6 april 2022 is de gemachtigde van belanghebbende gehoord, terwijl de heffingsambtenaar niet is verschenen. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaken aannemelijk heeft gemaakt met een taxatierapport, waarin vergelijkingspanden zijn opgenomen. Belanghebbende heeft betoogd dat de waarde te hoog is vastgesteld, met name vanwege leegstand en de invloed van COVID-19 op de waardepeildatum. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met leegstand en dat de door hem verdedigde waarden niet te hoog zijn vastgesteld.
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten, en het Hof heeft geen immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.