Uitspraak
bij de rechtbank: gedaagde en eiseres in verzet,
[appellante],
[geïntimeerde],
1.De procedure bij de rechtbank
2.De procedure bij het hof
3.Waar gaat het in deze zaak om?
4.4. De relevante feiten
“
[appellante] , geboren op [in] 1975, woonplaats [plaats1] (verder schuldenaar genoemd) verklaart wegens een geldlening een bedrag van € 50.000 schuldig te zijn aan [geïntimeerde] , woonplaats [plaats2] (verder schuldeiser genoemd) tegen een rente van 8%De volgende bepalingen en bedingen gelden looptijd 05-01-2015 t/m 05-01-20171. De hoofdsom wordt afgelost in één keer (€ 58.000 incl. rente). Deze bepaling vervalt op het moment dat de schuldeiser het bedrag onmiddellijk geheel opeist, zoals omschreven in bepaling 4.(…)Schuldbekentenis voor een bedrag van[volgt handgeschreven – aanvulling hof]
acht en vijftig duizend euro”.
Vervolgens worden de namen en adressen van partijen vermeld en voor wat betreft [appellante] haar sofinummer. De schuldbekentenis is ondertekend. Het bevat een ondertekening door [geïntimeerde] en een ondertekening, naast de voorgedrukte naam van [appellante] .
5.5. De beoordeling van het geschil
Het deskundigenrapport5.3 In de procedure bij de rechtbank is een deskundige benoemd om te beoordelen of de handtekening op de schuldbekentenis door [appellante] is geplaatst. Die benoeming heeft een voorgeschiedenis. Nadat [appellante] had bestreden dat de handtekening onder de schuldbekentenis van haar afkomstig was, heeft de advocaat van [geïntimeerde] aan het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau B.V. (hierna: NFO) verzocht een onafhankelijk schriftvergelijkend en document-technisch onderzoek te verrichten naar de vraag of de handtekening onder de schuldbekentenis al dan niet door [appellante] was geplaatst. De heer [de deskundige] (hierna: [de deskundige] ) van het NFO heeft de advocaat van [appellante] daarop in een brief van 9 november 2017 geschreven dat deze onderzoeksvraag alleen met een hoge mate van waarschijnlijkheid kan worden beantwoord wanneer “een representatieve steekproef uit het totale schriftrepertoire” van [appellante] ter beschikking staat. Hij heeft de advocaat gevraagd om “buiten de context van de zaak vervaardigde handschriften” van [appellante] uit de periode vanaf 2005 aan te leveren. De advocaat van [appellante] heeft hem in een e-mail van 10 november 2017 geantwoord:
“
Aangezien de zaak nog onder de rechter is kunt u vooralsnog van mij geen vergelijkingsmateriaal verwachten.”
In een brief van 24 november 2017 aan de advocaat van [geïntimeerde] heeft [de deskundige] de volgende onderzoeksbevindingen vermeld:
“
Vanwege het gegeven dat representatief en bruikbaar vergelijkingsmateriaal van mevrouw [appellante] niet is aangeleverd, kan geen vergelijkend onderzoek worden verricht naar de onder punt [1] vermelde onderzoeksvraag. Het betwiste naamschrift kan enkel opzichzelfstaand worden beoordeeld en geanalyseerd. Hierbij is het volgende vastgesteld:- het betwiste naamschrift bevat in kwalitatief en kwantitatief opzicht voldoende specifieke kernmerken om een schriftvergelijkend onderzoek ter beantwoording van de onderzoeksvraag mogelijk te maken.- Bij analyse van het betwiste naamschrift is vastgesteld dat de aard, kwaliteit en kwantiteit van de voor identificatie in aanmerking komende elementen in het betwiste naamschrift zodanig zijn, dat gesproken kan worden van een beperkt complexe bewegingscoördinatie.”
In het tussenvonnis van 25 juli 2018 heeft de rechtbank [de deskundige] tot deskundige benoemd.
“
Zodra het gevraagde vergelijkingsmateriaal is ontvangen zal de representativiteit van het aangeleverde materiaal worden beoordeeld. Op grond hiervan zal worden besloten of het al dan niet noodzakelijk is om eventueel aanvullend een schrijfproef bij mevr. [appellante] af te nemen.”
Nadat de advocaat van [appellante] [de deskundige] in een brief van 10 september 2018 had laten weten dat zijn cliënte niets had kunnen vinden aan handgeschreven tekst uit de periode 2007 t/m 2017, schreef [de deskundige] hem in een brief van 24 september 2018 dat hij het vreemd vond dat [appellante] niet over enig vergelijkingsmateriaal beschikte en verzocht hij hem om het belang van dat materiaal onder de aandacht van [appellante] te brengen. Verder schreef hij:
“
Gelet op uw brief d.d. 11 september 2018 ga ik er vanuit dat uw client in ieder geval niet veel vergelijkingsmateriaal kan aanleveren. Derhalve acht ik het noodzakelijk om bij uw cliënt een schrijfproef af te nemen.(…)”
Vervolgens heeft [de deskundige] [appellante] uitgenodigd voor een schrijfproef. In de aan de advocaat van [appellante] gerichte uitnodigingsbrief heeft [de deskundige] de advocaat verzocht zijn cliënte te verzoeken zoveel mogelijk vergelijkingsmateriaal (bijvoorbeeld op een kladblok, notitieboekje, kalender of agenda) mee te nemen.
Na de schrijfproef schreef [de deskundige] het volgende aan de advocaat van [appellante] :
“
Zoals bekend heeft ondergetekende op d.d. 19 oktober 2018 een schrijfproef afgenomen bij uw client. Uw client heeft aan mij op 19 oktober toegezegd om aanvullend vergelijkingsmateriaal aan te leveren per email. Ik wijs u op de onderstaande toelichting. Kunt u mij het toegezegde materiaal uiterlijk binnen 2 á 3 dagen doen toekomen?”
5.6 [de deskundige] heeft op 19 november 2018 gerapporteerd. Hij heeft in dat rapport onder meer geschreven dat hij de advocaat van [appellante] gevraagd heeft om zoveel mogelijk vergelijkingshandschrift van [appellante] ter beschikking te stellen en dat de advocaat hem heeft geantwoord dat zijn cliënte niets heeft kunnen vinden aan handgeschreven tekst in de periode 2007 t/m 2017. Volgens haar advocaat schrijft [appellante] eigenlijk nooit, gebruikt zij alleen haar handtekening. [de deskundige] heeft wel een schrijfproef afgenomen bij [appellante] . Volgens zijn rapport heeft hij haar toen opnieuw gevraagd om vergelijkingsdocumenten en heeft haar gewezen op documenten waarop “
handschrift kan voorkomen”. [appellante] gaf daarop, volgens het rapport te kennen, dat zij wel beschikt over documenten met handschrift in de Bulgaarse taal en over documenten in de Nederlandse taal waarop haar handtekening staat, maar niet over documenten waarop zij handschrift in het Nederlands heeft geproduceerd. [de deskundige] heeft [appellante] verzocht om de documenten met handschrift in de Bulgaarse taal en de documenten met de vergelijkingshandtekeningen zo spoedig mogelijk naar hem toe te zenden. [appellante] heeft, ondanks een herinnering aan haar advocaat, niet aan dit verzoek voldaan. In het hoofdstuk bevindingen van zijn rapport heeft [de deskundige] onder meer het volgende geschreven:
“
Het onderzoek is verricht volgens de reguliere methoden en technieken van forensisch
“
Gelet op hetgeen hiervoor beschreven staat, overwegende de kwalitatieve en kwantitatieve
5.9 [appellante] is het niet met dit oordeel eens. Volgens haar heeft zij de uitvoering van het onderzoek niet, en al helemaal niet ernstig, belemmerd. Bovendien vindt zij de consequenties die de rechtbank heeft verbonden aan de door de rechtbank vastgestelde schending van de medewerkingsplicht niet proportioneel. De rechtbank had zich ook van alternatieven kunnen bedienen, aldus [appellante] , die meent dat haar door de beslissing van de rechtbank het recht op een eerlijk proces is ontnomen.
- bij het afnemen van de schrijfproef heeft [de deskundige] opnieuw om vergelijkingsmateriaal gevraagd en heeft hij ook suggesties gedaan over de stukken die als zodanig zouden kunnen dienen. Hij heeft toen met [appellante] afgesproken dat zij hem dat materiaal alsnog ter beschikking zou stellen. Dat is, ondanks een herinnering door [de deskundige] aan de advocaat van [appellante] (zie 5.5), niet gebeurd. In de door [de deskundige] verzonden herinnering van 25 oktober 2018 is niet uitdrukkelijk geschreven dat hij het vergelijkingsmateriaal echt nodig had herinnering;
- opmerkelijk is dat [de deskundige] toen hij het gevraagde vergelijkingsmateriaal niet ontving de rechtbank niet heeft benaderd overeenkomstig de aanbeveling in par. 97 van de Leidraad deskundigen in civiele zaken. Het hof wijst er in dit verband op dat in het tussenvonnis waarbij [de deskundige] tot deskundige is benoemd is bepaald dat hij deze Leidraad in acht dient te nemen;
- pas uit het concept-rapport van [de deskundige] kon [appellante] afleiden dat [de deskundige] , mede vanwege het ontbreken van representatief vergelijkingsmateriaal geen “significant gewicht kon toekennen aan de door hem vastgestelde overeenkomsten en verschillen”, waardoor hij niet met een redelijke mate van waarschijnlijkheid kon vaststellen of sprake was van een vervalsing of niet. [appellante] was toen in de gelegenheid om in het kader van haar reactie op het concept-rapport van [de deskundige] de gevraagde gegevens alsnog ter beschikking te stellen. Haar advocaat heeft echter niet gereageerd op het concept-rapport.
5.11 Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat [appellante] de uitvoering van het onderzoek heeft belemmerd door geen vergelijkingsmateriaal beschikbaar te stellen en dat het onderzoek daardoor is bemoeilijkt. Maar naar het oordeel van het hof is deze nalatigheid van [appellante] niet zo verwijtbaar dat de vergaande consequentie die de rechtbank daaraan heeft verbonden gerechtvaardigd was. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking:
- allereerst is niet gebleken dat [appellante] wel beschikt over vergelijkingsmateriaal uit 2007 t/m 2017 anders dan haar handtekening op officiële documenten en stukken in de Bulgaarse taal;
- vervolgens is niet gebleken dat [appellante] al voor zij kennisnam van het concept-rapport voldoende duidelijk is gemaakt, dat het niet beschikbaar stellen van vergelijkingsmateriaal het onderzoek van [de deskundige] ernstig zou bemoeilijken, zodanig dat [de deskundige] dan niet met zekerheid kon vaststellen of sprake was van een vervalsing of niet;
- daarmee samenhangend, [de deskundige] heeft nagelaten de rechtbank in te schakelen, waardoor is nagelaten [appellante] duidelijk te maken dat zij een ultieme poging moest doen het vergelijkingsmateriaal te verkrijgen;
- ten slotte heeft de rechtbank ook na kennisneming van het rapport nagelaten [appellante] in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen alvorens zij toepassing gaf aan artikel 198 lid 3 Rv.
- de periode waarin 5 januari 2015 valt - niet heeft overgelegd. Een rekeningafschrift over die periode bevat mogelijk relevante informatie over een van de partijen verdeeld houdende vragen, te weten op welk moment [appellante] naar Bulgarije is vertrokken en daar is aangekomen. Het hof beveelt [appellante] (vgl. artikel 22 Rv) om die reden ook het rekeningafschrift betreffende de periode waarin 5 januari 2015 valt over te leggen. Verder ontbreken in het aan het hof overgelegde procesdossier de producties bij de verzetdagvaarding. [appellante] dient de producties 2 en 3 (productie 1 is het verstekvonnis) alsnog over te leggen.