ECLI:NL:GHARL:2022:4640

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
200.303.138/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in echtscheidingszaak met betrekking tot waardering aandelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van [verzoekster] tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor. [verzoekster] en [verweerder] zijn voormalige echtgenoten die in geschil zijn over de waardering van aandelen in Porto Bello B.V., die van belang zijn voor de verdeling van hun gemeenschap na echtscheiding. [verzoekster] stelt dat zij is benadeeld in het echtscheidingsconvenant van 14 augustus 2018, omdat de waarde van de aandelen te laag is ingeschat. Het hof heeft vastgesteld dat de hoofdzaak al aanhangig is en dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in strijd is met de goede procesorde. Het hof oordeelt dat het verzoek niet kan worden toegewezen, omdat het in het huidige stadium van de procedure onaanvaardbaar zou zijn om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Het hof heeft ook overwogen dat [verzoekster] onvoldoende heeft aangetoond waarom het voorlopig getuigenverhoor noodzakelijk is en dat de uitkomsten mogelijk niet relevant zijn voor de hoofdzaak. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de relatie tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.138/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 360503)
beschikking van 7 juni 2022
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
hierna: [verzoekster] ,
advocaat: mr. R.H. van de Beeten,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
hierna: [verweerder] ,
advocaat: mr. G.J.M. Gussenhoven.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij verzoekschrift met akte overlegging producties, binnengekomen op 8 februari 2022 bij de griffie van het hof, heeft [verzoekster] het hof verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
1.2.
Op 4 mei 2022 is het verweerschrift met bijlagen van [verweerder] bij de griffie van het hof binnengekomen.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 18 mei 2022 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben (de advocaten van) partijen hun standpunten nader toegelicht. [verzoekster] heeft daarbij spreekaantekeningen in het geding gebracht. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald.

2.De motivering van de beslissing

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het verzoek van [verzoekster] tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor moet worden toegewezen. Bij dit hof is de hoofdzaak tussen partijen aanhangig onder zaaknummer 200.303.138/01. In de hoofdzaak is het volgende aan de orde. [verzoekster] en [verweerder] zijn getrouwd geweest en hebben op 14 augustus 2018 een echtscheidingsconvenant getekend. In geschil is of [verzoekster] in het echtscheidingsconvenant voor meer dan een kwart is benadeeld omdat zij heeft gedwaald over de waarde van de aandelen die [verweerder] heeft in Porto Bello B.V. Daarnaast speelt in de hoofdzaak de vraag of er, zoals [verweerder] stelt, sprake is van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen waardoor [verzoekster] geen beroep kan doen op benadeling. Indien daarvan sprake is, is verder de vraag aan de orde of [verzoekster] de vaststellingsovereenkomst kan vernietigen, althans daaraan onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan worden gehouden.
2.2.
[verzoekster] heeft bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, gevorderd het echtscheidingsconvenant van14 augustus 2018 te wijzigen door te bepalen dat [verweerder] aan [verzoekster] een bedrag dient te betalen van € 724.076,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, ter compensatie van het nadeel aan de zijde van [verzoekster] als gevolg van de te lage waardering van de aandelen in Porto Bello B.V. [verzoekster] heeft aan haar vordering (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. Porto Bello B.V. was eigenaar van aandelen in het vermogen van de dierenartspraktijk De Graafschap Dierenartsen Holding B.V. (hierna: DGD ). De waarde van de aandelen in Porto Bello B.V. die is opgenomen in het echtscheidingsconvenant, is gebaseerd op een waardering van de goodwill van DGD van 27 mei 2017 door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). In het rapport is rekening gehouden met de – door [verweerder] aan het KNMvD doorgegeven – strategie van DGD , die was gericht op een zelfstandige versterking van de marktpositie van de dierenartspraktijk. Na de ondertekening van het echtscheidingsconvenant is de dierenartspraktijk verkocht aan een keten waardoor de aandelen van [verweerder] in Porto Bello B.V. een hogere waarde bleken te vertegenwoordigen. [verzoekster] daarom heeft ten aanzien van de waarde van de aandelen van Porto Bello B.V. gedwaald, als gevolg waarvan [verzoekster] bij de verdeling van de gemeenschap voor meer dan een kwart is benadeeld.
2.3.
De rechtbank heeft de vordering van [verzoekster] bij vonnis van 14 juli 2021 afgewezen. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld [verzoekster] geen beroep op benadeling toekomt omdat het artikel in het echtscheidingsconvenant over de waardering van de aandelen in Porto Bello B.V. een vaststellingsovereenkomst betreft. Er was namelijk sprake van een onzekerheid dan wel geschil over de waarde van de onderneming, welke partijen wensten te beëindigen. Bovendien hebben partijen de tekst
“dit artikel is een vaststellingsovereenkomst”opgenomen in het echtscheidingsconvenant. [verzoekster] heeft voorts onvoldoende aangevoerd voor vernietiging van de vaststellingsovereenkomst en de stelling dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aan de overeenkomst kan worden gehouden. [verzoekster] is van het vonnis in hoger beroep gekomen.
het verzoek
2.4.
[verzoekster] heeft het hof in deze procedure verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Zij wenst door middel van het voorlopig getuigenverhoor tijdig bewijsmiddelen veilig te stellen en haar stellingen in hoger beroep nader te onderbouwen. Het verzoek ziet op het horen van zeven getuigen, waaronder [verweerder] en een aantal van zijn zakenrelaties. [verzoekster] wenst de volgende feiten en omstandigheden aan te tonen, althans aannemelijk te maken door het horen van getuigen:
het vermogen van Porto Bello B.V. strekte tot voorziening in de oude dag van partijen;
aan in ieder geval [verzoekster] is door de mediator, noch door een andere betrokken adviseur uitgelegd wat de juridische consequentie is van het begrip “vaststellingsovereenkomst”;
de opdracht tot waardering door de KNMvD is verstrekt door [verweerder] en [verweerder] heeft ook de informatie over het beleid van de groep dierenartsen aan de KNMvD verstrekt;
indien aan de KNMvD was meegedeeld dat overwogen werd om alle praktijken te verkopen aan een keten, zou door de KNMvD een andere waardering zijn opgesteld;
ten tijde van de onderhandelingen tussen partijen in 2017, resp. 2018 bestond al het voornemen bij de dierenartsen om tot verkoop aan een keten over te gaan en was hen bekend welke prijzen een dergelijke keten bereid is te betalen;
ten tijde van de onderhandelingen in 2017-2018 is er op enig moment al contact geweest met de ketens CVS en Evidensia;
de waarde van de aandelen Porto Bello B.V. in het kader van de transactie Evidensia.
2.5.
[verweerder] heeft verweer gevoerd. [verweerder] voert (samengevat) aan dat [verzoekster] misbruik van bevoegdheid maakt omdat zij geen belang heeft bij het voorlopig getuigenverhoor, dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde en dat [verweerder] bij toewijzing van het verzoek in grote mate in zijn belangen wordt geschaad.
strijd met de goede procesorde
2.6.
Het hof stelt voorop dat de rechter op grond van artikel 186 Rv in gevallen waarin bij wet bewijs door getuigen is toegelaten, op verzoek van de belanghebbende voorafgaand aan of tijdens een reeds aanhangige procedure een voorlopig getuigenverhoor kan bevelen.
2.7.
Volgens vaste rechtspraak kan een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), op de grond dat het verzoek strijdig is met de eisen van een goede procesorde en op de grond dat het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld, bezwaar. Voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopig getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW). [1]
2.8.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van [verzoekster] tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor dient te worden afgewezen omdat het verzoek, gelet op het stadium waarin de hoofdzaak zich bevindt, in strijd is met de goede procesorde. Het hof zal uitleggen waarom.
2.9.
Op 13 oktober 2021 heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld en de hoofdzaak is op de rolzitting van 30 november 2021 bij het hof aangebracht. Op 8 februari 2022 heeft [verzoekster] de memorie van grieven genomen en gelijktijdig het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor gedaan. [verweerder] heeft op 19 april 2022 de memorie van antwoord genomen, waarna het hof de zaak bij rolbeschikking van 3 mei 2022 niet heeft geselecteerd voor een mondelinge behandeling. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich conform art. 2.23 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (hierna: LPR) uit te laten op de rolzitting van 17 mei 2022. [verzoekster] heeft om akte verzocht. De hoofdzaak staat daarom op de rolzitting van 14 juni 2022 voor akte uitlaten aan de zijde van [verzoekster] .
2.10.
Omdat de hoofdzaak niet is geselecteerd voor een mondelinge behandeling (en partijen ook niet om een mondelinge behandeling hebben verzocht), is de verwachting dat het hof na de aktewisseling binnen afzienbare tijd een inhoudelijk arrest zal wijzen. In het arrest kan het hof, indien nadere bewijslevering noodzakelijk wordt geacht, een concrete bewijsopdracht geven. Wanneer het hof op dit moment het verzochte voorlopig getuigenverhoor gelast, bestaat de reële kans dat een groot aantal getuigen wordt gehoord over een breed feitencomplex terwijl het de vraag is of en in hoeverre de uitkomsten relevant zijn voor de hoofdzaak. Het toestaan van een voorlopig getuigenverhoor in dit stadium van de procedure zorgt daarom voor een onaanvaardbare doorkruising van de hoofdzaak. Daarbij komt dat [verzoekster] onvoldoende concreet heeft gemaakt waarom een (uitgebreid) voorlopig getuigenverhoor op dit moment noodzakelijk is en waarom het oordeel van het hof in de hoofdzaak over de vraag of bewijslevering nodig is en zo ja, ten aanzien van welke feiten en omstandigheden, niet kan worden afgewacht. De enkele opmerking dat het financiële belang in deze zaak groot is en dat niet denkbeeldig is dat na een beslissing van het hof cassatie en verwijzing volgen waarbij bewijslevering opnieuw aan de orde zou kunnen komen, is daarvoor onvoldoende.
2.11.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor afwijzen.
2.12.
Omdat [verzoekster] en [verweerder] gewezen echtgenoten zijn ziet het hof aanleiding de proceskosten tussen hen te compenseren.

3.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van [verzoekster] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor af;
bepaalt dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, H.L. Wattel en M.S.A. Van Dam en is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 7 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1433.