ECLI:NL:GHARL:2022:461

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
200.299.946/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschap en omgangsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], geboren in 2006 en 2008. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd door de onderlinge verstandhouding tussen de ouders en de manier waarop de moeder omgaat met de vader. De kinderen wonen sinds medio 2017 bij de moeder en hebben sinds medio 2019 geen contact meer met hun vader. De moeder en de stiefvader hebben verweer gevoerd tegen de ondertoezichtstelling, terwijl de vader het verzoek van de raad steunt.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen geen behoefte hebben aan een ondertoezichtstelling, maar dat de zorgen van de raad over de ontwikkeling van de kinderen gegrond zijn. De moeder heeft de vader niet op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van de kinderen en heeft hen negatief beïnvloed in hun beeldvorming over de vader. Het hof concludeert dat er een regie van een jeugdbeschermer nodig is om de benodigde hulpverlening te waarborgen en om te onderzoeken of contactherstel met de vader mogelijk is. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden uitgesproken, met als doel de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen en de situatie te verbeteren.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en de ondertoezichtstelling gaat in met ingang van de uitspraak tot 18 januari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.299.946/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 522377)
beschikking van 18 januari 2022
inzake
de raad voor de kinderbescherming, (de raad)
regio Midden Nederland, locatie Utrecht,
verzoeker in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder], (de moeder)
[de stiefvader], (de stiefvader)
beiden wonende te [woonplaats1] ,
[de vader], (de vader)
wonende te [woonplaats2] (Duitsland),
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans te Meppel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 juni 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 16 september 2021;
- een brief van mr. L.F. Withaar-Weijns (de voormalig advocaat van de moeder) van 30 september 2021;
- een brief van de raad van 18 november 2021 met bijlage(n);
- een faxbericht van de raad van 30 november 2021 met bijlage(n).
2.2
Op 1 december 2021 zijn de hierna nader te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen, die ieder afzonderlijk van elkaar en buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbenden door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 december 2021 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [naam1] namens de raad;
- de moeder en de stiefvader;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Ter zitting heeft mr. Olie-Hallmans mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Uit het - op 5 oktober 2018 door echtscheiding ontbonden - huwelijk van de ouders zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2006;
- [de minderjarige2] , [in] 2008.
De ouders oefenen van rechtswege gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: de kinderen).
Sinds het feitelijk uiteengaan van de ouders medio 2017 wonen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder.
3.2
De moeder is getrouwd met de stiefvader en heeft met hem twee minderjarige zoons ( [de minderjarige3] en [de minderjarige4] ).
3.3
Sinds medio 2019 vindt er geen omgang meer plaats tussen de vader en de kinderen.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de raad om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht te stellen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De raad komt met twee grieven in hoger beroep van de bestreden beschikking. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland voor de duur van twaalf maanden, alsnog toe te wijzen.
4.2
De moeder en de stiefvader hebben ter zitting mondeling verweer gevoerd en het hof verzocht - zakelijk weergegeven - om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De vader ondersteunt het hoger beroep van de raad.

5.De motivering van de beslissing

De mening van [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
5.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] willen allebei geen ondertoezichtstelling. Zij vinden het niet nodig dat er iemand meekijkt. Volgens [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wordt in die situatie hun vrijheid van hen afgenomen. Het gaat goed thuis en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zien het nut van een ondertoezichtstelling niet in. Ze vinden een ondertoezichtstelling ook niet nodig om te komen tot contact met de vader. Zolang de vader niet erkent wat er volgens hen in het verleden is gebeurd en het daar niet met hen over wil hebben, willen zij geen contact met de vader.
De ondertoezichtstelling
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
Het hof is, anders dan de kinderrechter en anders dan moeder en de stiefvader hebben betoogd, van oordeel dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben tot hun respectievelijk 11e en 9e jaar in een gezinsverband samengeleefd met de moeder en de vader. Medio 2019 hebben de kinderen na een omgangsmoment aan de vader bericht dat zij niet meer bij hem willen komen. Sindsdien, inmiddels dus ruim 2,5 jaar, hebben zij, op een beeldbelmoment begin 2020 na, geen contact meer gehad met hun vader. De moeder en de vader hebben onderling ook geen contact meer.
De raad heeft in zijn rapport van 16 september 2021 onder meer zorgen geuit - en het hof deelt deze zorgen - over de verstandhouding tussen de ouders, het gedrag van de moeder en welke gevolgen dit laatste heeft op de ontwikkeling van de kinderen. De moeder neemt [de minderjarige1] en [de minderjarige2] mee in haar negatieve mening over, en ervaringen met, de vader. Ook legt zij niet gepaste verantwoordelijkheden bij de kinderen, bijvoorbeeld in die zin dat zij van de moeder zelf mogen beslissen of zij contact willen met hun vader en zo ja in welke vorm. De moeder ziet de door de raad en eerder betrokken hulpverleners geconstateerde zorgen niet. Zij herkent zich niet in het beeld dat over haar in het raadsrapport wordt geschetst en vindt de huidige situatie, waarbij de kinderen geen contact hebben met hun vader en binnen het gezin van de moeder en de stiefvader niet of nauwelijks wordt gesproken over de vader, niet zorgelijk.
Voornoemde zorgen zijn voor het hof ter zitting bevestigd. Zo heeft de moeder verklaard dat zij de vader als ex-partner ziet, dat zij met haar huidige partner, hun kinderen en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verdergaat als gezin en dat de kaartjes van de vader aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] worden weggegooid. Bovendien heeft zij ter zitting desgevraagd geen positieve dingen kunnen benoemen over de vader als vader van hun kinderen. Verder is gebleken dat de moeder de vader niet informeert over de kinderen, omdat zij naar eigen zeggen als ex-partner veel negatieve gebeurtenissen heeft meegemaakt met de vader. Anders dan de moeder lijkt te veronderstellen dient zij de vader niet alleen te informeren als er een noodsituatie is, maar heeft zij als verzorgende ouder ook de plicht om de niet-verzorgende ouder (de vader) te informeren over bijvoorbeeld de ontwikkeling van de kinderen. Dat laat zij ten onrechte na.
Het hof deelt de visie van de raad dat de omstandigheid dat de moeder de vader niet meer in haar leven wil, niet zonder meer kan en mag betekenen dat de vader ook niet meer in het leven van de kinderen betrokken is. Eerst zal nader onderzocht dienen te worden of de vader een rol kan spelen in het leven van de kinderen en zo ja op welke wijze, waarbij het belang van de kinderen leidend is. Een ondertoezichtstelling is daarvoor de aangewezen weg.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de concrete bedreigingen in de (identiteits- en sociaal-emotionele) ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het bijzonder gelegen zijn in de onderlinge verstandhouding tussen de ouders en de manier waarop de moeder omgaat met de positie van de vader in het leven van de kinderen en de houding die zij aanneemt ten aanzien van de vader, waardoor de kinderen geen ruimte krijgen en/of kunnen voelen om over hun vader te praten, een eigen beeld van hun vader te vormen en hun eigen mening te vormen en te uiten over de rol van de vader in hun leven.
5.4
Met betrekking tot de door de moeder geuite bezwaren over (de totstandkoming van) het raadsrapport, overweegt het hof dat de raad de stiefvader kort voor de zitting in hoger beroep telefonisch heeft gesproken. Het door de raad overgelegde verslag van dit gesprek bevestigt naar het oordeel van het hof het zorgelijke beeld dat in het gezin van de moeder en de stiefvader in het geheel niet over de vader wordt gesproken.
5.5
Om voornoemde ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen, is hulpverlening en nader onderzoek nodig. De vader heeft in dat verband aangegeven dat het hem in geval van een ondertoezichtstelling niet direct om de omgang gaat, maar dat de kinderen de hulpverlening krijgen die ze volgens de raad nodig hebben. Daarna kan volgens de vader bekeken worden wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot contactherstel. Het hof is met de vader van oordeel dat binnen de ondertoezichtstelling onderzocht dient te worden of er sprake is van gerechtvaardigd of ongerechtvaardigd contactverlies tussen de vader en de kinderen.
Op dit moment zijn er twee hulpverleners (kindbehartigers/bemiddelaars) van praktijk [naam2] betrokken. Het plan van deze hulpverleners is naar het hof begrijpt onder meer om gesprekken te voeren met de kinderen over wie zij zijn, welke betekenis zij geven aan de relatie met hun vader, wat hun overwegingen zijn en wat hun onderliggende behoeften zijn. Beide ouders staan achter de inzet van deze hulpverlening. Desondanks acht het hof het vrijwillig kader voor deze hulpverlening niet afdoende om de volgende redenen.
In de afgelopen jaren is er in het vrijwillig kader vanuit verschillende organisaties hulpverlening ingezet. Deze hulpverlening heeft echter niet tot een structurele verbetering in de situatie geleid. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de hulpverlening van [naam2] en de eventuele benodigde vervolghulpverlening in het vrijwillig kader door de moeder wordt opgestart en voortgezet. De kindbehartiger heeft reeds, zo blijkt uit het raadsrapport, voorafgaande aan de zitting in eerste aanleg contact opgenomen met de raad vanwege zorgen over de kinderen. De moeder heeft destijds te kennen gegeven dat zij zonder ondertoezichtstelling niet zal meewerken aan de hulpverlening vanuit de kindbehartiger. Weliswaar heeft er in juni 2021, inmiddels dus ruim een half jaar geleden, wel een intakegesprek plaatsgevonden met de ouders, maar er heeft nog altijd geen vervolg plaatsgevonden en evenmin een intakegesprek met de kinderen. De moeder wacht de uitkomst van dit hoger beroep af. Gezien deze houding acht het hof regie van een jeugdbeschermer nodig om ervoor te zorgen dat de benodigde hulpverlening wordt voortgezet, dat de eventuele benodigde vervolghulpverlening wordt ingezet en afgerond, dat er zicht blijft op de situatie en dat er daar waar nodig tijdig kan worden ingegrepen.
5.6
Concluderend is het hof van oordeel dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is voldaan en dat het verzoek van de raad dus moet worden toegewezen. Gelet op de complexe problematiek is het hof met de raad van oordeel dat de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden moet worden uitgesproken. De doelen waaraan gewerkt moet worden bij de ondertoezichtstelling zijn in grote lijnen:
- onderzoeken hoe het met de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is gesteld;
- onderzoeken wat de invloed hierbij is vanuit het gezinssysteem en de opvoedingsstijl van de ouders;
- onderzoeken en inzetten van de juiste hulpverlening voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en voor de ouders;
- onderzoeken van de mogelijkheden om te komen tot contactherstel met de vader.
6. De slotsom
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 juni 2021, en opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 en [de minderjarige2] , geboren [in] 2008, onder toezicht van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, met ingang van heden tot 18 januari 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, K.A.M. van Os-ten Have en P.B. Kamminga, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 18 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.