ECLI:NL:GHARL:2022:4518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
200.309.881/02 en 200.309.881/03
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van terugverhuizing en voorlopige voorzieningen in een ouderschapszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot schorsing van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder verzocht om schorsing van de beslissing die haar verplichtte om met haar kinderen terug te verhuizen naar de Achterhoek. De vader voerde verweer en vroeg om voorlopige voorzieningen, waaronder een dwangsom voor iedere dag dat de moeder niet zou terugverhuizen. Het hof oordeelde dat de belangen van de vader en de kinderen bij de uitvoerbaarheid van de beschikking zwaarder wegen dan die van de moeder. Het hof wees het verzoek van de moeder tot schorsing af en legde een dwangsom op aan de moeder, die ingaat op 16 juli 2022. Tevens werd bepaald dat de vader de kinderen op vrijdag ophaalt en de moeder op zondag om 15.30 uur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.309.881/02 en 200.309.881/03
(zaaknummers rechtbank Gelderland 384978 en 392984)
beschikking van 2 juni 2022
inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A.E. van Nimwegen te Delfzijl,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna: de vader,
advocaat: mr. J.G. Kalk te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
gevestigd te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Waar gaat het over?

1.1
Tijdens de relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [de minderjarige1] , [in] 2016 te [plaats1] (verder: [de minderjarige1] ), en
- [de minderjarige2] , [in] 2017 te [plaats2] (verder: [de minderjarige2] ).
De vader heeft [de minderjarige2] en [de minderjarige1] (gezamenlijk ook: de kinderen) erkend. De moeder had aanvankelijk alleen het gezag over de kinderen. Bij beschikking van 9 april 2021, schriftelijk vastgelegd op 21 april 2021, heeft de rechtbank de moeder en de vader gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
1.2
De moeder heeft ook een zoon uit een eerdere relatie, [naam1] , die bij haar woont.
1.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 9 april 2021 onder toezicht van de GI. De termijn van de ondertoezichtstelling loopt, na verlenging, tot 9 december 2022.
1.4
Bij beschikking van 27 januari 2022 (hierna de bestreden beschikking) heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, voor zover hier van belang:
- de moeder bevolen om uiterlijk zondag 8 mei 2022 met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terug te verhuizen naar de Achterhoek, althans naar een woning binnen een straal van 30 auto-minuten (ANWB-routeplanner) van de woning van de vader aan de [adres1] , [woonplaats2] ;
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder is;
- vastgesteld als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat [de minderjarige1] (het hof begrijpt: en [de minderjarige2] ) bij de vader verblijven: eenmaal per veertien dagen van vrijdag 16.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- bepaald dat deze verdeling van de zorg- en opvoedingstaken onder regie van de GI kan worden uitgebreid;
- vastgesteld dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden verdeeld in onderling overleg en indien nodig onder regie van de GI;
- afgewezen het verzoek van de vader tot vervangende toestemming om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in te schrijven op basisschool [de school] te [woonplaats2] .
De rechtbank heeft deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.De rechtszaak bij het hof

Incidenteel verzoek van de moeder (200.309.881/02) en van de vader (200.309.881/03)
2.1
De moeder vraagt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in afwachting van de uitkomsten van de beroepsprocedure die bij het hof aanhangig is, over te gaan tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt : ten aanzien van de beslissing die - kortgezegd - de terugverhuizing van de moeder en de kinderen naar de Achterhoek beveelt), kosten rechtens.
2.2
De vader voert verweer tegen het incidenteel verzoek tot schorsing van de moeder. Hij vraagt het hof bij zelfstandig incidenteel verzoek, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, als voorlopige voorziening op voet van artikel 223 Wetboek van Rechtsvordering (Rv), voor de duur van de tussen de moeder en de vader aanhangige bodemzaken in hoger beroep:
- de moeder te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan de vader van € 500,- per dag of dagdeel voor iedere dag dat de vrouw na 8 mei 2022 blijft weigeren met de kinderen terug te verhuizen naar [woonplaats2] , althans naar een woning binnen een straal van maximaal 30 autominuten (ANWB-routeplanner) van de woning van de vader gelegen aan de [adres1] te [woonplaats2] zoals bevolen in de bestreden beschikking, met een maximum van € 50.000,-;
- te bepalen dat zolang de moeder nog niet is terugverhuisd naar [woonplaats2] , althans naar een woning binnen een straal van 30 autominuten (ANWB-routeplanner) van de woning van de vader gelegen aan de [adres1] te [woonplaats2] , in het kader van de zorg- en contactregeling de vader de kinderen op vrijdag ophaalt, [de minderjarige1] bij school en [de minderjarige2] bij de moeder thuis, en dat de moeder de kinderen op zondag ophaalt bij de vader.
2.3
De mondelinge behandeling voor de incidentele verzoeken heeft op 12 mei 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- partijen met hun advocaten;
- twee vertegenwoordigers van de GI (via beeldverbinding);
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De stukken
2.4
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
(
zaaknummer 200.309.881/01)
- de stukken van de rechtszaak bij de rechtbank;
- het beroepschrift van de moeder met bijlagen;
- het verweerschrift van de vader in het principaal hoger beroep tevens houdende incidenteel hoger beroep alsmede aanvullende verzoeken;
(zaaknummer 200.309.881/02 en /03)
- het verzoekschrift van de moeder tot schorsing zoals hiervoor weergegeven onder 2.1 met productie;
- het verweerschrift van de vader op het incidentele verzoek tot schorsing van de moeder tevens houdende een incidenteel verzoek van de vader tot het treffen van voorlopige voorzieningen met bijlagen;
- het verweerschrift van de moeder op het incidentele verzoek van de vader.

3.Het oordeel van het hof over de incidentele verzoeken

3.1
Het hof zal hierna beslissen op de incidentele verzoeken van de moeder en de vader.
Incidenteel verzoek van de moeder om schorsing van de werking van de beslissing dat de moeder moet terugverhuizen
3.2
Een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid op verzoek van een partij schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.3
De moeder stelt dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [naam1] nu geworteld zijn in [woonplaats1] . [naam1] zit beter in zijn vel door de rust die hij in [woonplaats1] ervaart. Zowel [naam1] als de moeder krijgen EMDR-therapie om de negatieve gevolgen van de relatie tussen de moeder en de vader en de beschadigingen die hierdoor zijn opgelopen, te verwerken. Het is niet in het belang van zowel [naam1] als de moeder om de therapie te moeten stoppen en in een andere omgeving opnieuw te moeten beginnen. Het is in het belang van de kinderen dat de moeder herstelt van de psychische schade die zij als gevolg van de relatie met de vader heeft opgelopen zodat zij goed voor de drie kinderen kan blijven zorgen. [de minderjarige2] is bovendien net gestart met dagbehandeling op een medisch kinderdagverblijf (MKD). Het is voor hem van groot belang dat deze behandeling kan worden gecontinueerd. Voorts is het niet in het belang van de drie kinderen om nu terug te verhuizen naar de Achterhoek om vervolgens bij een (voor de moeder) positieve beslissing van het hof in de bodemzaak, weer te verhuizen naar [woonplaats1] . De vader is daarnaast obsessief in het zoeken van contact met de moeder en haar familie en vrienden. Bovendien kan de moeder, ondanks pogingen daartoe, geen geschikte woonruimte vinden in de Achterhoek.
3.4
De vader voert aan dat geen sprake is van worteling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [naam1] in [woonplaats1] , zoals de moeder stelt. Zij wonen er nog geen jaar. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben vanaf hun geboorte in [woonplaats2] gewoond en [naam1] gedurende zes jaar. Daarvoor woonde [naam1] met de moeder in [plaats3] . De moeder en [naam1] zijn pas na de bestreden beschikking begonnen met EMDR-therapie. Of die therapie nodig is in verband met het verloop van de relatie tussen hem en de moeder laat de vader in het midden. Een dergelijke therapie is in ieder geval meestal kortdurend en de moeder en [naam1] kunnen na terugverhuizen in afwachting van de uitkomst van de beroepsprocedure zo nodig op en neer reizen voor de therapie of de therapie voortzetten in de Achterhoek. [de minderjarige2] kan in de Achterhoek direct starten op een MKD. Na de zomervakantie zal [de minderjarige2] sowieso niet meer naar een MKD gaan omdat hij dan naar school zal gaan. De moeder onderbouwt niet waarom het haar niet lukt om woonruimte te vinden in de Achterhoek. Van het aanbod van de vader om de moeder behulpzaam te zijn bij het verwerven van woonruimte in de Achterhoek of de voormalige gezinswoning die hij bewoont (tijdelijk) beschikbaar te stellen maakt de moeder geen gebruik. Het belang van de vader bij terugverhuizen van de kinderen is mede gelegen in het tijdsverloop. Hoe langer de kinderen in het noorden verblijven, hoe groter de kans dat ‘worteling’ een rol gaat spelen in de bodemzaak. Bij terugverhuizing keren [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [naam1] terug naar hun vertrouwde omgeving en wordt voorkomen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] nog langer worden belast met forse reistijd (meer dan twee uur enkele reis) in het kader van de zorgregeling en het op grote afstand opgroeien van de vader. De vader kan nu onvoldoende worden betrokken bij het leven van de kinderen, zoals bijvoorbeeld bij de school van [de minderjarige1] . De belangen van de vader en daarmee de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij directe tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking dienen zwaarder te wegen dan de belangen van de moeder bij schorsing. De moeder heeft bovendien geen kennelijke misslag gesteld en ook heeft zij niet gesteld dat bij in stand laten van de uitvoerbaarheid een noodtoestand zal ontstaan.
3.5
Het hof is, anders dan de moeder, van oordeel dat er geen gronden zijn om het schorsingsverzoek toe te wijzen. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd gesteld, in het licht van de betwisting door de vader, waarom haar belang bij schorsing van de uitvoerbaarheid zwaarder weegt dan het belang van de vader bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking. De stelling van de moeder dat bij een (voor haar) positieve beslissing in de bodemzaak een situatie ontstaat dat de kinderen opnieuw zouden moeten verhuizen, kan niet tot schorsing van de werking van bestreden beschikking leiden. In deze schorsingszaak gaat het hof uit van de beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank, en de kans van slagen van het hoger beroep dient buiten beschouwing te blijven. De rechtbank heeft overwogen dat het nodig is dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] terugverhuizen omdat de belangen van de kinderen door de verhuizing naar [woonplaats1] ernstig in het gedrang komen en de ontwikkeling van de banden met de vader ernstig worden geschaad. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader is daarnaast onvoldoende komen vast te staan dat de door de moeder gestelde rust die zij en de kinderen en [naam1] in [woonplaats1] ervaren, niet ook op 30 minuten reisafstand van de vader kan worden gerealiseerd. Tegen het verweer van de vader dat de moeder en [naam1] hun EMDR-therapie kunnen vervolgen in de Achterhoek, dan wel dat zij op en neer kunnen reizen, heeft de moeder onvoldoende ingebracht. Zij heeft - desgevraagd - aan het hof toegelicht dat zij
6 à 7 EMDR-behandelingen hebben gehad en dat er in juni 2022 een evaluatie met de therapeut zal plaatsvinden. Dat de moeder geen (tijdelijke) woning kan vinden in de Achterhoek heeft zij, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader, niet nader onderbouwd. Zij heeft, bijvoorbeeld, geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij zich heeft ingespannen om een woning in de Achterhoek te vinden.
3.6
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het belang van de vader (en de kinderen) bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder bij een schorsing daarvan. Bij zijn oordeel betrekt het hof mede de door de vader gestelde rol van ‘tijdsverloop’ op de beslissing in de bodemzaak en - in dat kader - dat de moeder bijna drie maanden heeft laten verstrijken alvorens (op de laatste dag van de beroepstermijn) hoger beroep in te stellen en het onderhavige schorsingsverzoek in te dienen, wat - gelet op de behandeltermijnen - ook mogelijke problemen ten aanzien van het volgend schooljaar van de kinderen vergroot. Dit alles brengt met zich dat het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring dient te worden afgewezen.
Incidenteel verzoek van de vader om voorlopige voorzieningen (artikel 223 Rv)
3.7
De vader verzoekt het hof voorlopige voorzieningen te treffen op voet van artikel 223 Rv. De eerste voorziening moet volgens de vader inhouden dat de moeder wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom aan de vader van € 500,- voor iedere dag of ieder dagdeel dat zij na 8 mei 2022 blijft weigeren met de kinderen terug te verhuizen, met een maximum van € 50.000,-. De moeder voert verweer tegen dit verzoek en stelt dat zij in een financiële noodtoestand komt te verkeren als zij een dwangsom moet betalen, aangezien zij is aangewezen op een bijstandsuitkering.
3.8
Het hof is van oordeel dat de houding en het handelen van de moeder met betrekking tot de bestreden beschikking aanleiding geven voor het verbinden van een dwangsom aan de verplichting tot terugverhuizing. Het hof zal de dwangsom echter pas per het begin van de zomervakantie van de kinderen laten ingaan zodat de moeder de gelegenheid heeft om alsnog, zonder onmiddellijk financieel nadeel, de terugverhuizing voor te bereiden. Dat laat onverlet dat zij onverkort dient te voldoen aan de beschikking en dus zo spoedig mogelijk dient terug te verhuizen. Het hof zal bepalen dat de moeder met ingang van 16 juli 2022 een dwangsom verbeurt van € 50,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de plicht tot terugverhuizing voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt. Het hof legt een lagere dwangsom op (met een lager maximum) dan de vader heeft verzocht, mede gelet op de financiële situatie van de moeder. Een dwangsom is bedoeld als prikkel en het feit dat de moeder is aangewezen op een bijstandsuitkering kan geen reden zijn een dergelijke prikkel om te voldoen aan een rechterlijke uitspraak in het geheel niet te geven.
3.9
De vader verzoekt het hof voorts een voorlopige voorziening te treffen op voet van artikel 223 Rv voor zover het betreft het halen en brengen in het kader van de zorg- en contactregeling. De vader verzoekt te bepalen dat, zolang de moeder nog niet is terugverhuisd, de vader de kinderen in het kader van de zorg- en contactregeling op vrijdag ophaalt, [de minderjarige1] bij school en [de minderjarige2] bij de moeder thuis, en dat de moeder de kinderen op zondag ophaalt bij de vader.
3.1
De moeder voert aan dat de door de vader voorgestelde regeling niet in het belang van de kinderen is en meent dat het verzoek dient te worden afgewezen. De kinderen zouden in de door de vader voorgestelde regeling pas laat thuis zijn, terwijl het om nog jonge kinderen gaat. Bovendien geeft de huidige regeling waarbij de kinderen door de ouder bij wie de kinderen op dat moment verblijven, de kinderen naar de andere ouder toebrengt, aan de kinderen de boodschap dat het goed is dat de kinderen naar de andere ouder toegaan.
3.11
Het hof zal het verzoek van de vader toewijzen. De raad heeft op de zitting geadviseerd om het verzoek van de vader, voor wat betreft het halen en brengen van de kinderen in het kader van de zorg- en contactregeling, toe te wijzen. Op die manier kan de vader contact onderhouden met de school van de kinderen en dit is in hun belang. Het hof onderschrijft dit advies van de raad.
Het hof zal het tijdstip op de zondag waarop de moeder de kinderen bij de vader ophaalt, bepalen op 15.30 uur, waarmee rekening wordt gehouden met de leeftijd van de kinderen, hun reistijd en bedtijd. De kinderen kunnen dan bij de moeder eten.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.309.881/02 (schorsing):
wijst het incidentele verzoek van de moeder tot schorsing van de beslissing over terugverhuizing af;
in de zaak met zaaknummer 200.309.881/03 (voorlopige voorzieningen)
wijst het incidentele verzoek van de vader tot het geven van voorlopige voorzieningen op voet van artikel 223 Rv toe als volgt:
bepaalt dat de moeder met ingang van 16 juli 2022 een dwangsom verbeurt van
€ 50,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de plicht tot terugverhuizing voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
bepaalt dat zolang de moeder nog niet is terugverhuisd de vader in het kader van de zorg- en contactregeling [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op vrijdag ophaalt, [de minderjarige1] bij school en [de minderjarige2] bij de moeder thuis, en dat de moeder de kinderen op zondag om 15.30 uur ophaalt bij de vader;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E. de Boer en
C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door
mr. De Boer, en is op 2 juni 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.