In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak voor het jaar 2019 door de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 425.000, maar belanghebbende maakte bezwaar en stelde dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase bepaalde stukken, waaronder een taxatieverslag, niet had toegezonden. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar belanghebbende ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 februari 2022 was alleen de gemachtigde van belanghebbende aanwezig. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de toezendplicht van relevante stukken in de bezwaarfase, zoals bedoeld in artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof stelde vast dat de heffingsambtenaar ten tijde van het verzoek van belanghebbende over de grondstaffel beschikte, maar deze niet had verstrekt. Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken en dat de afwijzing van het verzoek om toezending niet gerechtvaardigd was.
Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de WOZ-waarde, en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende. De totale proceskostenvergoeding voor het beroep en hoger beroep werd vastgesteld op € 1.082. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.