In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering tot ontruiming van statushouders uit een asielzoekerscentrum (azc). De appellante, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), had in eerste aanleg een vordering tot ontruiming ingesteld, die door de voorzieningenrechter was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA de belangen van de kinderen van de betrokken statushouders had veronachtzaamd en dat de huisvestingsprocedure niet zorgvuldig was uitgevoerd. Het COA had de opvang van de statushouders beëindigd na een woningweigering, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze weigering onterecht was verklaard.
In hoger beroep heeft het hof de feiten uit het eerdere vonnis overgenomen en vastgesteld dat de statushouders sinds 2015 in Nederland verblijven en een verblijfsvergunning op humanitaire gronden hebben verkregen. Het hof oordeelde dat de vordering tot ontruiming onder de huidige omstandigheden niet toewijsbaar was, omdat de ontruiming zou leiden tot ernstige nadelige gevolgen voor het gezin, dat met minderjarige kinderen in het azc verbleef. Het hof heeft de schorsing van het besluit van het COA in stand gelaten, waardoor de opvang en verstrekkingen aan de statushouders voortgezet moesten worden.
Het hof heeft ook geoordeeld dat de bestuursrechter in een eerdere uitspraak het beroep van de statushouders tegen het besluit van het COA niet-ontvankelijk had verklaard, maar dat dit niet betekende dat het hof de belangen van de kinderen en de zorgvuldigheid van de huisvestingsprocedure niet in overweging kon nemen. De vorderingen van de statushouders in reconventie zijn afgewezen, maar de schorsing van het besluit van het COA blijft van kracht. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.