ECLI:NL:GHARL:2022:4238

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.301.333
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van statushouders uit asielzoekerscentrum en de afstemming op bestuursrechterlijke procedures

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering tot ontruiming van statushouders uit een asielzoekerscentrum (azc). De appellante, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), had in eerste aanleg een vordering tot ontruiming ingesteld, die door de voorzieningenrechter was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA de belangen van de kinderen van de betrokken statushouders had veronachtzaamd en dat de huisvestingsprocedure niet zorgvuldig was uitgevoerd. Het COA had de opvang van de statushouders beëindigd na een woningweigering, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat deze weigering onterecht was verklaard.

In hoger beroep heeft het hof de feiten uit het eerdere vonnis overgenomen en vastgesteld dat de statushouders sinds 2015 in Nederland verblijven en een verblijfsvergunning op humanitaire gronden hebben verkregen. Het hof oordeelde dat de vordering tot ontruiming onder de huidige omstandigheden niet toewijsbaar was, omdat de ontruiming zou leiden tot ernstige nadelige gevolgen voor het gezin, dat met minderjarige kinderen in het azc verbleef. Het hof heeft de schorsing van het besluit van het COA in stand gelaten, waardoor de opvang en verstrekkingen aan de statushouders voortgezet moesten worden.

Het hof heeft ook geoordeeld dat de bestuursrechter in een eerdere uitspraak het beroep van de statushouders tegen het besluit van het COA niet-ontvankelijk had verklaard, maar dat dit niet betekende dat het hof de belangen van de kinderen en de zorgvuldigheid van de huisvestingsprocedure niet in overweging kon nemen. De vorderingen van de statushouders in reconventie zijn afgewezen, maar de schorsing van het besluit van het COA blijft van kracht. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.301.333
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 526896)
arrest in kort geding van 24 mei 2022
in de zaak van
de rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers,
zetelend te Den Haag,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: COA,
advocaat: mr. F. Sepmeijer,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2] ,
3.
[geïntimeerde3] ,
gedaagden sub 1 en sub 2 beide pro se en in hun hoedanigheid van wettelijk
vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen
4.
[de minderjarige1] ,
5.
[de minderjarige2] ,
6.
[de minderjarige3] ,
7.
[de minderjarige4] ,
8.
[de minderjarige5] ,
9.
[de minderjarige6] ,
allen wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. M.E. Meijnhardt.

1.Het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 8 maart 2022 hier over. Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 19 april 2022. Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.Kern van het geschil en de beslissing

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.10 van het (bestreden) vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 september 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:4667). Deze feiten zijn ook in hoger beroep niet in geschil. Het hof geeft hieronder een samenvatting van deze feiten en vult ze nog aan met de ontwikkelingen van na het vonnis.
2.2
[geïntimeerden] c.s. verblijven sinds 2015 in Nederland. Zij hebben de laatste jaren gewoond in een asielzoekerscentrum (azc) in [woonplaats1] . Op of rond 22 mei 2021 hebben [geïntimeerden] c.s. een verblijfsvergunning regulier verkregen op humanitaire gronden, die met terugwerkende kracht geldt vanaf 16 oktober 2020. Het COA heeft voor [geïntimeerden] c.s. bemiddeld bij de uitstroom naar passende huisvesting buiten het azc. [geïntimeerden] c.s. zijn gekoppeld aan de gemeente De Ronde Venen. In juli 2021 is aan [geïntimeerden] c.s. een aanbod gedaan voor een woning in Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen. [geïntimeerden] c.s. hebben de woning geweigerd omdat zij deze te klein vonden voor hun grote gezin.
2.3
Na een ‘eerste woningweigeringsgesprek’ op 24 juli 2021, heeft het COA bij besluit van 2 augustus 2021 de woningweigering onterecht verklaard en de opvang inclusief de verstrekkingen van [geïntimeerden] c.s. beëindigd. Dit besluit is op 5 augustus 2021 uitgereikt bij een ‘tweede woningweigeringsgesprek’. [geïntimeerden] c.s. hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om binnen 24 uur de woning in Mijdrecht alsnog te aanvaarden. Bij brief van 18 augustus 2021 zijn [geïntimeerden] c.s. gesommeerd om het azc binnen drie dagen te verlaten. Dat hebben zij niet gedaan. Vervolgens is het COA de onderhavige ontruimingsprocedure gestart.
2.4
De voorzieningenrechter heeft de vordering van het COA tot ontruiming afgewezen en heeft de reconventionele vorderingen van [geïntimeerden] c.s. toegewezen. Het COA heeft volgens de voorzieningenrechter, kort samengevat, de belangen van de kinderen veronachtzaamd en daardoor een onzorgvuldige huisvestingsprocedure uitgevoerd. Het COA mag zich daarom in redelijkheid niet op het standpunt stellen dat de aangeboden woning in Mijdrecht als passende huisvesting is aan te merken. De voorzieningenrechter heeft de uitvoering van het besluit van het COA van 2 augustus 2021 om die reden geschorst en heeft het COA opgedragen om de koppelingsprocedure opnieuw op te starten en op een zorgvuldige wijze uit te voeren waarbij alle gezinsleden worden gehoord en hun belangen worden betrokken. Tevens is het COA opgedragen om [geïntimeerden] c.s. onderdak in dezelfde woonruimte en verstrekkingen te blijven bieden totdat dit recht op grond van een rechtmatige beschikking is geëindigd.
2.5
Het COA heeft de opvang en de verstrekkingen van [geïntimeerden] c.s. voortgezet op basis van het (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) vonnis. Na een gesprek op 3 november 2021, waarbij onder meer de opleiding en het werk van de kinderen en de medische situatie van een van de kinderen aan de orde zijn gekomen, zijn [geïntimeerden] c.s. bij brief van 19 november 2021 aan de gemeente Amersfoort gekoppeld. De gemeente Amersfoort heeft zich bereid verklaard om aan [geïntimeerden] c.s. een aanbod voor passende woonruimte te doen. Sinds begin februari 2022 staan [geïntimeerden] c.s. op de lijst voor directe bemiddeling, zodat zij als eerste aan bod komen als er bij één van de woningcorporaties in [woonplaats1] een geschikte woning vrijkomt.
2.6
[geïntimeerden] c.s. hebben op 7 september 2021 beroep ingesteld bij de bestuursrechter tegen het besluit van het COA van 2 augustus 2021. Bij uitspraak van 15 april 2022 heeft de bestuursrechter (rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, zaaknummer: AWB 21/5302) het beroep van [geïntimeerden] c.s. niet-ontvankelijk verklaard, wegens verwijtbare termijnoverschrijding.
2.7
Het COA is in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. [geïntimeerden] c.s. voeren verweer. Het hof acht de vordering tot ontruiming onder de huidige omstandigheden niet toewijsbaar, zodat het vonnis in conventie wordt bekrachtigd. In reconventie blijft de schorsing van de uitvoering van het besluit van het COA van 2 augustus 2021 in stand, vernietigt het hof het vonnis voor het overige en wijst het de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. alsnog af. Hierna legt het hof uit hoe het tot zijn oordeel komt.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Spoedeisendheid
3.1
Het hof stelt voorop dat het COA ook in hoger beroep voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Aannemelijk is dat de druk op de opvangcapaciteit onverminderd hoog is, zodat het COA nog steeds belang heeft om spoedig te vernemen of het over de door [geïntimeerden] c.s. gebruikte ruimte kan beschikken. Het COA heeft er daarnaast terecht op gewezen dat reeds zijn veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg voldoende belang oplevert voor de beoordeling in hoger beroep. [1] Dat [geïntimeerden] c.s. procederen op basis van een toevoeging maakt dit niet anders. [2]
Afstemming op bestuursrechter
3.2
Centraal in deze zaak staat het besluit van 2 augustus 2021. Daarin heeft het COA de woningweigering van [geïntimeerden] c.s. onterecht verklaard en hun opvang in het azc inclusief de verstrekkingen beëindigd. Nu de bestuursrechter bij uitspraak van 15 april 2022 het beroep van [geïntimeerden] c.s. tegen dat besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard, moet het hof in beginsel zijn arrest op dat oordeel afstemmen. [3] Het hof acht geen omstandigheden aanwezig voor een uitzondering op dit uitgangspunt. Voor zover [geïntimeerden] c.s. bedoelen dat de bestuursrechter klaarblijkelijk een misslag heeft begaan, verwerpt het hof dat standpunt. De beroepstermijn bedraagt immers vier weken (art. 69 lid 1 Vreemdelingenwet – hierna: Vw) en het beroepschrift is pas na die termijn ingediend. Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat het met de bestuursrechter eens is dat het beëindigen van de opvang van vreemdelingen met een verblijfsvergunning regulier (art. 14 Vw) een wettelijke basis heeft in artikel 3 lid 2 Wet COA in verbinding met artikel 3, derde lid, aanhef en onder c juncto artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005). Ook twijfelt het hof er niet aan dat het besluit van het COA betrekking heeft op het hele gezin (en niet alleen op de vader).
3.3
Het voorgaande betekent dat het hof dient uit te gaan van de rechtsgeldigheid en de rechtmatigheid van het besluit van het COA van 2 augustus 2021. [4] Daarmee is het besluit zowel wat betreft de inhoud als de wijze van totstandkoming onaantastbaar in dit geding. De kwestie of het COA de huisvestingsprocedure van [geïntimeerden] c.s. met de koppeling aan de gemeente De Ronde Venen onzorgvuldig heeft gevoerd door de belangen van de kinderen niet mee te wegen (bij de toepassing van de plaatsingscriteria of anderszins) ligt daarom niet voor bij het hof, noch de vraag of het COA in redelijkheid kon komen tot de onterecht verklaring van de woningweigering en beëindiging van de opvang inclusief verstrekkingen. Dat wordt niet anders doordat de bestuursrechter zich in de uitspraak van 15 april 2022 over inhoudelijke vragen niet heeft uitgelaten. Het gaat er in dat opzicht om of het besluit van het COA op zinvolle wijze bij de bestuursrechter aan de orde gesteld had kunnen worden (als het beroep tijdig was ingesteld), en dat is het geval – ook wat betreft het beroep van [geïntimeerden] c.s. op artikel 3, eerste lid van het IVRK. [5] Naar het COA onbetwist heeft aangevoerd, kunnen [geïntimeerden] c.s. in voorkomend geval ook nog een besluit van het COA uitlokken door een aanvraag tot hervatting van de verstrekkingen te doen, tegen welk besluit dan bij de bestuursrechter, al dan niet met een verzoek om een voorlopige voorziening, kan worden opgekomen. Dat de rechtsbescherming bij de bestuursrechter zou tekortschieten is door [geïntimeerden] c.s. bovendien niet aangevoerd. Het hof komt gelet hierop niet toe aan de behandeling van de grief van het COA dat er met de belangen van de kinderen wel voldoende rekening is gehouden in de huisvestingsprocedure die tot het besluit heeft geleid.
Ontruiming?
3.4
Het COA wil in hoger beroep opnieuw zijn vordering tot ontruiming beoordeeld zien. Het COA heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerden] c.s. zich niet tot de civiele rechter kon wenden voor toewijzing van haar reconventionele vorderingen, zodat zij zonder recht of titel in het azc verblijft. Het hof stelt voorop dat het besluit van 2 augustus 2021 onverlet laat dat de Rva 2005 niet de bevoegdheid schept voor het COA tot de feitelijke verwijdering van asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen uit zijn opvangvoorzieningen. Het COA is voor de uitvoering van zijn besluit – behoudens vrijwillig vertrek – aangewezen op de civiele procedure, om een executoriale titel te verkrijgen waarmee feitelijk kan worden bewerkstelligd dat [geïntimeerden] c.s. het azc verlaten. Nu ter beoordeling voorligt of de gevorderde ontruiming als spoedvoorziening op dit moment toewijsbaar is, dient het hof, anders dan het COA betoogt, rekening te houden met de belangen van partijen op dit moment en daarmee met de ontwikkelingen van na het bestreden vonnis.
3.5
Ontruiming van [geïntimeerden] c.s. uit de opvang in het azc gaat het hof in de huidige omstandigheden te ver. Het is aannemelijk dat de ontruiming in de praktijk betekent dat het gezin, met minderjarige kinderen van wie er één nog extra kwetsbaar is, op straat komt te staan. Dit terwijl alle elementen voor een succesvolle uitstroom naar huisvesting in de gemeente Amersfoort aanwezig zijn en [geïntimeerden] c.s. bovenaan de lijst voor grote gezinnen staan voor een woning in die gemeente. Zoals ter zitting bij het hof naar voren is gekomen, willen [geïntimeerden] c.s. ook niets liever dan zo snel mogelijk uitstromen en daaraan hun volledige medewerking verlenen, maar hebben zij niet de middelen om zelf woonruimte te vinden. Hier weegt voor het hof bovendien mee dat [geïntimeerden] c.s. rechtmatig in Nederland verblijven op grond van een verblijfsvergunning regulier, en dus wat betreft hun gezinsleven hier hun toekomst hebben. Het hof heeft begrip voor het belang van het COA om concreet zicht te hebben op een einddatum van de opvang om weer over de door [geïntimeerden] c.s. gebruikte ruimte te kunnen beschikken, maar dat weegt naar het voorlopig oordeel van het hof niet op tegen het belang van [geïntimeerden] c.s. om gevrijwaard te blijven van de bijzonder ernstige en nadelige gevolgen van ontruiming terwijl hun uitstroom naar huisvesting in de gemeente Amersfoort (zo niet op heel korte termijn, dan toch) binnen afzienbare tijd te verwachten valt. Dit betekent dat de vordering van het COA tot ontruiming niet wordt toegewezen. Het hof zal ook de schorsing van de
uitvoeringvan het besluit van 2 augustus 2021 in stand laten, nu dit hetzelfde effect heeft als het niet toestaan van de ontruiming.
De vorderingen in reconventie
3.6
Het COA voert verder nog aan dat de voorzieningenrechter niet bevoegd was de vorderingen in reconventie toe te wijzen, omdat de beoordeling hiervan tot het exclusieve domein van de bestuursrechter hoort. Het hof is het naar voorlopig oordeel in zoverre eens met het COA, dat het bevel van de voorzieningenrechter tot het voeren van een nieuwe huisvestingsprocedure niet in stand kan blijven, noch de bevelen tot voortzetting van de opvang en de verstrekkingen op de voet van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rva 2005. De strekking van die bevelen is immers dat het COA moet terugkomen van zijn besluit van 2 augustus 2021, terwijl het hof in dit geding dient uit te gaan van de geldigheid en de rechtmatigheid daarvan. Of er reden is het besluit aan te tasten staat ter beoordeling van de bestuursrechter.
3.7
Tegelijkertijd stelt het hof vast dat de nieuwe huisvestingsprocedure door het COA is uitgevoerd met de koppeling van [geïntimeerden] c.s. aan de gemeente Amersfoort, welke gemeente daartegen – blijkens de brief van de burgemeester van 14 september 2021 – geen bezwaar had. Sterker nog, in die brief merkte de burgemeester namens het college van B&W op dat een ontruiming van een gezin met zes minderjarige kinderen tot problemen voor de gemeente zou leiden. Naast de twee oudste kinderen heeft ook de vader van het gezin betaald werk gevonden in [woonplaats1] . Het hof ziet niet in welk belang van het COA op dit moment gediend zou worden met het ongedaan maken van die koppeling. Zo is de woning in Mijdrecht allang vergeven. Met het in stand laten van de huidige koppeling wordt alsnog ingezet op een snelle uitstroom van [geïntimeerden] c.s. naar passende huisvesting die nu als reële mogelijkheid in het verschiet ligt. Het hof merkt verder op dat aangezien de ontruiming op grond van dit arrest niet kan doorgaan, [geïntimeerden] c.s. nog altijd niet onrechtmatig verblijven in het azc. Zoals ter zitting bij het hof door het COA is bevestigd, wordt onder deze omstandigheden voorlopig de opvang inclusief verstrekkingen feitelijk voortgezet. Wat het hof betreft zorgt dit er ook voor dat de minderjarige kinderen niet al te zeer de dupe worden van bepaalde keuzes van hun ouders waarin zij geen stem hebben gehad.

4.De slotsom

4.1
De grieven falen voor zover zij zien op de gevorderde ontruiming, zodat het vonnis in conventie zal worden bekrachtigd. De grieven slagen voor zover zij zien op de in reconventie toegewezen vorderingen, behoudens de schorsing van de uitvoering van het besluit van 2 augustus 2021 die in stand blijft. Het bestreden vonnis zal in reconventie voor het overige worden vernietigd, met afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. zoals het COA heeft gevorderd.
4.2
Nu beide partijen door het hof voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van zowel het hoger beroep als de eerste aanleg worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 september 2021 in conventie en in reconventie voor zover het besluit van het COA van 2 augustus 2021 jegens [geïntimeerden] c.s. is geschorst, vernietigt het vonnis in reconventie onder 4.2, 4.3 en 4.4 voor het overige, en in zoverre opnieuw rechtdoende: wijst de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. alsnog af, vernietigt voorts de proceskostenveroordeling onder 4.7;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van beide instanties aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.R. den Dekker, L.J. de Kerpel-van de Poel en Ö. Sari, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.

Voetnoten

1.Vgl. HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782, r.o. 3.3.2.
2.Vgl. HR 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5328, r.o. 3.3.
3.Vgl. (o.a.) HR 24 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1128, r.o. 3.3.4.
4.Vgl. (o.a.) HR 5 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:1, r.o. 3.4.2.
5.Vgl. (o.a.) ABRvS 16 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3382.