ECLI:NL:RBMNE:2021:4667

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
C/16/526896 / KG ZA 21-498
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van asielzoekerscentrum door statushouders afgewezen; zorgvuldigheid COA in besluitvorming onvoldoende

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en een gezin van statushouders. Het COA had gevorderd dat het gezin, bestaande uit een vader, een moeder en hun zes minderjarige kinderen, het asielzoekerscentrum (azc) zou ontruimen. Het gezin was in 2015 vanuit Libanon naar Nederland gevlucht en had in 2021 een verblijfsvergunning regulier verkregen. Het COA had hen een woning aangeboden in de gemeente De Ronde Venen, maar het gezin had deze geweigerd, waarna het COA de opvang had beëindigd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het COA niet de zorgvuldigheid in acht had genomen die van hen verwacht mocht worden, met name ten aanzien van de belangen van de kinderen. De rechter stelde vast dat het COA bij de besluitvorming geen rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van de kinderen, zoals hun onderwijs- en werkstatus, en dat dit in strijd was met artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De voorzieningenrechter wees de vordering van het COA tot ontruiming af en beval het COA om de procedure opnieuw uit te voeren, waarbij de belangen van alle gezinsleden in acht genomen moeten worden.

De rechter concludeerde dat de belangen van het gezin, om niet met zes minderjarige kinderen op straat te komen staan, zwaarder wogen dan de belangen van het COA. Het COA werd veroordeeld in de proceskosten van het gezin, die op € 1.609,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/526896 / KG ZA 21-498
Vonnis in kort geding van 29 september 2021
in de zaak van
rechtspersoon volgens artikel 2 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.M. van der Deijl te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden voor zichzelf en in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] , geboren op [2004] ,
[minderjarige 2] , geboren op [2005] ,
[minderjarige 3] , geboren op [2006] ,
[minderjarige 4] , geboren op [2010] ,
[minderjarige 5] , geboren op [2013] ,
[minderjarige 6] , geboren op [2019] ,
3.
[gedaagde sub 3],
allen wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.E. Meijnhardt te Amersfoort.
Eiseres zal hierna het COA en gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagde c.s.] (in mannelijk enkelvoud) worden genoemd. Gedaagden sub 1 en 2 zullen hierna afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden genoemd. Gedaagde sub 3 en de andere (minderjarige) kinderen worden hierna gezamenlijk “de kinderen” en afzonderlijk bij hun voornamen genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 september 2021 met 16 producties, en de nadien ingekomen producties 3b en 17 tot en met 19,
  • het door [gedaagde c.s.] ingediende beroepschrift (in de bestuursrechtelijke procedure tussen partijen), met 10 bijlagen, waarvan de inhoud volgens [gedaagde c.s.] mede als verweer in dit kort geding moet worden beschouwd, en de nadien ingekomen producties 11 tot en met 15,
  • de eis in reconventie van [gedaagde c.s.] ,
  • de mondelinge behandeling van 15 september 2021, waarvan door de griffier aantekening is gehouden,
  • de pleitnota van het COA,
  • de pleitnota van [gedaagde c.s.]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Gedaagden zijn een vader, een moeder en hun kinderen. Zij zijn staatloos en in 2015 vanuit Libanon gevlucht naar Nederland. Ze verblijven inmiddels ruim 4 jaar in een asielzoekerscentrum (hierna: het azc) van het COA in [woonplaats] . Op of omstreeks 22 mei 2021, met (terugwerkende kracht) vanaf 16 oktober 2020, heeft het gezin een verblijfsvergunning regulier verkregen.
2.2.
Zes van de zeven kinderen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] volgen in [plaats] onderwijs.
2.3.
[gedaagde sub 3] die op 6 april 2021 meerderjarig is geworden, volgt sinds 1 augustus 2019 een BOL-opleiding bij MBO [plaats] . Zij heeft niveau 1 afgerond en is op 1 augustus 2021 doorgestroomd naar niveau 2 (Dienstverleningen (Helpende Zorg en Welzijn)). In het kader van haar opleiding loopt [gedaagde sub 3] sinds 1 september 2019 één dag per week stage bij het [organisatie] , een zorgorganisatie. [gedaagde sub 3] heeft sinds 28 juni 2021 ook een zogenoemde nulurencontract bij het [organisatie] en heeft op grond daarvan in de maanden juli en augustus 2021 gemiddeld 16 uur per week bij het [organisatie] betaald werk verricht.
2.4.
[minderjarige 1] is zeventien jaar oud en staat sinds 1 september 2021 ingeschreven bij een Entree-opleiding (Assistent plant, dier of (groene) leefomgeving) bij MBO [plaats] . Dit is een BBL-traject. [minderjarige 1] gaat daarom één dag per week naar school en werkt sinds 7 september 2021 vier dagen per week (32 uur) bij “ [hoveniersbedrijf] ”, een hoveniersbedrijf.
2.5.
[minderjarige 4] is 11 jaar oud en zit sinds 9 maart 2020 op het speciaal (basis)onderwijs, de [school] in [plaats] . Deze school en de orthopedagoog verbonden aan de school hebben een verklaring over [minderjarige 4] afgelegd. In hun verklaring van 6 september 2021 schrijven zij, samengevat dat, [minderjarige 4] er baat bij heeft dat zij op de huidge school kan blijven. Dit komt haar sociale en schoolontwikkeling ten goede. (
De voorzieningenrechter licht als volgt toe: deze rechtsoverweging is gedetailleerder in het vonnis opgenomen. Op verzoek van gedaagden, en nadat eiseres hierover is geconsulteerd, heeft de voorzieningenrechter op grond van de anonimiseringsrichtlijn deze rechtsoverweging als hiervoor weergegeven samengevat.)
2.6.
[minderjarige 2] volgt een praktijkopleiding bij [school] in [plaats] en loopt stage bij een kappersbedrijf. Hij zit in het vierde leerjaar. [minderjarige 3] zit in klas 3 op PrO [school] in [plaats] en [minderjarige 5] zit op de bassischool in [plaats] .
2.7.
Bij brief van 1 juni 2021, gericht aan [gedaagde sub 1] , heeft het COA [gedaagde c.s.] laten weten dat hij in aanmerking komt voor een woning in een Nederlandse gemeente. In die brief staat dat het COA bemiddelt bij het vinden van een woonruimte door [gedaagde c.s.] te koppelen aan een gemeente. Die gemeente zal dan een passende huisvesting aanbieden, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met geldende plaatsingscriteria, die [gedaagde c.s.] niet mag weigeren. Als hij de aangeboden huisvesting wel weigert, moet hij het azc verlaten en beëindigt het COA de verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Deze brief is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ondertekend.
2.8.
Eveneens op 1 juni 2021 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden, waarbij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beiden aanwezig waren. Dit blijkt uit het formulier “B06 Huisvesting vergunninghouders” dat door beiden is ondertekend. Het formulier vermeldt onder punt 4 de volgende plaatsingscriteria:
  • 4.1. Betrokkene heeft familie in de 1e graad in een gemeente (regulier gehuisvest). Het betreft hier alleen relatie ouder-minderjarig kind.
  • 4.2. Betrokkene is toegelaten tot een opleiding in een gemeente.
  • 4.3. Betrokkene heeft betaald werk (minimaal 8 uur per week) in een gemeente.
  • 4.4. Betrokkene ondergaat een specifieke, niet over te dragen, medische behandeling in een gemeente waarvoor hij tenminste 4 keer per jaar naar de behandelaar moet reizen. Of betrokkene is voor dagelijks functioneren aangewezen op woonruimte die aan bepaalde eisen moet voldoen, zoals rolstoeltoegankelijkheid, lift, etc.
Bij elk van deze criteria is het vakje "Nee" aangekruist.
2.9.
Op 23 juli 2021 is aan [gedaagde c.s.] een woning in de gemeente De Ronde Venen aangeboden. [gedaagde c.s.] heeft de woning geweigerd, waarna op 24 juli 2021 een zogeheten ‘eerste woningweigeringsgepsrek’ heeft plaatsgevonden. Het COA heeft de bezwaren van [gedaagde c.s.] gehoord en vervolgens geconcludeerd dat de weigering door [gedaagde c.s.] onterecht was. Dit is vastgesteld in het besluit van 2 augustus 2021. Op 5 augustus 2021 heeft het zogeheten ‘tweede woningweigeringsgesprek’ plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek is het besluit van 2 augustus 2021 aan [gedaagde c.s.] toegelicht en uitgereikt. Het COA heeft [gedaagde c.s.] vervolgens meegedeeld dat hij nog 24 uur de tijd had om de woning alsnog te accepteren en dat bij een weigering na het verstrijken van deze termijn de verstrekkingen vanwege de Rva 2005 beëindigd zouden worden.
2.10.
[gedaagde c.s.] is niet teruggekomen op zijn weigering. Per 9 augustus 2021 heeft het COA de verstrekking aan [gedaagde c.s.] beëindigd. Bij brief van 18 augustus 2021 heeft het COA [gedaagde c.s.] gesommeerd het azc binnen drie dagen te ontruimen. Dat heeft [gedaagde c.s.] niet gedaan, waarna het COA deze procedure is gestart.
Wat vorderen partijen?
2.11.
Het COA vordert nu – kort samengevat – ontruiming door [gedaagde c.s.] van de ruimten in het azc in Amersfoort die hij in gebruik heeft of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie en veroordeling van [gedaagde c.s.] in de proceskosten.
2.12.
Aan zijn vordering legt het COA het volgende ten grondslag. Het COA heeft bemiddeld bij het vinden van passende woonruimte voor [gedaagde c.s.] Gemeente De Ronde Venen heeft een passende woonruimte aangeboden, die [gedaagde c.s.] geweigerd heeft. Vanwege deze weigering is op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 het recht op opvang van [gedaagde c.s.] geëindigd. [gedaagde c.s.] blijft nu dus zonder recht of titel en moet daarom het azc verlaten. Door het azc niet te verlaten handelt [gedaagde c.s.] jegens het COA onrechtmatig.
2.13.
[gedaagde c.s.] is het niet eens met de vordering van het COA en voert daartoe – kort samengevat – het volgende aan. Het besluit van 2 augustus 2021 is gebaseerd op artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005, terwijl dit artikel op [gedaagde c.s.] niet van toepassing is, zodat de grondslag van de vordering in deze procedure volgens [gedaagde c.s.] vervalt. Voor het geval het besluit wel rechtsgeldig wordt bevonden is [gedaagde c.s.] van mening dat het besluit alleen gericht is tegen [gedaagde sub 1] en niet ook tevens tegen [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] (die meerderjarig is) of een van de andere minderjarige kinderen, zodat de vordering tegen hen niet toewijsbaar is. Tegen het besluit van 2 augustus 2021 is [gedaagde c.s.] in beroep gegaan bij de rechtbank. Verder voert [gedaagde c.s.] aan dat het COA geen spoedeisend belang heeft, de aangeboden woning niet passend was omdat niet is voldaan aan de plaatsingscriteria voor plaatsing in de gemeente De Ronde Venen en de woning te klein was, de besluitvormingsprocedure door het COA onzorgvuldig is geweest, er is geen belangenafweging gemaakt door het COA en dat [gedaagde c.s.] een tweede kans verdient.
2.14.
[gedaagde c.s.] heeft ook een tegenvordering ingesteld. Hij vordert – kort samengevat – om:
de uitvoering van de besluiten uit de beschikking van 2 augustus 2021 te schorsen en het COA te bevelen de procedure opnieuw te starten,
het COA te bevelen [gedaagde c.s.] in dezelfde ruimte als waar hij nu verblijft onderdak te blijven bieden tot dat dit recht op grond van een rechtmatige beschikking, zoals bedoeld onder a, geëindigd is of een door de rechter te bepalen datum/moment,
het COA te bevelen om de verstrekkingen op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 met terugwerkende kracht vanaf de datum dat deze beëindigd zijn weer aan [gedaagde c.s.] te verstrekken totdat deze op rechtmatige wijze eindigen op grond van een rechtmatige beschikking, zoals bedoeld onder a, althans tot het moment dat [gedaagde c.s.] andere adequate voorzieningen ontvangen heeft, waarbij een minimum inkomen verzekerd is, of tot een door de rechter te bepalen datum/moment,
indien en voor zover het ontruimingsverzoek wordt toegewezen, dit verzoek slechts toe te wijzen met een langere ontruimingstermijn van vier weken, althans een door de rechter te bepalen termijn en het COA te bevelen in die termijn zorg te dragen voor een warme overdracht aan de gemeente Amersfoort, zodanig dat de gemeente in de gelegenheid is ook haar zorgplicht tot opvang van de betreffende eisers in reconventie vorm te geven.
2.15.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

3.1.
De voorzieningenrechter zal gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie deze hierna gezamenlijk behandelen. [gedaagde c.s.] heeft in de eerste plaats een aantal formele verweren gevoerd die hierna als eerst zullen worden beoordeeld. Daarna worden de vorderingen van partijen inhoudelijk beoordeeld.
Is sprake van een spoedeisend belang? Ja
3.2.
Om een vordering in een kort gedingprocedure te behandelen, moet er sprake zijn van een spoedeisend belang. Volgens [gedaagde c.s.] ontbreekt dat belang in dit geval omdat er een beroepsprocedure bij de bestuursrechter loopt tegen het besluit van 2 augustus 2021 van het COA tegen [gedaagde sub 1] , terwijl ten aanzien van de anderen geen besluiten zijn genomen. Bovendien heeft de beslissing tot het verkrijgen van de vergunning volgens [gedaagde c.s.] zes jaar geduurd en nu is er ineens zoveel haast.
3.3.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagde c.s.] niet in zijn verweer. De drempel voor het aannemen van spoedeisend belang is niet heel hoog. Voldoende aannemelijk is dat het COA vanwege de drukte op de opvangcapaciteiten er belang bij heeft zo spoedig mogelijk een beslissing te krijgen over de vraag of het COA op korte termijn over de door [gedaagde c.s.] gebruikte ruimte kan beschikken. In dat kader is het ook in het belang van beide partijen uitsluitsel te krijgen over hun nabije toekomst. Het is niet in het belang van [gedaagde c.s.] om wederom jaren lang te wachten op een beslissing over het al dan niet verlaten van het azc. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de beslissing over het al dan niet verkrijgen van een verblijfsvergunning niet door het COA is genomen, zodat [gedaagde c.s.] haar dat niet kan verwijten. Het spoedeisend belang acht de voorzieningenrechter dus wel aanwezig.
Is het COA ontvankelijk in haar vorderingen? Ja
3.4.
[gedaagde c.s.] voert aan dat het COA niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen omdat het COA geen rechtsgeldig besluit(en) heeft genomen. Het besluit van 2 augustus 2021 is gebaseerd op een onjuiste grondslag, namelijk artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 in samenhang met artikel 44 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), terwijl die artikelen op [gedaagde c.s.] niet van toepassing zijn omdat hij géén verblijfsvergunning
asielmaar een verblijfsvergunning
regulierheeft verkregen. Ten aanzien van [gedaagde sub 2] en de kinderen is volgens [gedaagde c.s.] helemaal geen besluit(en) genomen omdat het besluit van 2 augustus 2021 enkel gericht is aan [gedaagde sub 1] en in het besluit ook alleen hij (in enkelvoud) wordt aangesproken.
3.5.
De voorzieningenrechter verwerpt dit verweer. Het is juist dat artikel 44 Vw hier niet van toepassing is, omdat dat artikel geldt in geval van een verblijfsvergunning asiel. Artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 dat gaat over beëindiging van de verstrekking is evenwel van toepassing. In artikel 3 lid 3 sub c van Rva 2005 (dat valt onder het hoofdstuk “toelating tot de opvang”) wordt iemand aan wie een verblijfsvergunning op grond van artikel 14 Vw (verblijfsvergunning regulier) is verleend gelijkgesteld met een asielzoeker die volgens de definities van Rva 2005 (artikel 1 sub c en d) iemand is die een asielaanvraag op grond van artikel 28 Vw (verblijfsvergunning asiel) heeft ingediend. Dit betekent dat artikel 7 lid 1 sub a RvA 2005 de grondslag vormt voor het besluit van 2 augustus 2021.
3.6.
De vraag of er een rechtsgeldig besluit is genomen ten aanzien van alle gedaagden zal de voorzieningenrechter niet beantwoorden omdat daarover de bestuursrechter zich nog moet uitlaten. Voor de beoordeling van deze geschillen gaat de voorzieningenrechter aan dat het besluit wél over het hele gezin is genomen, omdat het COA dat als uitgangspunt voor zijn vordering neemt. Het COA wordt dus ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen.
Moet [gedaagde c.s.] het azc nu ontruimen? Nee
3.7.
De kernvraag in deze procedure is of het COA zich in redelijkheid op het standpunt mag stellen dat de aangeboden woning als passende huisvesting is aan te merken. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend. De door het COA gevorderde ontruiming zal daarom worden afgewezen en de vorderingen van [gedaagde c.s.] in reconventie zullen worden toegewezen. Dit wordt hierna toegelicht.
3.8.
Het COA is belast met de opvang van asielzoekers (artikel 3 Rva 2005). Die opvang omvat ook een aantal verstrekkingen, waaronder onderdak, een wekelijkse uitkering voor persoonlijke uitgaven zoals voedsel en kleding en dekking van medische kosten (artikel 9 Rva 2005). Op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 eindigt de opvang van een asielzoeker aan wie een verblijfsvergunning is verleend op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
3.9.
Het is de taak van het COA om te bemiddelen bij het verkrijgen van een passende woonruimte in een gemeente in Nederland. Hoe die bemiddeling wordt vormgegeven, heeft het COA uitgewerkt in zijn beleidsregels. Onderdeel van die beleidsregels is de door zo genoemde ‘plaatsingscriteria’ waaraan men moet voldoen om een passende woonruimte binnen een straal van 50 km binnen de gemeente van voorkeur te krijgen. De vier toepasselijke plaatsingscriteria zijn genoemd onder r.o. 2.7. Indien in de visie van het COA geen sprake is van een van de plaatsingscriteria, dan houdt het in beginsel geen rekening met de gemeente van voorkeur, maar wordt betrokkene geplaatst in de gemeente die qua huisvesting een passend aanbod heeft gedaan.
3.10.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vraag of sprake is van een passende woning ter beoordeling van het COA is en dat het COA daarbij rekening houdt met objectieve plaatsingscriteria en dat de subjectieve woonwensen geen rol spelen.
De voorzieningenrechter kan in een procedure als deze dan ook alleen beoordelen of het COA zich in redelijkheid op het standpunt mag stellen dat passende huisvesting mogelijk was. Het COA heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter ten aanzien van [gedaagde sub 3] en de andere kinderen niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van hem had mogen worden verwacht en kan zich daarom niet in redelijkheid op het standpunt stellen dat er passende woonruimte is aangeboden.
3.11.
Artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), dat rechtstreekse werking heeft, schrijft voor dat de belangen van het kind de eerste overweging dienen te zijn bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen.
3.12.
Als onbetwist staat vast dat het COA in dit geval helemaal geen aandacht heeft geschonken aan de belangen van de (minderjarige) kinderen. Volgens het COA is dat ook niet gebruikelijk. Conform zijn beleid kijkt het COA bij de vaststelling van de plaatsingscriteria
enkelnaar de situatie van de ouders. De situatie van de kinderen wordt buiten beschouwing gelaten, tenzij er sprake is van een medische indicatie of in het geval een kind inkomen uit arbeid geniet en zo bijdraagt in het levensonderhoud van het gezin. Dit is vaak niet het geval volgens het COA. Dat kan zo zijn, maar daarmee is niet onderzocht of dat in dit geval zo was. De voorzieningenrechter acht de werkwijze van het COA daardoor in strijd met artikel 3 lid 1 IVKR. Het besluit van het COA dat het gezin moet verhuizen gaat namelijk ook over de kinderen. Bovendien vindt de voorzieningenrechter de werkwijze van het COA, om géén rekening te houden met de kinderen bij de vaststelling van de plaatsingscriteria, onbegrijpelijk nu het, desgevraagd, niet heeft kunnen verklaren hoe het COA tot zijn beleid is gekomen en of dat zijn weerslag heeft gevonden in regelgeving of het tijdens de mondelinge behandeling genoemde Handboek. Desgevraagd is meegedeeld namens het COA dat niet is vastgelegd dat niet naar de belangen van de kinderen gekeken behoeft te worden.
3.13.
De omstandigheden van de kinderen waarmee het COA rekening had moeten houden zijn de volgende. [gedaagde sub 3] is een volwassene met een eigen belang, maar is in de besluitvorming niet als zodanig behandeld. Zij volgt bovendien vanaf 2019 een opleiding in [plaats] en loopt daar stage. Vanaf 28 juni 2021 heeft zij ook een arbeidsovereenkomst voor werk in Amersfoort. Deze omstandigheden bestonden al vóór het besluit dat het gezin gekoppeld was aan gemeente De Ronde Venen, dus voor het besluit van heroverweging van de weigering van de woonruimte. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (vanaf 2017) volgen ook al langere tijd een opleiding in combinatie met een stage. In het geval van [minderjarige 1] is inmiddels (sinds 7 september 2021) zelfs sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 32 uur per week.
3.14.
Wat de voorzieningenrechter eveneens belangrijk (en mogelijk belangrijker) vindt is situatie van [minderjarige 4] . [minderjarige 4] zit op het speciaal onderwijs. Uit de verklaring van de school blijkt dat het wisselen van school voor de persoonlijke ontwikkeling van [minderjarige 4] schadelijk kan zijn, omdat zij een behoorlijke aanloop heeft gehad om bij deze school te ‘landen’, zoals in de hiervoor weergegeven verklaring gemotiveerd is vermeld.
3.15.
Het COA was op de hoogte van voornoemde omstandigheden en/of had dat kunnen zijn. Het COA heeft namelijk, zo is door [gedaagde c.s.] onbetwist gesteld, diverse verklaringen voor de scholen van de kinderen afgegeven in verband met nihilstelling van het collegegeld en dergelijke. Voor zover het COA meent dat [gedaagde c.s.] zelf de omstandigheden met betrekking tot de kinderen naar voren had moeten brengen, wordt het COA daarin niet gevolgd. Gelet op het beleid van het COA is niet aannemelijk geworden dat voor [gedaagde c.s.] in de gesprekken van 1 juni 2021 en 5 augustus 2021 de ruimte bestond om die belangen aan de orde te stellen en/of het COA daar ook rekening mee had gehouden. Ook is niet gebleken dat het COA hierover een vraag heeft gesteld. Zoals eerder in dit vonnis is vastgesteld deed de opleidings-, werk- en schoolsituatie van de kinderen er volgens het COA ook niet toe.
3.16.
De argumenten van het COA, ter zitting, dat in en rondom De Ronde Venen ook opleidingen en speciaal onderwijs gevolgd kan worden vindt de voorzieningenrechter achteraf geconstrueerd en te kort door de bocht. Feit is dat het COA in het geheel niet heeft gekeken, ook niet in het kader van deze procedure, of de door de kinderen gevolgde opleidingen (al dan in combinatie met een stage en/of werk) en het speciaal onderwijs voor [minderjarige 4] daadwerkelijk in De Ronde Venen of omgeving gevolgd/vervolgd konden worden. Het COA stelt dat er in De Ronde Venen speciaal onderwijs zal moeten zijn, maar heeft niet gekeken of dat daadwerkelijk het geval is. Ook is niet gekeken of dat geschikt zal zijn voor [minderjarige 4] . De voorzieningenrechter herhaalt dat uit de verklaring van de school van [minderjarige 4] volgt dat er allerlei redenen zijn om [minderjarige 4]
nietvan school te laten wisselen. Wat [minderjarige 4] betreft had een zorgvuldige afweging een onderzoek behoren in te houden naar de vraag of een eventuele overgang zonder schade aan haar ontwikkeling zou kunnen plaatsvinden.
3.17.
De genoemde omstandigheden vallen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder de door het COA gehanteerde criteria, namelijk opleiding, werk en medische behandeling. De behandeling van [minderjarige 4] door een orthopedagoog en logopedist zijn (para)medische behandelingen waarvan niet aannemelijk is dat deze zonder meer overdraagbaar zijn. Deze specialisten hebben namelijk met [minderjarige 4] een speciaal band opgebouwd, die kennelijk niet makkelijk tot stand is gekomen. Gelet hierop is aannemelijk dat indien het COA de belangen van de kinderen in haar oordeel had meegewogen bij de vaststelling van de plaatsingscriteria het [gedaagde c.s.] niet aan de gemeente De Ronde Venen had gekoppeld, maar aan gemeente Amersfoort of een gemeente in de omgeving van Amersfoort.
3.18.
Ook een belangenafweging maakt dat de belangen van [gedaagde c.s.] , om niet met zes minderjarige kinderen en één net meerderjarig kind op straat terecht te komen, in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van het COA in verband met de druk die op hem rust vanwege de krappe opvangcapaciteit en de politieke maatschappelijke belangen waarmee het COA rekening moet houden. De voorzieningenrechter onderkent de belangen van het COA, maar het COA is gehouden de procedures ten aanzien van ieder individu zorgvuldig uit te voeren, hetgeen vanzelfsprekend óók ene belang van het COA is.
Dit betekent dat het feit dat [gedaagde c.s.] het azc niet heeft verlaten, niet als onrechtmatig jegens het COA kan worden gekwalificeerd, omdat [gedaagde c.s.] zich op goede grond verzet tegen de uitvoering van deze beslissing van het COA.
Conclusie in conventie en reconventie
3.19.
Het COA moet de procedure dus opnieuw uitvoeren en [gedaagde c.s.] opnieuw een aanbod doen. Daarbij dient het COA óók de hiervoor omschreven belangen van de kinderen mee te wegen. Hierbij geldt wel dat [gedaagde c.s.] moet beseffen dat de grootte van de aan te bieden woning (zoals de in De Ronde Venen aangeboden woning) op zichzelf geen reden mag zijn om die woning te weigeren. Daartoe geldt onder meer dat de krapte op de huurhuizenmarkt niet veel keus toelaat. De conclusie is dan ook dat de door het COA gevorderde ontruiming in conventie zal worden afgewezen.
3.20.
Dit betekent ook dat de vordering onder a van [gedaagde c.s.] zal worden toegewezen op de wijze zoals onder de beslissing vermeld. Het COA is namelijk niet op zorgvuldige wijze tot zijn beslissing gekomen en is daardoor gehouden de procedure ten aanzien van alle leden van het gezin opnieuw uit te voeren. Ook de vordering onder b wordt toegewezen, die immers voortvloeit uit de afwijzing van de vordering in conventie. De vordering onder c hangt af van de rechtmatigheid van het besluit van 2 augustus 2021. Zoals reeds overwogen zal de voorzieningenrechter in deze procedure niet vooruitlopen op de beslissing van de bestuursrechter. Nu uit het hiervoor overwogene genoegzaam blijkt, is het besluit van 2 augustus 2021 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet zorgvuldig genomen. Daarbij staat voorop dat de belangen van de minderjarige kinderen niet zijn meegewogen, terwijl artikel 3 lid 1 van het IVRK dat wel voorschrijft. Tevens is van belang dat het belang van [gedaagde sub 3] , namelijk dat zij al sinds 2019 een opleiding volgt in [woonplaats] en inmiddels een aansluitende vervolgopleiding volgt (een gegeven dat al bekend was voor het besluit van 2 augustus 2021) eveneens moet worden meegewogen. Datzelfde geldt voor de arbeidsovereenkomst van [minderjarige 1] , waarvan al in mei of juni van dit jaar bekend was dat die er zou komen. De vordering onder c zal ook worden toegewezen, omdat het weer verstrekken van de vertrekkingen van leefgeld, huisvesting en ziektekosten onlosmakelijk zijn verbonden aan het legale verblijf van [gedaagde c.s.] in het azc. De vordering onder d blijft onbesproken omdat aan de daarin gestelde voorwaarde, namelijk toewijzing van de vordering in conventie, niet is vervuld.
De voorzieningenrechter laat in het midden of de bestuursrechter het beroep van [gedaagde c.s.] ontvankelijk verklaart en tot dezelfde beslissing zal komen. Die uitkomst doet er namelijk niet aan af dat het COA overeenkomstig dit vonnis de gehele procedure rond de huisvesting van [gedaagde c.s.] moet overdoen, omdat de eerdere procedure die toets van de kritiek niet doorstaat.
De proceskosten
3.21.
Het COA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde c.s.] worden, in zowel conventie als reconventie (1 punt in conventie en 0,5 punt in reconventie), begroot op:
- griffierecht € 85,00
- salaris advocaat
1.524,00
Totaal € 1.609.00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af,
in reconventie
4.2.
schorst de uitvoering van het besluit van het COA van 2 augustus 2021 jegens [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde c.s.] , en beveelt het COA om de procedure tegen [gedaagde c.s.] opnieuw te starten en op zorgvuldige wijze, waarbij alle leden van het gezin worden gehoord en hun belangen worden betrokken bij de besluitvorming conform het beleid van het COA, uit te voeren,
4.3.
beveelt het COA [gedaagde c.s.] in dezelfde woonruimte als waar hij nu verblijft onderdak te blijven bieden, totdat dit recht op grond van een rechtmatige beschikking van het COA geëindigd is,
4.4.
beveelt het COA om de verstrekking op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 met terugwerkende kracht vanaf de datum van de beëindiging weer aan [gedaagde c.s.] te verstrekken totdat deze op rechtmatige wijze eindigden op grond van een rechtmatige beschikking van het COA,
4.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
4.7.
veroordeelt het COA in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde c.s.] tot op heden begroot op € 1.609,00,
4.8.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2021. [1]

Voetnoten

1.type: AS/4879