ECLI:NL:GHARL:2022:4185

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
200.286.145/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding relatiebeding na verkoop assurantieportefeuille

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een geschil over de overtreding van een relatiebeding na de verkoop van een assurantieportefeuille. De appellant in het principaal hoger beroep, [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB], had een huurkoopovereenkomst gesloten met [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB], waarbij de assurantieportefeuille van de vennootschap onder firma (VOF) aan de geïntimeerde was verkocht. De overeenkomst bevatte bepalingen die de huurverkoper verboden om zich te bemoeien met de bemiddeling in assurantiën en financiële diensten bij relaties die tot de portefeuille behoorden. Het hof oordeelde dat de appellant het relatiebeding had overtreden door zich opnieuw op de markt te begeven als assurantieadviseur en door verzoeken tot intermediairwijziging in te dienen bij Menzis. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de kantonrechter, die had geoordeeld dat de appellant in strijd had gehandeld met de huurkoopovereenkomst en dat de VOF en de andere vennoten hoofdelijk aansprakelijk waren voor de overtredingen. De vorderingen van de geïntimeerde werden toegewezen, inclusief de verbeurde boetes en de proceskosten. Het hof oordeelde dat de gedragingen van de appellant ook aan de VOF en de andere vennoten konden worden toegerekend, ondanks dat de VOF inmiddels was opgeheven. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om zich aan contractuele verplichtingen te houden, vooral in het kader van relatiebedingen in huurkoopovereenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.286.145/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7782326)
arrest van 24 mei 2022
in principaal hoger beroep in de zaak van
[appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB],
advocaat: mr. D.Y. Li, die kantoor houdt te Groningen,
tegen
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB],
advocaat: mr. P. Keijzer, die kantoor houdt te Emmen.
en in incidenteel hoger beroep in de zaak van:
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB],
wonende te [woonplaats2] ,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: eiser,
hierna:
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB],
advocaat: mr. P. Keijzer, die kantoor houdt te Emmen.
tegen

1.de vennootschap onder firma VOF Assurantiekantoor [naam1] ,gevestigd te [woonplaats1] ,hierna: de VOF en tezamen met [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] en [geïntimeerde3] : [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s.,2. [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ,

wonende te [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB]en tezamen met de VOF en [geïntimeerde3] :
[geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s.,

3.[geïntimeerde3] ,wonende te [woonplaats1] ,

hierna:
[geïntimeerde3]en tezamen met de VOF en Greven:
[geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s.,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
bij de rechtbank: gedaagden,
advocaat: mr. D.Y. Li, die kantoor houdt te Groningen,

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de vonnissen van
17 april 2019 en 22 mei 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht,
locatie Assen (hierna: de rechtbank) en de vonnissen van 4 februari 2020 en
18 augustus 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen
(hierna: de kantonrechter).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 17 november 2020;
- de memorie van grieven van 19 januari 2021, met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens
incidentele vordering tot oproeping van derden van 2 maart 2021;
- de conclusie van antwoord in incidentele vordering tot oproeping van derden van
23 maart 2021;
- het arrest van 18 mei 2021 in het incident, waarbij is toegestaan dat de VOF en [geïntimeerde3] door [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] als partij worden opgeroepen in de hoofdzaak;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] van 29 juni 2021;
- de antwoordakte van derden van de VOF en [geïntimeerde3] van 27 juli 2021, met productie;
- de brief van mr. Li, ter griffie ontvangen op 4 augustus 2021 met productie;
- de brief van mr. Keijzer, ter griffie ontvangen op 4 april 2022 met productie.
2.2 Op 10 augustus 2021 heeft het hof bepaald dat een mondelinge behandeling van de zaak zal plaatsvinden op 21 april 2022. Het verslag (‘proces-verbaal’) van die gehouden zitting is aan de stukken toegevoegd. Aan dat verslag zijn gehecht de spreekaantekeningen van mrs. Li en Keijzer.
2.3
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof een datum voor arrest bepaald, welke datum daarna is vervroegd.

3.Waar gaat deze zaak over?3.1 Het gaat in deze zaak om de vraag of [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. in strijd hebben gehandeld met de tussen de VOF en [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] gesloten huurkoopovereenkomst, dan wel onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en of de daarmee verband houdende vorderingen van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] moeten worden toegewezen.

3.2
Net als de kantonrechter komt het hof tot het oordeel dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] het relatiebeding van artikel 6 van de huurkoopovereenkomst heeft overtreden, maar anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat dit ook kan worden toegerekend aan de VOF en [geïntimeerde3] en dat [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. daarvoor een boete verschuldigd zijn. Het hof zal dit oordeel hierna motiveren, door eerst de relevante feiten en de beslissing van de kantonrechter weer te geven en door vervolgens de standpunten van partijen te bespreken aan de hand van de door hen tegen het vonnis ingediende bezwaren (‘grieven’).
4. De relevante feiten4.1 [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] is verzekeringstussenpersoon. [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] heeft een administratiekantoor en hield zich in elk geval tot 1 augustus 2012 ook bezig met assurantiebemiddeling.
4.2
Op 15 februari 2012 is [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] - handelend als vennoot van de VOF -, als huurverkoper, met [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] , als huurkoper, een huurkoopovereenkomst aangegaan, waarbij de assurantieportefeuille van de VOF aan [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] is verkocht. Op 6 september 2012 hebben partijen hierover een aanvullende overeenkomst gesloten, waarin onder meer is bepaald dat de huurkoop van de assurantieportefeuille op 1 augustus 2012 zijn beslag heeft gekregen.
4.3
In de huurkoopovereenkomst is in artikel 6 een relatie-, non-concurrentie- en
geheimhoudingsbeding opgenomen, waarin onder meer is bepaald:

1. Het is de Huurverkoper verboden om vanaf de aanvangsdatum van de huurovereenkomst voor eigen rekening of voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen, althans anders dan voor rekening van de Huurkoper, te bemiddelen in assurantiën en financiële diensten bij relaties, die op de datum van overdracht van het beheer van de assurantieportefeuille behoren tot de kring van relaties van die assurantieportefeuille.
2. Het is Huurverkoper voorts verboden om vanaf de aanvangsdatum van de huurovereenkomst voor eigen rekening of voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen zich bezig te houden met de advisering omtrent assurantiën en hypotheken en de bemiddeling bij het tot stand komen van verzekerings- en hypotheekovereenkomsten in een cirkelvormig gebied met een straal van 25 kilometer rondom de vestigingsplaats van het kantoor van de Huurverkoper.
(…)5. Voor elke overtreding van het bepaalde in lid 1 en/of lid 2, onverminderd het bepaalde in lid 3 en lid 4, verbeurt de Huurverkoper ten behoeve van de Huurkoper op eerste aanmaning zonder dat ingebrekestelling is vereist niet voor verrekening vatbare boete groot € 10.000,-- (zegge: tienduizend euro) per overtreding, alsmede een boete groot € 1.000,-- (zegge: éénduizend euro) voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht van de Huurkoper op volledige vergoeding van schade, kosten en rente.
6. Het is de Huurverkoper verboden op enigerlei wijze aan derden, direct of indirect, enige
Informatie omtrent de relaties die tot de assurantieportefeuille behoren, waarvan de
Huurverkoper weet, kan of moet vermoeden dat deze de belangen van de Huurkoper kanschaden, over te dragen of anderszins kenbaar te maken, waarbij onder informatie mede, doch niet uitsluitend, wordt begrepen de persoonsgegevens en adressenbestanden van de relaties behorende tot de assurantieportefeuille, één en ander op straffe van verbeurte door de
Huurverkoper aan de Huurkoper van een direct opeisbare, niet voor verrekening vatbare boete groot € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend euro), zonder dat ingebrekestelling bij schriftelijke aanmaning vereist is, zulks onverminderd het recht van de Huurkoper om de Huurverkoper aan te spreken tot volledige schadevergoeding. (…)
De slotbepaling van artikel 13 lid 2 luidt voorts als volgt:
‘2. De Huurverkoper verklaart dat zij geen gegevens die betrekking hebben op het verkochte heeft achtergehouden en dat er met betrekking tot het verkochte geen bijzonderheden zijn waarvan de Huurverkoper weet of kan vermoeden dat wetenschap hieromtrent bij de Huurkoper van doorslaggevend belang is ten aanzien van de koop van de portefeuille.’
4.4
Tot de hiervoor genoemde portefeuillerechten behoort onder meer een collectiviteit van zorgverzekeringen, ondergebracht bij Menzis onder collectiviteitsnummer 48250 (hierna: de collectiviteit).
4.5
In januari 2017 had [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] de volledige koopsom voldaan en is de eigendom van de assurantieportefeuille op hem overgegaan.
4.6
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft na de overname zijn assurantiebedrijf gedurende enige jaren uitgeoefend in het pand van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] , waar hij ruimte huurde. Per 1 september 2017 heeft [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] een eigen pand betrokken in Musselkanaal en oefent hij van daaruit zijn bedrijf uit.

5.Het geschil en de beslissing van de kantonrechter

5.1
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft - samengevat- gevorderd:
1. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. in strijd met de tussen partijen gesloten huurkoopovereenkomst althans onrechtmatig jegens [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] handelen c.q. hebben gehandeld;
2. [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. te gelasten hun met de huurkoopovereenkomst strijdige althans onrechtmatige gedragingen te staken;
3. [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. te veroordelen om het verzoek aan Menzis tot intermediairwijziging van collectiviteit 48250 in te trekken en zorg te dragen c.q. medewerking te verlenen aan overdracht van alle in deze collectiviteit ondergebrachte polissen aan zzp-collectief [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] Financiële Diensten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
4. [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. te veroordelen om aan [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] te voldoen € 95.000,- aan verbeurde boetes, te vermeerderen met wettelijke rente;
5. Uitsluitend voor het geval de vordering onder 4 niet of niet volledig wordt toegewezen, [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] van € 61.733,70 aan schadevergoeding, indien en voor zover dit bedrag het toegewezen gedeelte van het onder 4 gevorderde bedrag te boven gaat, te vermeerderen met wettelijke rente;
6. [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. te veroordelen in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
5.2
In het vonnis van 22 mei 2019 heeft de rechtbank beslist dat de vorderingen tot de
competentie van de kantonrechter behoren en de zaak verwezen. In het eindvonnis van 18 augustus 2020 heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] in strijd heeft gehandeld met de huurkoopovereenkomst, althans onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] , en [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] gelast om die strijdige althans onrechtmatige gedragingen te staken. Verder heeft de kantonrechter [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] veroordeeld tot betaling van een contractuele boete van € 25.000,- aan [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] , te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 december 2017 tot de dag van betaling. De overige vorderingen, waaronder die tegen de VOF en [geïntimeerde3] , zijn door de kantonrechter afgewezen, met compensatie van de proceskosten.

6.De vorderingen in hoger beroep

6.1
[appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] vordert in principaal hoger beroep -samengevat- vernietiging van de vonnissen van 4 februari 2020 en 18 augustus 2020 en de afwijzing alsnog van de vorderingen van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] , met veroordeling van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] in de kosten van beide instanties.
6.2
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] vordert in incidenteel hoger beroep -samengevat- vernietiging van deze vonnissen voor zover zijn vorderingen zijn afgewezen en de toewijzing alsnog van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. in de kosten van beide instanties.
7. De beoordeling
Omvang van het hoger beroep
7.1
[appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] heeft tien bezwaren (grieven) en [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft vijf bezwaren (grieven) voorgesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. Het hof zal de bezwaren van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] in het principaal hoger beroep en van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] in het incidenteel hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter gezamenlijk en per onderwerp bespreken.
Ontvankelijkheid van het incidenteel hoger beroep jegens de VOF en [geïntimeerde3]
7.2
[appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] , de VOF en [geïntimeerde3] hebben gesteld dat [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] niet in zijn incidentele beroep tot oproeping van derden kan worden ontvangen, omdat de termijn voor het hoger beroep voordien (op 18 november 2020) reeds was verlopen. [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] heeft dit verweer ook gevoerd in het incident ex artikel 118 Rv, waarop dit hof bij arrest van 18 mei 2021 al heeft beslist. Het hof heeft in dat arrest overwogen dat op grond van art. 339 lid 3 Rv de gedaagde in hoger beroep incidenteel beroep kan instellen, zelfs na verloop van de appeltermijn en na berusting in het vonnis, dat de wet geen voorschriften geeft voor de vorm waarin het incidenteel appel dient te worden ingesteld (vgl. hof Arnhem-Leeuwarden 28 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:780l) en dat het ontvankelijkheidsverweer van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB]
in zoverre geen doel treft. Het hof heeft verder overwogen dat de VOF de contractspartij was van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] en dat [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] daarom zijn vorderingen in eerste aanleg heeft ingesteld tegen zowel de VOF als haar vennoten [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] en [geïntimeerde3] . De vorderingen jegens de drie partijen zijn gebaseerd op dezelfde grondslag, namelijk handelen in strijd met de huurkoopovereenkomst dan wel onrechtmatig handelen. De vorderingen jegens de VOF en [geïntimeerde3] houden dan ook nauw verband met de vorderingen jegens [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] . In de eisen van een goede procesorde heeft het hof geen beletsel gezien voor toewijzing van de incidentele vordering (vgl. HR 20 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:485).
Het hof beschouwt deze overwegingen als hier herhaald en ingelast en oordeelt dat [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] kan worden ontvangen in het incidenteel hoger beroep tegen de VOF en [geïntimeerde3] .
Toepasselijkheid en reikwijdte artikel 6 huurkoopovereenkomst
7.3
Partijen verschillen van mening over de toepasselijkheid en de reikwijdte van artikel 6 van de huurkoopovereenkomst. [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] maakt bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat het ontbreken van een tijdsduur aan de overeengekomen bedingen niet aan de toepasselijkheid daarvan in de weg staat. Hij stelt dat het handhaven van de bedingen na vijf jaar in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid, hierin bestaande dat [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft besloten zijn kantoor per september 2017 naar Musselkanaal te verplaatsen en dat de bedingen in strijd zijn met artikel 6 van de Mededingingswet. [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] stelt daartegenover dat de bedingen zijn aangegaan voor onbepaalde tijd en dat zij onverkort van toepassing zijn tussen partijen.
7.4
Het hof stelt voorop dat uitleg van overeenkomsten dient te geschieden aan de hand van het Haviltex-criterium [1] . De betekenis van de hierin opgenomen bepalingen en hun onderlinge samenhang moet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij komt groot gewicht toe aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, maar kunnen niettemin de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht.
7.5
Tussen partijen staat vast dat de in artikel 6 van de huurkoopovereenkomst opgenomen bedingen geen beperking in tijd kennen. Dit valt te verklaren doordat de bedingen zijn overeengekomen in het kader van de eigendomsoverdracht van de assurantieportefeuille door [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s., die uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven de activiteiten op het terrein van advisering en bemiddeling in assurantiën te willen staken. [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft een aanzienlijke koopprijs betaald voor de portefeuille en heeft gesteld dat de bedingen zijn bedoeld om hem in staat te stellen de door hem gekochte assurantieportefeuille feitelijk en ongehinderd te (kunnen) exploiteren. Deze stelling is onvoldoende gemotiveerd weersproken door [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s., te meer nu [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft bevestigd dat het niet de bedoeling was en is dat [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. zich nog gaan bezighouden met de advisering en bemiddeling in assurantiën en hypotheken, niet voor tot de overgedragen assurantieportefeuille behorende relaties en ook niet voor nieuwe relaties. Tijdens de zitting heeft [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] bevestigd dat hij ook niet meer beschikt over de daarvoor op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) vereiste vergunningen.
7.6
Het beroep van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) dient door de rechter met de nodige terughoudendheid te worden beoordeeld. [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] heeft, in het licht van het voorgaande, onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om hem aan de bedingen opgenomen in artikel 6 van de huurkoopovereenkomst te houden.
7.7
Met betrekking tot het beroep van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] op onvoorziene omstandigheden op grond van artikel 6:258 lid 2 BW overweegt het hof dat ook hier de rechter terughoudendheid past bij het honoreren daarvan. Het hof is van oordeel dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ook het beroep op onvoorziene omstandigheden onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, nu op geen enkele wijze is gebleken dat hij voorwaarden heeft willen stellen aan de vereiste vestigingsplaats van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] . [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep overigens onweersproken gesteld dat hij het eerste jaar na overname van het beheer van de assurantieportefeuille nog kantoor hield in Emmen en niet op de later door hem van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] gehuurde kantoorlocatie in [woonplaats1] . Bovendien brengt hetgeen het hof hiervoor in 7.5 heeft overwogen mee dat geen sprake is van een situatie waarbij [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de huurkoopovereenkomst niet mag verwachten. Het beroep van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] op artikel 6:258 BW slaagt derhalve niet.
7.8
De stelling dat de bedingen in strijd zijn met artikel 6 Mededingingswet heeft [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] , gezien de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] , evenmin voldoende feitelijk onderbouwd.
Gebondenheid aan de huurkoopovereenkomst
7.9
Een aantal grieven van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] in privé is gebonden aan de verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst, terwijl [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] bezwaar maakt tegen het oordeel van de kantonrechter dat het te ver zou gaan om naast [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ook de VOF en [geïntimeerde3] aansprakelijk te houden voor het handelen van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] .
7.1
Zoals hiervoor in 4.2 is weergegeven is [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] -handelend als vennoot van de VOF- met [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] de huurkoopovereenkomst aangegaan. Daarmee is de VOF, maar zijn ook de vennoten gebonden aan de in de overeenkomst opgenomen verplichtingen, nu uit artikel 18 Wetboek van Koophandel volgt dat in vennootschappen onder firma elk der vennoten, wegens verbintenissen van de vennootschap hoofdelijk is verbonden.
7.11
Voor zover [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] met zijn grieven heeft beoogd te stellen dat hij geen partij is bij de huurkoopovereenkomst, dat hij daaraan niet is gebonden en op de daarin opgenomen verplichtingen niet zelfstandig kan worden aangesproken, falen deze. [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft zijn vorderingen gegrond op primair wanprestatie en subsidiair onrechtmatige daad. Of daarvan sprake is en of zijn grief dat zijn vorderingen ten aanzien van de VOF en [geïntimeerde3] ten onrechte zijn afgewezen, kan slagen, kan het hof pas beoordelen na beantwoording van de vraag of de aan [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] verweten gedragingen kwalificeren als schending van de verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst dan wel als onrechtmatige daad.
Verweten gedragingen van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB]
7.12
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] maakt [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] het verwijt dat hij zich nog steeds (althans opnieuw) op de markt begeeft als assurantieadviseur en dat hij in strijd met de artikelen 6 en 13 van de huurkoopovereenkomst heeft gehandeld. Concreet maakt [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] de volgende verwijten:
- dat hij Menzis heeft verzocht om intermediairwijziging van een collectiviteit zorgverzekeringen onder de naam Zorgverzekering Ondernemers naar Schiphuis de Vries Assurantiën (hierna: Schiphuis);
- dat hij ten aanzien van diverse andere relaties verzoeken om intermediairwijziging heeft gedaan, waaronder ten aanzien van aan [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] gelieerde bedrijven ( [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] Holding BV, Lok Transport BV, Pyramide Ter Apel BV en Café Old Smugler) of van nauw aan hem verbonden personen, onder wie zijn ouders, werknemer [naam2] en nauwe zakenrelaties [naam3] en [naam4] ;
- dat hij zich heeft ingelaten met relaties, die behoorden tot de overgedragen assurantieportefeuille (onder wie [naam5] Safety International en [naam6] ) en zich bemoeide met hun verzekeringen;
- dat hij direct na het vertrek van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] uit het pand van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] in [woonplaats1] een samenwerking is aangegaan met Schiphuis, aan wie hij relaties doorverwijst en waarmee hij zich middellijk alsnog bezighoudt met bemiddeling en advisering in assurantiën. Dit blijkt ook uit reclame-uitingen door [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s.
7.13
Met betrekking tot het eerste verwijt heeft de kantonrechter terecht vastgesteld dat uit productie 7 bij dagvaarding blijkt dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] in een e-mail van 17 november 2017 aan Menzis heeft verzocht dat er voor alle lopende polissen in het collectief een intermediairwijziging diende plaats te vinden naar Schiphuis. Net als de kantonrechter is ook het hof van oordeel dat dit niet anders kan worden gezien dan als een bemiddeling in assurantiën bij relaties die op de datum van overdracht van het beheer van de assurantieportefeuille tot de kring behoorden van relaties van die assurantieportefeuille, als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de huurkoopovereenkomst. Het hof neemt tevens schending van artikel 6 lid 6 aan, nu [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft gesteld dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] in dit kader informatie aan Menzis en in ieder geval Schiphuis heeft verstrekt en deze stelling onvoldoende gemotiveerd is betwist door [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s.. Naar het oordeel van het hof valt aan te nemen dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] , voorafgaand aan zijn verzoek aan Menzis, overleg heeft gehad met Schiphuis over het overnemen van de tot het collectief behorende polissen en daartoe de vereiste informatie aan Schiphuis heeft verstrekt. Het verweer van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] dat hij heeft gehandeld als bestuurder van de Stichting Zorgverzekering voor Ondernemers en als zodanig niet kan worden aangesproken wegens overtreding van artikel 6, slaagt niet. [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] had zich als vennoot op wie de bepalingen van de overeenkomst van toepassing zijn, moeten onthouden van daarmee strijdige handelingen, in welke verdere hoedanigheid dan ook. Daarnaast is uit niets gebleken dat hem door de leden van de desbetreffende stichting zou zijn verzocht om over te stappen naar een andere intermediair, temeer nu [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] tijdens de mondelinge behandeling zelf heeft verklaard met de onderliggende verzekeringnemers nooit contact te hebben gehad over de intermediairwijziging. [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] heeft dus op eigen initiatief geprobeerd te bewerkstelligen dat relaties zouden worden overgedragen. Ook zijn verweer dat het (vooralsnog) is gebleven bij een poging, omdat Menzis het verzoek (nog) niet heeft ingewilligd, slaagt niet. Ook dit maakt de overtreding immers niet anders. Het verwijt van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] dat ook sprake is van schending van artikel 13 lid 2 van de huurkoopovereenkomst, omdat [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] niet wist dat de collectiviteit was ondergebracht in een stichting behoeft, gelet op het voorgaande, geen afzonderlijke bespreking meer.
7.14 Met betrekking tot het tweede verwijt heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 4 februari 2020 overwogen dat [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] de bewijslast draagt van zijn stelling dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] de door hem genoemde relaties actief heeft benaderd en heeft bewogen over te stappen naar Schiphuis, terwijl de kantonrechter in het eindvonnis van 18 augustus 2020 tot het oordeel is gekomen dat [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] deze stelling onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, zodat hij niet tot bewijs daarvan zal worden toegelaten.
7.15
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de geformuleerde op hem rustende bewijslast, maar stelt in hoger beroep dat hij dit bewijs heeft geleverd ten aanzien van de relaties [naam5] en [naam6] , althans dat de kantonrechter ten onrechte zijn bewijsaanbod heeft gepasseerd. [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] biedt alsnog bewijs aan door het doen horen van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] zelf en de heren [naam5] en [naam6] . Ten aanzien van de aan [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] gelieerde vennootschappen handhaaft [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] zijn in eerste aanleg ingenomen stelling dat het niet anders kan dan dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] daar de hand in heeft gehad.
7.16
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] erkend dat hij de als productie 8 overgelegde formulieren, waarbij op 9 november 2017 om intermediairwijziging voor [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] Holding BV, Pyramide Ter Apel BV, Lok Transport BV en Administratiekantoor [naam1] BV is verzocht, zelf heeft ondertekend. Uit de als productie 25 door [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] overgelegde e-mail van 12 december 2017 van Voogd & Voogd Verzekeringen volgt dat zij voor [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] Holding BV, [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] en Lok Transport BV het verzoek hebben gekregen de verzekeringen voortaan via bemiddeling van een andere tussenpersoon te laten lopen. Nu niet is betwist dat ook deze vennootschappen tot de relaties uit de overgedragen assurantieportefeuille behoorden, komt het hof, anders dan de kantonrechter, tot het oordeel dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] hiermee artikel 6 lid 1 (het verrichten van bemiddelingsactiviteiten) en lid 6 (het verstrekken van informatie) heeft overtreden. Dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gesteld dat hij hiertoe gerechtigd was, omdat verzekeringnemers altijd het recht hebben om op te zeggen, dan wel om intermediairwijziging te verzoeken, doet hieraan niet af. De vennootschappen van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] waren namelijk geen willekeurige verzekeringnemers, maar waren direct gelieerd aan de VOF, als huurverkoper van de assurantieportefeuille. [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft daarbij onweersproken gesteld dat bij het vaststellen van de koopprijs voor de assurantieportefeuille uitdrukkelijk ook met de provisie-inkomsten van de verzekeringen van de vennootschappen van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] rekening is gehouden en het hof heeft, op basis van uitlatingen van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ter zitting, vastgesteld dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] geen andere reden voor intermediairwijziging had dan rancune jegens [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] in verband met beëindiging door deze van de huurovereenkomst van kantoorruimte.
7.17
Met betrekking tot de relaties [naam3] , [naam2] , [naam4] en Tempel is het hof, net als de kantonrechter, tot het oordeel gekomen dat uit de door [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] overgelegde verzoeken tot intermediairwijziging (producties 9, 10, 11, 12, 13) niet blijkt van bemoeienis van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] bij het onderbrengen van hun verzekeringen bij Schiphuis en dat ook uit de door [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] na het tussenvonnis overgelegde producties niet kan worden afgeleid of en zo ja welke rol [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] heeft gespeeld bij het overvoeren van verzekeringen naar een ander agentschap. Nu [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] in hoger beroep stelt geen heil te zien in een getuigenverhoor van deze relaties, zal hij daartoe niet in de gelegenheid worden gesteld.
7.18
Met betrekking tot relatie [naam6] stelt het hof vast dat hoewel [naam6] de door [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] opgestelde en als productie 12 overgelegde verklaring, dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] zonder zijn toestemming zijn polissen heeft opgezegd, heeft ondertekend, uit productie 20 juist volgt dat hij in overleg met [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] naar [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] is gegaan. Dat zo zijnde kan het hof niet vaststellen dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ten aanzien van deze relatie het beding van artikel 6 heeft overtreden. Voor bewijslevering ziet het hof dan ook geen aanleiding.
7.19
Met betrekking tot relatie [naam5] is het hof, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat uit de verklaring van [naam5] van 3 maart 2020 valt af te leiden dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ten aanzien van deze relatie in strijd heeft gehandeld met artikel 6. Zo verklaart [naam5] onder meer als volgt:
‘(…) Ik had hiervoor geen ziekteverzuimverzekering en sprak hierover met mijn boekhouder [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] , van Administratiekantoor [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] . Hij gaf toen aan dit voor mij te zullen regelen. (…) [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] vertelde mij dat ik alvast voorlopige dekking had. Ik dacht dat alles al geregeld was, toen ik plots op 6 mei 2018 een offerte kreeg van de Goudse Verzekeringen via Schiphuis en de Vries Assurantiën. Dit is de partij waar [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] nu mee samen werkt. (…) Kennelijk had [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] dit bij Schiphuis en de Vries Assurantiën neergelegd en waren zij opeens de tussenpersoon. Ik wilde helemaal niet Schiphuis en De Vries Assurantiën als tussenpersoon, omdat ik al mijn verzekeringen via [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] Financiële Diensten heb lopen. Dat wist [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ook wel. (…)
Het hof leidt uit deze verklaring af dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] hiermee in strijd met artikel 6 lid 1 van de huurkoopovereenkomst bemiddelingsactiviteiten ten aanzien van deze relatie heeft verricht.
7.2
Met betrekking tot het derde verwijt stelt het hof vast dat de leden 1 en 6 van artikel 6 van de huurkoopovereenkomst betrekking hebben op relaties die op de datum van overdracht van het beheer van de assurantieportefeuille daartoe behoorden, maar dat lid 2 verder gaat en voor de huurverkoper een verbod inhoudt om zich voor eigen rekening, voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen bezig te houden met de advisering omtrent assurantiën en hypotheken en de bemiddeling bij het tot stand komen van verzekerings- en hypotheekovereenkomsten binnen het afgebakende gebied. [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] heeft in eerste aanleg erkend dat hij samenwerkt en dat hij nieuwe klanten doorverwijst naar Schiphuis. Hoewel [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] in hoger beroep de samenwerking met Schiphuis betwist, erkent hij wel nog steeds dat nieuwe klanten door zijn administratiekantoor werden doorverwezen naar Schiphuis. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] overigens gesteld dat ook Schiphuis geen kantoorruimte meer van hem huurt en dat niet langer sprake is van het doorverwijzen van klanten van Administratiekantoor [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] , omdat hij inmiddels ook met die werkzaamheden is gestopt. Volgens [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] was het doorverwijzen van klanten niet in strijd met de huurkoopovereenkomst, omdat Administratiekantoor [naam1] BV geen partij is bij de overeenkomst. Nu uit het als productie 30 door [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. overgelegde organogram volgt dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] (middellijk) bestuurder is van Administratiekantoor [naam1] BV, kan [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] zich hierachter niet verschuilen, om zich zodoende aan zijn verplichtingen uit de huurkoopovereenkomst te onttrekken. Iets anders is dat [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] , gezien de gemotiveerde betwisting door [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] , onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat het enkele verwijzen van relaties van het administratiekantoor van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] naar Schiphuis kwalificeert als advisering omtrent en/of bemiddeling in assurantiën en hypotheken, als bedoeld in de huurkoopovereenkomst, en evenmin dat [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] meer heeft gedaan dan enkel verwijzen.
Toerekening gedragingen [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] aan de VOF en [geïntimeerde3] en hoofdelijke aansprakelijkheid7.21 De aan [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] verweten gedragingen, als bedoeld in 7.13 en 7.16 kwalificeren als schending van artikel 6 leden 1 en 6 en de gedraging, als bedoeld in 7.19, als schending van artikel 6 lid 1.
Omdat de verweten gedragingen bemiddelingsactiviteiten van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] betreffen voor relaties die behoren of behoorden tot de aan [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] overgedragen assurantieportefeuille van de VOF kunnen deze gedragingen naar het oordeel van het hof ook aan de VOF en daarmee (langs de weg van artikel 18 Wetboek van Koophandel) ook aan [geïntimeerde3] worden toegerekend, waarmee zij hoofdelijk aansprakelijk zijn. Dat de VOF door [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] op 6 januari 2018 met terugwerkende kracht is opgeheven en uitgeschreven per 1 januari 2017 doet daaraan niet af, nu de verweten gedragingen (met uitzondering van die ten aanzien van [naam5] ) dateren van voor 6 januari 2018. Het hof zal de gedragingen ten aanzien van [naam5] dan ook alleen voor rekening van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] laten.
Hoogte boetes en matiging
7.22
Met de gedragingen, als bedoeld in 7.13 en 7.16 hebben [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. tweemaal hoofdelijk (zie 7.10 en 7.21) de boete van € 25.000,- verbeurd, waarbij het hof de gedraging van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ten aanzien van Menzis en de gedraging van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ten aanzien van zijn vennootschappen telkens éénmaal in aanmerking neemt. Met de gedraging, als bedoeld in 7.19, heeft [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] daarnaast nog eens € 10.000,- boete verbeurd.
7.23
Ten aanzien van de contractuele boete hebben [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. een beroep op matiging gedaan. Op grond van artikel 6:94 lid 1 BW kan een bedongen boete door de rechter op verzoek van de schuldenaar worden gematigd indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De rechter mag pas van zijn bevoegdheid tot matiging gebruikmaken als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt. Hierbij zal niet alleen moeten worden gelet op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. [2]
7.24
Het hof stelt voorop dat een boetebeding een gebruikelijk beding is bij relatie-, non-concurrentie- en geheimhoudingsbedingen en dat het primaire doel daarvan is om partijen te prikkelen tot nakoming van wezenlijke verplichtingen die op hen rusten. Het hof neemt bij dit beroep op matiging naast de in 7.5 genoemde omstandigheden in aanmerking dat uit de verklaring van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] ter zitting valt af te leiden dat de aan hem verweten gedragingen hebben plaatsgevonden uit boosheid/rancune wegens het beëindigen door [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] van de huurovereenkomst kantoorruimte en dat zijn acties erop waren gericht om [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] te treffen, door intermediairwijziging voor de verzekeringen van zijn eigen vennootschappen en voor het collectief bij Menzis te verzoeken en door een samenwerking aan te gaan met een nieuwe assurantietussenpersoon. [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft daarbij de onderhavige procedure moeten voeren om de gedragingen van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] te doen stoppen. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om tot matiging over te gaan. De hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. tot betaling van € 50.000,- en van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] tot additionele betaling van € 10.000,- onder de gegeven omstandigheden leidt niet tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat. Als onvoldoende weersproken zal het hof de wettelijke rente over deze bedragen toewijzen vanaf de dag van dagvaarding.
Veroordeling [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. tot intrekking verzoek Menzis om intermediairwijziging7.25 [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] maakt bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij geen belang meer heeft bij de gevorderde veroordeling van [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. tot intrekking van zijn verzoek aan Menzis met betrekking tot de collectiviteit en de afwijzing van die vordering. [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] heeft, in zoverre onbetwist, gesteld dat hij daarbij wel belang heeft omdat Menzis de overdracht van de collectiviteit van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] naar Schiphuis nog niet heeft uitgevoerd, omdat zij in afwachting is van de uitkomst van deze procedure. Dit valt overigens ook uit de e-mail van Menzis van 16 januari 2018 aan [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] af te leiden, waar Menzis schrijft dat ze in overleg met Schiphuis de overdracht nog niet heeft uitgevoerd, omdat er een conflict is over dit collectief tussen [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] en [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] . Voorts heeft [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] tijdens de mondelinge behandeling -onweersproken- gesteld dat slechts een deel van de polissen, vallend onder het collectief, is overgevoerd naar zijn collectief, zzp-collectief [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] Financiële Diensten, maar dat dit zeker niet geldt voor alle polissen, zodat ook om die reden zijn belang is gegeven. Gelet hierop komt het hof tot een ander oordeel dan de kantonrechter en zal zij de vordering van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] ook op dit punt toewijzen.
Subsidiaire grondslag vordering [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] op basis van onrechtmatige daad
7.26
[geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] stelt dat, zo geen sprake zou zijn van overtreding van de contractuele verbodsbepalingen, subsidiair in ieder geval sprake is van onrechtmatig handelen. Nu het hof tot het oordeel is gekomen dat wel degelijk sprake is van overtreding van artikel 6 van de huurkoopovereenkomst, komt het hof daarmee niet meer toe aan beoordeling van deze subsidiaire grondslag. Voor zover [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] met zijn vordering tot veroordeling van [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. tot betaling van een schadevergoeding heeft beoogd een bedrag in aanvulling op de verbeurde boetes te vorderen, heeft hij deze vordering -zowel waar het betreft de grondslag, als waar het betreft de hoogte van het gevorderde bedrag- onvoldoende onderbouwd.

8.8. De slotsom

8.1
De grieven van [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] falen en die van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] slagen gedeeltelijk, zodat de bestreden vonnissen van de kantonrechter zullen worden vernietigd. Ter voorkoming van misverstanden zal het hof het gehele dictum vernietigen en daarvoor gedeeltelijk nieuwe beslissingen in de plaats stellen en andere beslissingen herhalen.
8.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 107,61
- griffierecht € 486,-
- beslagkosten € 449,12
subtotaal verschotten €
1.042,73
- salaris advocaat
€ 5.013,-(4,5 punten x tarief IV)
Totaal € 6.055,73
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] zullen worden vastgesteld op:
- kosten oproepingsexploit € 108,98
- griffierecht € 760,-
subtotaal verschotten €
868,98
- salaris advocaat
€ 4.915,-(2 punten x tarief III in principaal appel en 1 punt x tarief IV in incidenteel appel)
Totaal € 5.783,98

9.De beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 4 februari 2020 en van 18 augustus 2020 en neemt in plaats daarvan de volgende beslissingen:
verklaart voor recht dat [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. in strijd met de tussen partijen gesloten huurkoopovereenkomst hebben gehandeld;
gelast [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. hun met de huurkoopovereenkomst strijdige gedragingen te staken en gestaakt te houden;
veroordeelt [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. om binnen 7 dagen na betekening van dit arrest het verzoek aan Menzis tot intermediairwijziging van collectiviteit 48250, ondergebracht in de Stichting Zorgverzekering Ondernemers, in te trekken en binnen diezelfde termijn zorg te dragen voor c.q. medewerking te verlenen aan overdracht van alle in voornoemde collectiviteit ondergebrachte polissen aan zzp-collectief [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] Financiële Diensten op naam van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. hieraan niet voldoen, tot een maximum van € 50.000,-;
veroordeelt [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. hoofdelijk om aan [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] te voldoen een bedrag van € 50.000,- aan verbeurde contractuele boetes en veroordeelt [appellant in principaal HB/geïntimeerde2 in inc. HB] om daarnaast aan [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] te voldoen een bedrag van € 10.000,- aan verbeurde contractuele boete, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
veroordeelt [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] in eerste aanleg van € 6.055,73 (€ 1.042,73 aan verschotten en € 5.013,- aan salaris advocaat);
veroordeelt [geïntimeerden1-3 in inc. HB] c.s. tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde in principaal HB/appellant in inc. HB] in principaal en incidenteel hoger beroep van € 5.783,98 (€ 868,98 aan verschotten en € 4.915,- aan salaris advocaat);
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M. Lorist, I. Tubben en P. Roorda en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:Nl:HR:1981:AG4158 (Haviltex)
2.HR 27 april 2007, LJN AZ6638, NJ 2007/262