ECLI:NL:GHARL:2022:4178
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van minderjarige verdachte voor licht delict
In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland. De kantonrechter had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die beschuldigd werd van een verkeersovertreding. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing, stellende dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was. De advocaat-generaal voerde aan dat de ernst van het letsel dat het slachtoffer had opgelopen, rechtvaardigde dat het openbaar ministerie tot vervolging overging, ondanks de richtlijnen voor jeugdige verdachten.
Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, die in werking is getreden op 1 december 2020. Het hof oordeelde dat de verdachte, als first offender en gezien zijn minderjarigheid, in aanmerking kwam voor een Halt-afdoening of een voorwaardelijk sepot, en dat er geen goede redenen waren om van deze richtlijn af te wijken. Het hof concludeerde dat de aan verdachte ten laste gelegde overtreding van de verkeersregels als een licht delict moest worden gekwalificeerd. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
De uitspraak benadrukt het belang van de richtlijnen voor de vervolging van minderjarigen en de noodzaak om zorgvuldig te overwegen of vervolging gerechtvaardigd is, vooral in gevallen waarin de verdachte een licht delict heeft gepleegd en er geen signalen zijn van achterliggende problematiek.