In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of omzetbelasting verschuldigd is over de verkoop van een woon(zorg)complex. De belanghebbende, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 19.456 en een boete van € 1.945, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank Gelderland had eerder de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, met uitzondering van de boete, die werd vernietigd. De belanghebbende stelde dat de levering van het complex een overgang van een algemeenheid van goederen vormde, waardoor geen omzetbelasting verschuldigd zou zijn. Het Hof oordeelde dat de levering van het verhuurde complex inderdaad onder de regeling van artikel 37d van de Wet op de omzetbelasting valt, wat betekent dat er geen sprake is van een levering in de zin van de wet. Het Hof vernietigde de naheffingsaanslag en verleende een teruggaaf van € 220.008 aan de belanghebbende. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 3.036. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een overgang van een algemeenheid van goederen kan worden aangenomen en de rol van de intentie van de ondernemer in dit proces.