In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 22 september 2021, waarbij de voortzetting van de ISD-maatregel van de veroordeelde werd vereist. De veroordeelde, geboren in 1973 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was op 23 maart 2022 uitgezet naar Polen. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen belang meer heeft bij de voortzetting van het hoger beroep, aangezien de maatregel inmiddels is beëindigd en de veroordeelde is uitgezet. Het hof heeft de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in het beroep.
De zaak betreft de toepassing van de ISD-maatregel, die kan worden beëindigd door de rechter of de minister. Het hof heeft in zijn overwegingen aandacht besteed aan de criteria en procedures die door de minister worden gehanteerd bij de beëindiging van de maatregel, en de rol van de penitentiaire inrichtingen in dit proces. Het hof heeft geconstateerd dat er geen duidelijke richtlijnen zijn voor de beëindiging van de maatregel, wat leidt tot vragen over de consistentie en rechtmatigheid van de beslissingen die in deze zaken zijn genomen. De veroordeelde heeft betoogd dat hij niet voldoende is geholpen in zijn re-integratieproces en dat de maatregel eerder had moeten worden beëindigd. Het hof heeft echter geconcludeerd dat de ministeriële bevoegdheid om de maatregel te beëindigen niet in strijd is met de wet, maar dat er wel waarborgen moeten zijn tegen willekeur in het gebruik van deze bevoegdheid.
Uiteindelijk heeft het hof de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep, omdat de maatregel inmiddels was geëindigd en de veroordeelde was uitgezet naar Polen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke richtlijnen en transparantie in het beleid van de minister met betrekking tot de beëindiging van ISD-maatregelen.