ECLI:NL:GHARL:2022:4033

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
200.302.578
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkingen in zorgregeling voor minderjarigen na ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, had verzocht om een wijziging van de zorgregeling die was vastgesteld in een eerdere beschikking. De kinderen waren onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en de zorgregeling was eerder gewijzigd naar begeleid (video)bellen. Het hof heeft vastgesteld dat de vader in juli 2021 onaangekondigd met de kinderen naar Duitsland was vertrokken, wat het vertrouwen van de moeder en de GI in hem ernstig had geschaad. Ondanks positieve stappen die de vader had gezet, zoals het accepteren van hulpverlening, oordeelde het hof dat de GI de regie moest behouden over de zorgregeling. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking van de kinderrechter en verklaarde de vader niet ontvankelijk in zijn verzoek om een ruimere zorgregeling. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.578
(zaaknummer rechtbank Gelderland 391594)
beschikking van 19 mei 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.L.A. Cox te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat mr. K. Coenders-El Dahri te Beuningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (hierna: de kinderrechter), van 13 april 2021, 29 juli 2021 en 13 augustus 2021 (zoals hersteld bij beschikking van 29 september 2021), uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 13 augustus 2021 (zoals hersteld bij beschikking van 29 september 2021) wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 november 2021;
  • het verweerschrift van de GI met producties, en
  • het verweerschrift van de moeder met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 april 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader en zijn advocaat;
  • de moeder en haar advocaat;.
  • een vertegenwoordiger van de GI, en
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn van 2010 tot 2020 met elkaar gehuwd geweest. De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 te [woonplaats2] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2014 te [woonplaats2] ,
gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 26 oktober 2020 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 16 april 2023.
3.3
Bij beschikking van 13 april 2021 heeft de kinderrechter de zorgregeling, zoals neergelegd in de (echtscheidings)beschikking van 20 mei 2020, gewijzigd en vastgesteld dat de kinderen contact hebben met de vader onder begeleiding van een door de GI aan te wijzen derde (in eerste instantie [naam1] , later eventueel familie), minimaal een keer per twee weken voor de duur van drie uur op zaterdag bij de woning van de vader, waarbij de aard, de frequentie, de duur van de contacten en de wijze van begeleiding worden bepaald door de gezinsvoogd, en elke nadere beslissing aangehouden.
3.4
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 29 juli 2021, heeft de GI de kinderrechter verzocht de op 13 april 2021 vastgestelde zorgregeling met spoed op te schorten tot de inhoudelijke behandeling ter zitting. De GI verzocht daarbij de beschikking onverwijld af te geven zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden.
Daarnaast verzocht de GI om op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) de vastgestelde zorgregeling te wijzigen naar begeleid (video)bellen waarbij de duur en frequentie door de GI worden bepaald, waarbij de zorgregeling kan worden uitgebreid, dan wel wordt gewijzigd op een door de GI te bepalen wijze.
3.5
Bij beschikking van 29 juli 2021 heeft de kinderrechter de zorgregeling, zoals neergelegd in de beschikking van 13 april 2021, tot aan de mondelinge behandeling van woensdag 4 augustus 2021 geschorst en iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de zorgregeling, zoals neergelegd in de beschikking van 13 april 2021, gewijzigd naar begeleid (video)bellen waarbij de duur en frequentie door de GI worden bepaald, waarbij de zorgregeling kan worden uitgebreid, dan wel wordt gewijzigd op een door de GI te bepalen wijze.
4.2
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de GI af te wijzen en een zorgregeling vast te stellen, zoals onder 21 tot en met 24 van het beroepschrift is uiteengezet.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het door de vader ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen en tevens het zelfstandige verzoek van vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
4.4
De moeder voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het zelfstandig verzoek van de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.

5.De motivering van de beslissing

Zelfstandig verzoek
5.1
De vader heeft in eerste aanleg alleen verweer gevoerd. Gelet op artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan hij niet voor het eerst in hoger beroep een zelfstandig verzoek doen. Het hof zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek voor zover dat het vaststellen van een ruimere zorgregeling betreft. Het geschil in hoger beroep is derhalve begrensd door de oorspronkelijke zorgregeling, vastgesteld in de beschikking van 13 april 2021 en de zorgregeling op grond van de bestreden beschikking.
Zorgregeling
5.2
Artikel 1:265g lid 1 BW bepaalt dat de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Lid 2 bepaalt dat de kinderrechter de in lid 1 genoemde beslissing kan wijzigen op verzoek van onder meer een met het gezag belaste ouder op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3
Niet in geschil is dat zich na de beschikking van 13 april 2021 een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan, zodat het hof de zorgregeling opnieuw zal beoordelen. De vader is met de kinderen in juli 2021 onaangekondigd vertrokken naar Duitsland. De GI en de moeder wisten niet of en zo ja, wanneer hij met de kinderen zou terugkeren naar Nederland.
5.4
Door het handelen van de vader is het vertrouwen van de moeder en de GI in de vader ernstig geschaad. Het is nodig dat dit vertrouwen wordt hersteld. Het hof stelt voorop dat de vader na de bestreden beschikking positieve stappen heeft gezet. Sinds de reclassering in januari 2022 bij de vader betrokken is, is hij aanwezig tijdens de overleggen met het hulpverleningsteam van het gezin. Verder heeft de vader inmiddels hulpverlening voor zichzelf geaccepteerd en gaat hij begin mei 2022 starten met een traject bij [naam2] . Deze positieve stappen hebben geleid tot een uitbreiding van de zorgregeling, want naast het videobellen zal er begeleide omgang tussen de vader en de kinderen zijn in het omgangshuis. De GI heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat alle betrokkenen zien dat de kinderen het contact met de vader nodig hebben, dat toegewerkt gaat worden naar een opbouw in het contact, maar dat die opbouw afhankelijk is van het verloop van de begeleide omgang en de stappen die door de vader nog moet worden gezet in zijn hulpverleningstraject.
5.5
De raad heeft geadviseerd de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling te bekrachtigen omdat het belangrijk is dat de GI de leidende rol heeft in de opbouw van de zorgregeling. Het hof sluit zich aan bij het advies van de raad. De ontwikkelingen zijn weliswaar positief, maar ook te pril om op dit moment een vastomlijnde opbouw in de zorgregeling vast te stellen. De GI vervult een actieve rol en er wordt al een ruimere invulling gegeven aan de zorgregeling, maar of de begeleide omgang goed gaat verlopen moet worden afgewacht. Ook zal zicht moeten komen op het effect van de door [naam2] bij de vader in te zetten hulpverlening. Het is wenselijk dat de GI de regie behoudt bij de verdere invulling van de zorgregeling.
5.6
Het hof acht gelet op het voorgaande de door de GI verzochte en door de kinderrechter uitgesproken wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken noodzakelijk in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.7
Het hof ziet dat de vader heel graag een snellere opbouw van de zorgregeling wil. Het belang van de kinderen vraagt van de vader dat hij accepteert dat hij - in elk geval voor de nabije toekomst - niet de regie heeft over de opbouw van de zorgregeling. Duidelijk is dat alle betrokkenen hard (willen) werken aan een opbouw van de zorgregeling, maar dit kost tijd. De vader zal de ingezette, positieve lijn moeten vasthouden om zo het vertrouwen van de moeder en de GI in hem te herstellen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal, gelet op de aard van de procedure, de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 13 augustus 2021 (zoals hersteld bij beschikking van 29 september 2021);
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers en is op 19 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.