ECLI:NL:GHARL:2022:3969
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid in hoger beroep en appelgrens in civiele huurzaken
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [geïntimeerde], de appellante, en [geïntimeerde], de geïntimeerde, over een huurovereenkomst. De appellante en haar echtgenoot huurden sinds 29 oktober 2016 een woning van de geïntimeerde, maar er ontstonden problemen die leidden tot aangiftes van bedreiging en vernieling. De huurovereenkomst werd beëindigd op 30 september 2020. De echtgenoot van de appellante startte een procedure bij de rechtbank Gelderland, waarin hij vorderingen indiende voor gederfd huurgenot, huurprijsvermindering, terugbetaling van teveel betaalde huur en schadevergoeding. De geïntimeerde vorderde in reconventie betaling van huurachterstand en schadevergoeding voor een beschadigde deur.
De kantonrechter wees de vorderingen van de echtgenoot af en veroordeelde hem tot betaling van de huurachterstand en schadevergoeding. Beide partijen gingen in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de appellante niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep, omdat de vordering niet boven de appelgrens van € 1.750,- uitkwam. De appellante had aangevoerd dat er reden was voor doorbreking van de appelgrens vanwege de verknochtheid van de zaak met een andere procedure, maar het hof verwierp deze stelling. Het hof benadrukte dat de appelgrens is ingesteld om te voorkomen dat zaken met een gering financieel belang onnodig in hoger beroep worden behandeld.
Het hof verklaarde de appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en wees de incidentele vordering tot voeging af. De kosten van het hoger beroep werden aan de zijde van de geïntimeerde begroot op nihil. Deze uitspraak benadrukt het belang van de appelgrens en de zelfstandigheid van afzonderlijke zaken in het civiele recht.