ECLI:NL:GHARL:2022:3940

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
200.280.511
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en schadevergoeding bij tekortkoming in printkwaliteit van printers

In deze zaak heeft DuraMark Technologies Inc. een koopovereenkomst gesloten met SPGPrints B.V. voor de levering van twee printers. DuraMark verwachtte dat de printers met inkt van SPG een deugdelijke printkwaliteit zouden leveren op hun substraat. Na de levering bleek echter dat de printers niet goed functioneerden, wat leidde tot langdurige problemen en onderhandelingen tussen de partijen. DuraMark heeft uiteindelijk de koopovereenkomst ontbonden en SPG aangesproken voor schadevergoeding. De rechtbank heeft DuraMark in het gelijk gesteld en SPG veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. SPG heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat de printers wel voldeden aan de overeenkomst. Het hof heeft de uitleg van de koopovereenkomst bevestigd, waarbij het oordeelde dat DuraMark redelijkerwijs mocht verwachten dat de printers met SPG-inkt op hun substraat een deugdelijke kwaliteit zouden leveren. Het hof heeft de vorderingen van DuraMark in hoger beroep grotendeels toegewezen en SPG veroordeeld tot betaling van USD 71.064,82 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft ook de proceskosten aan de zijde van DuraMark toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.511
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 360223)
arrest van 17 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
SPGPrints B.V.,
hierna: SPG;
2.
Print I B.V.,
beiden gevestigd te Boxmeer,
appellanten in het principaal hoger beroep, geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: verweersters op de vordering, eiseressen van de tegenvordering,
hierna gezamenlijk: SPG c.s.,
advocaat: mr. A.R.J. Croiset van Uchelen,
tegen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
DuraMark Technologies Inc.,
gevestigd te Westfield, Indiana (Verenigde Staten van Amerika),
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres van de vordering, verweerster op de tegenvordering,
hierna: DuraMark,
advocaat: mr. P.N. Malanczuk.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 3 augustus 2021 waarin een meervoudige mondelinge behandeling is bepaald;
- de bij rolbericht van 11 januari 2022 ingediende akte vermeerdering van eis (ongedaanmaking uitvoering vonnis a quo) van SPG c.s.;
- het proces-verbaal van de meervoudige mondelinge behandeling met de daarin vermelde stukken, die (deels via skype) op 26 januari 2022 heeft plaatsgevonden;
- de naar aanleiding van het proces-verbaal ontvangen brief van 16 februari 2022 namens DuraMark en de reactie van SPG c.s. daarop bij brief van 17 februari 2022.
1.2
Het hof heeft arrest bepaald op het door SPG c.s. aangeleverde procesdossier.

2.De feiten

Het hof gaat uit van de feiten die de rechtbank in het vonnis van 1 april 2020 (ECLI:NL:RBGEL:2020:2680, hierna: het vonnis) onder 2.1 tot en met 2.18 heeft vastgesteld.

3.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Deze zaak gaat kort gezegd over het volgende. DuraMark is gespecialiseerd in de productie van labels die bestand moeten zijn tegen intensief gebruik en weersinvloeden. De combinatie van printer, inkt en substraat bepaalt de beeldkwaliteit en duurzaamheid van de labels. Op verzoek en ten behoeve van DuraMark heeft een leasemaatschappij twee printers van elk USD 752.620,80 van SPG gekocht, en daartoe op 10 december 2015 een koopovereenkomst met SPG (hierna: de koopovereenkomst) gesloten. Op grond van de tussen DuraMark en de leasemaatschappij gesloten leaseovereenkomst heeft DuraMark tegenover SPG dezelfde rechten als de leasemaatschappij uit hoofde van de koopovereenkomst heeft. Het hof zal voor de leesbaarheid in het navolgende geen onderscheid maken tussen de leasemaatschappij en DuraMark.
Op 10 oktober 2016 is de eerste printer bij DuraMark (hierna: de printer of DSI) afgeleverd en geïnstalleerd. DuraMark heeft de printer betaald en ook een aanbetaling van USD 37.631,04 gedaan voor de tweede printer. Na aflevering bleek dat bij langdurig gebruik de printer niet goed werkt op het substraat van DuraMark. Partijen zijn vervolgens over een periode van bijna twee jaar met elkaar opgetrokken om de printer met een acceptabele afdrukkwaliteit te laten werken. In het voorjaar van 2018 heeft DuraMark een printer van een met SPG concurrerende leverancier Durst aangeschaft. Op 1 november 2018 stuurt DuraMark aan SPG een e-mail waarin zij constateert dat het SPG niet is gelukt om de printer met een deugdelijke kwaliteit op haar substraat te laten printen. Voorts geeft zij een overzicht van de periode vanaf het aankoopproces in 2014 tot november 2018, onderbouwd met 21 e-mails, en stelt vast dat SPG toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en dat SPG heeft aangegeven het probleem niet te kunnen oplossen. Voorts verzoek DuraMark de printer bij haar weg te halen en de koopprijs terug te betalen. Ook maakt DuraMark in deze e-mail aanspraak op door haar gemaakte kosten in de afgelopen twee jaar. SPG heeft hieraan geen gehoor gegeven en als oplossing voorgesteld dat DuraMark geen inkt van SPG meer moet gebruiken maar inkt van Durst, of dat zij haar substraat moet veranderen. Bij brief van 29 maart 2019 heeft de advocaat van DuraMark de koopovereenkomst ontbonden en SPG gesommeerd tot betaling van USD 898.998,84. Hieraan heeft SPG niet voldaan.
3.2
DuraMark heeft vervolgens SPG c.s. in rechte betrokken. De rechtbank heeft de vorderingen van DuraMark grotendeels toegewezen. Zo heeft de rechtbank, samengevat, SPG c.s. - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om aan DuraMark te betalen een bedrag van USD 752.620,80 (de printer) en USD 37.631,04 (de aanbetaling van de tweede printer), vermeerderd met wettelijke rente, en om de printer te demonteren, te verwijderen en af te voeren op kosten van SPG c.s. Voorts heeft de rechtbank voor recht verklaard dat SPG c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor door DuraMark geleden en nog te lijden schade in verband met de printer. Ook heeft de rechtbank SPG c.s. veroordeeld in de (buitengerechtelijke) kosten, inclusief de beslagkosten. De vordering tot vergoeding van de door DuraMark geleden schade van USD 108.747 in verband met de door haar gemaakte kosten heeft de rechtbank afgewezen. De tegenvorderingen van SPG c.s. om, samengevat, de koopovereenkomst met betrekking tot de tweede printer gedeeltelijk te ontbinden, de daardoor door haar te lijden schade te vergoeden alsook de schade die zij heeft geleden door de door DuraMark gelegde beslagen, heeft de rechtbank afgewezen. SPG c.s. heeft voldaan aan het vonnis.
3.3
SPG heeft in principaal hoger beroep tien grieven tegen het vonnis geformuleerd. De bezwaren van SPG komen er - in de kern genomen - op neer, dat de printer voldoet aan de koopovereenkomst als deze op substraten van SPG een deugdelijke printkwaliteit levert, dat in de koopovereenkomst een voorbehoud is opgenomen voor de printkwaliteit op substraten die buiten de controle van SPG liggen, dat de SPG-inkt niet als een essentialia van de koopovereenkomst kan worden beschouwd, dat de koopovereenkomst geen ruimte biedt voor een andere uitleg als door SPG voorgestaan en dat er geen aanknopingspunten zijn op grond waarvan DuraMark in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht verwachten dat de printer met de inkt van SPG deugdelijk zou functioneren op substraat van DuraMark. Ook heeft DuraMark ten onrechte geweigerd om mee te werken aan een eenvoudige oplossing van het probleem door geen SPG-inkt maar inkt van Durst in de printer te gebruiken.
Dit alles brengt volgens SPG met zich dat aan artikel 7:17 BW is voldaan, dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, dat er geen sprake is van verzuim, dat DuraMark geen bevoegdheid tot ontbinding toekwam, en dat de rechtbank ten onrechte een verklaring voor recht heeft uitgesproken inzake haar aansprakelijke voor de schade van DuraMark. Ten aanzien van de tweede printer heeft de rechtbank volgens SPG ten onrechte haar vordering tot partiële ontbinding afgewezen en haar ten onrechte veroordeeld in de terugbetaling van de aanbetaling van de tweede printer.
3.4
DuraMark heeft de stellingen van SPG gemotiveerd betwist. Zij voert daartoe samengevat aan dat juist de kwaliteit van de SPG-inkt doorslaggevend was voor haar aankoopbeslissing van de printer, die zij beschouwt als een vehikel voor de inkt, en dus een essentieel bestanddeel was van de koopovereenkomst, dat de printer en de inkt niet gescheiden kunnen worden gezien en het duidelijk voor SPG was dat de printer met de SPG-inkt een deugdelijke kwaliteit moest leveren op het substraat van DuraMark. Met betrekking tot de tweede printer stelt DuraMark dat zij met SPG daarover opnieuw heeft onderhandeld, dat er geen overeenstemming is bereikt en dat er daarna geen afnameplicht meer voor DuraMark bestond. Duramark heeft in incidenteel hoger beroep bezwaar gemaakt tegen de afwijzing door de rechtbank van de door haar gevorderde schadevergoeding van USD 108.747. Na eiswijziging vordert zij thans betaling van USD 101.208,95 in verband met door haar gemaakte kosten.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.5
Het hof neemt het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.2 en 4.3 van het vonnis
ter zake van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter over en maakt dit tot het zijne. Ditzelfde geldt voor het oordeel van de rechtbank in r.o. 4.4 van het vonnis over de toepasselijkheid van Nederlands recht.
Principaal hoger beroep
Uitleg koopovereenkomst (grief 1)
3.6
Kern van het geschil is het antwoord op de vraag of SPG toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. Partijen zijn het daarbij niet eens over de inhoud en de uitleg van de koopovereenkomst. Het hof stelt voorop dat een overeenkomst moet worden uitgelegd met toepassing van de Haviltex-maatstaf, waarbij uitgangspunt is dat een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van een contract alleen niet bepalend is, maar dat het bij de uitleg van een contractsbepaling aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs daaraan mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij spelen telkens alle omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen redelijkheid en billijkheid met zich brengen, een rol.
3.7
Het hof is van oordeel dat de koopovereenkomst moet worden uitgelegd zoals DuraMark voorstaat, namelijk dat zij op grond van de koopovereenkomst redelijkerwijs mocht verwachten dat de printer met SPG-inkt op DuraMark substraat aan een deugdelijke printkwaliteit zou voldoen. Het hof acht daartoe het volgende redengevend.
3.8
In 2014 is DuraMark op een beurs in gesprek gekomen met SPG over de aankoop van de printer. Vervolgens heeft DuraMark onderzoek gedaan om erachter te komen of de printer geschikt zou zijn voor het door haar gebruikte substraat. Dit volgt onder meer uit de e-mails/brieven van 16 mei 2015 (productie 14), 18 mei 2015 (productie 1), 16 juni 2015 (productie 14), 27 juli 2015 (productie 14) en 11 mei 2016 (productie 14).
In de e-mail van 16 mei 2015 schrijft DuraMark aan SPG onder meer:
“(…) We agreed the best next step for us is to have [naam1] create some test rolls of various materials to have you run some of our files we can go through our testing protocols. Let me know if this would be possible and the details I might need to make sure it is a successful test. (…)”
In de e-mail van 18 mei 2015 heeft SPG aan DuraMark onder meer geschreven:
“(…) I would suggest to test a couple of substrates (
your most important one) and that does fit in your printing scope for the future print machine . (…) provide me the tracking number, so I can coordinate receipt of substrates and the planning of the print job. (…) To make sure that we print the right job on the right substrate (…)”
Door DuraMark is de heer [naam1] , een zelfstandig expert op het gebied van printmateriaal, ingeschakeld om haar te begeleiden in het selectieproces en aanschaf van een printer geschikt voor het printen op haar substraat. Uit de verklaring van [naam1] (productie 32 DuraMark) volgt onder meer dat hij reeds voordat de koopovereenkomst was aangegaan, betrokken was bij het testen van de DSI op substraat van DuraMark en dat het duidelijk voor SPG was dat DuraMark alleen maar geïnteresseerd was in een printer die goed functioneerde op het substraat van DuraMark. Ook was [naam1] aanwezig bij de
factory acceptance test(hierna: FAT) op 23 augustus 2016 op locatie van SPG.
Na verschillende tests en gesprekken heeft DuraMark de koopovereenkomst in december 2015 getekend. De heer [naam2] van DuraMark heeft ter zitting verklaard dat hem was verzekerd dat de acceptatietesten uitgevoerd zouden worden op het substraat van DuraMark.
Het hof is van oordeel dat uit deze (met vele e-mails ondersteunde) gang van zaken reeds aanknopingspunten zijn dat het al voor het aangaan van de koopovereenkomst alsook voor de FAT op 23 augustus 2016 voor SPG duidelijk was dat DuraMark alleen maar geïnteresseerd was in de aanschaf van een printer voor gebruik op haar eigen substraat zodat DuraMark er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat zij de printer met SPG-inkt op haar substraat kon gebruiken voor de productie van haar labels. Dat, zoals SPG heeft aangevoerd, uit de e-mail van DuraMark van 11 mei 2016 juist volgt dat DuraMark zich bewust was van de risicoverdeling inzake de prestaties van de printer door het volgende te schrijven: “(…) In essence we are trying to maximize what we have an a compressed schedule and minimize our risk”, betekent niet dat haar uitleg van de koopovereenkomst op het punt van het gebruik van SPG-substraat juist is. Nog daargelaten dat de hiervoor genoemde gang van zaken in het licht van de met e-mails onderbouwde stellingen van DuraMark niet voldoende is om haar uitleg over de risicoverdeling (zie nader hierna) te kunnen volgen. Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is de uitleg van DuraMark van deze e-mail dat zij er vanzelfsprekend belang bij had om haar risico’s te beperken en om die reden dit in de e-mail heeft vermeld, dan ook meer aannemelijk.
3.9
Ook de gang van zaken rond de FAT en de
site acceptance test(hierna: SAT) ondersteunen dat het de partijbedoeling was dat DuraMark de printer met SPG-inkt op DuraMark-substraat kon gebruiken. In de koopovereenkomst is vastgelegd dat voor acceptatie door DuraMark de printer moet voldoen aan de FAT en de SAT. Voor de stelling van SPG dat de koopovereenkomst zo moet worden uitgelegd dat deze tests op SPG-substraat worden uitgevoerd, dat na acceptatie dus sprake is van conformiteit van de printer en dat op grond van de koopovereenkomst niet is vereist dat een deugdelijke printkwaliteit wordt gerealiseerd met SPG-inkt op DuraMark-substraat, ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten gelet op het volgende.
3.1
In de aanloop naar de FAT, die op 23 augustus 2016 bij SPG in Boxmeer heeft plaatsgevonden, hebben partijen intensief contact met elkaar gehad over het bij de testen te gebruiken substraat (e-mails als productie 14 overgelegd). Dit volgt onder meer uit de e-mails van 7 juli 2016 (van SPG: “The FAT will be done on different substrates SPG Prints will provide”) en de reactie daarop van DuraMark op diezelfde dag (“I am confused on why the FAT testing would be on substrates we will not be using. All of our prior trials were on our material and seems impossible to give approvals on materials we will never utilize. Can you explain the reason for that”). Hierop reageert SPG met een e-mail van 8 juli 2016 waarin SPG uitlegt dat de FAT een functionele test is om DuraMark te tonen dat de machine goed werkt. Ook vermeldt SPG in diezelfde e-mail: “Nevertheless, the prior trials have already proven the DSI is suitable for printing on your substrates”. Op 4 augustus 2016 schrijft DuraMark aan SPG onder meer: “We will need to print some samples while we are there for the FAT then. (…) I will have the base material sent to Boxmeer for the run.”. SPG reageert daar op 9 augustus 2016 onder meer op met de mededeling: “If we could have your substrate here in Boxmeer by early next week, we could do some test runs beforehand.”
Dit onderstreept de stelling van DuraMark dat ook bij de FAT op haar substraat moest worden getest omdat het DuraMark als zinloos voorkomt om testen uit te voeren op substraat dat zij toch niet gaat gebruiken. Juist mag zijn dat de FAT gericht is op de functionele werking van de printer en in die zin het niet strikt noodzakelijk was geweest dat die test op substraat van DuraMark werd uitgevoerd, maar uit de vele e-mails volgt onmiskenbaar dat DuraMark louter geïnteresseerd was in testen op haar substraat en dat dit voor SPG volledig kenbaar was. Daarbij komt dat SPG ook niet op voorgenoemde mededelingen heeft gereageerd in de thans door haar aangehangen zin.
3.11
Op 10 oktober 2016 is de printer geleverd en geïnstalleerd bij DuraMark. Uit het
visit reportvan 10 december 2016 (productie 50 SPG) blijkt dat sprake is van diverse problemen, waaronder de kwaliteit van verschillende inktkleuren. In een e-mail van 11 december 2016 (productie 8) geeft DuraMark aan de SAT niet te willen aftekenen, vanwege de vele problemen die zich voordoen en met name de printkwaliteit. In de daarop volgende maanden vinden vele bezoeken van SPG aan DuraMark plaats om de problemen op te lossen, een en ander telkens vastgelegd in
visit reports. Op verzoek van SPG tekent DuraMark op 14 augustus 2017 (productie 10) de SAT onder vermelding van de toen nog bestaande problemen, waaronder de inkt-problemen. Ook uit de e-mail van 19 oktober 2017 (over de tweede printer, het hof komt hierop nog terug; productie 26 DuraMark) volgt dat SPG ervan uit gaat dat de printer moet werken op DuraMark-substraat. Dit volgt uit de opmerking van SPG: “We must be sure that the DSI will run smooth with your material (…)”.
3.12
Het voorgaande biedt voldoende aanknopingspunten dat de uitleg van SPG dat de FAT en de SAT conform de koopovereenkomst op SPG-substraat zouden worden uitgevoerd en dat na acceptatie de conformiteit is gegeven niet houdbaar is. Juist is dat in de koopovereenkomst niet expliciet is opgenomen dat de FAT en SAT moeten worden uitgevoerd op DuraMark-substraat. [naam2] heeft tijdens de zitting bij het hof toegelicht dat er niet is onderhandeld over de bewoordingen van de koopovereenkomst maar dat DuraMark juist heel veel tijd heeft besteed aan het benadrukken bij SPG dat het voor haar doorslaggevend was dat de printer zou werken op haar substraat. Om die reden, zo heeft [naam2] verklaard, heeft hij erop gestaan dat de FAT en SAT op DuraMark-substraat moest worden uitgevoerd omdat een geslaagde test op SPG-substraat voor DuraMark niets zou bewijzen. Dit volgt ook uit de hiervoor besproken e-mails.
Tijdens de zitting heeft SPG nog nader toegelicht dat SPG bij het testen uitgaat van een lijst van door haar goedgekeurde standaard substraten, dat het haar bekend was dat DuraMark de printer wilde gebruiken voor haar eigen substraat, dat het door DuraMark gebruikte substraat niet op haar standaardlijst voorkwam, en dat zij geen kennis droeg van de chemische samenstelling van de door DuraMark gebruikte topcoat en daar ook geen navraag over heeft gedaan bij DuraMark. Verder heeft SPG benadrukt dat indien een klant op ander substraat wil printen dan die op de lijst van standaard substraten staan vermeld, dat gelet op het voorbehoud op pagina 9 van de koopovereenkomst, voor haar risico komt. Ter zitting heeft SPG voorts nogmaals toegelicht dat - nadat de printer getest is op SPG-substraat – uitsluitend garantie wordt verstrekt op de printer indien die gebruikt wordt op SPG-substraat.
3.13
Het hof is van oordeel dat uit de gedragingen en verklaringen van DuraMark, in samenhang gezien met de reacties van SPG daarop, maakten dat er bij SPG geen misverstand kon bestaan dat het de bedoeling van DuraMark was om een printer met SPG-inkt aan te schaffen met een goede printkwaliteit op haar eigen substraat. Dat, zoals SPG heeft aangevoerd, op pagina 9 van de koopovereenkomst is vermeld dat SPG geen verantwoordelijkheid aanvaardt voor, onder meer, “web top surface conditions” die niet onder controle staan van SPG kan deze kenbare partijbedoelingen niet opzij schuiven. DuraMark heeft redelijkerwijs deze bepaling niet zo hoeven begrijpen dat ondanks de uitvoerige gedragingen en verklaringen van partijen over de werking van de printer op DuraMark-substraat, het risico van het printen op haar substraat volledig bij haar zou komen te liggen.
Dit klemt temeer nu SPG wist dat het DuraMark-substraat niet op haar standaardlijst van substraten voorkwam en zij ook geen navraag bij DuraMark heeft gedaan over de samenstelling van het door DuraMark gebruikte substraat. Desondanks heeft zij, zo blijkt onder meer uit de hiervoor geciteerde mails, voortdurend aan DuraMark kenbaar gemaakt dat zij zich ervan bewust was de printer deugdelijk moest functioneren op DuraMark-substraat zonder dat zij gelijktijdig aan DuraMark duidelijk heeft gemaakt dat dit buiten haar verantwoordelijkheid zou vallen. Ter zitting heeft DuraMark overigens nog toegelicht dat zij, zonder nadere specifieke behandeling, een standaardsubstraat van een Amerikaanse producent gebruikt.
DuraMark heeft dan ook redelijkerwijs mogen verwachten dat de uitleg van de uitsluiting van de garantie alleen betrekking had op zaken, zoals bijvoorbeeld weersomstandigheden die buiten controle van SPG vallen, maar niet op de werking van de printer met SPG-inkt op haar substraat waardoor SPG de facto dus geen enkele verantwoordelijkheid zou aanvaarden voor het bij SPG bekende gebruik dat DuraMark van de printer wilde maken. Of het gebruik van DuraMark-substraat op de dagen dat de FAT en SAT zijn uitgevoerd nu wel of niet onderdeel uitmaakte van de FAT en SAT hoeft in het licht van het voorgaande geen nadere beoordeling meer.
3.14
In het voorgaande ligt ook besloten dat het hof de stelling van SPG niet volgt dat zij niet met DuraMark is overeengekomen dat zij een printer in combinatie met SPG-inkt zou leveren omdat de SPG-inkt niet als een essentialia van de overeenkomst valt aan te merken. Alle stellingen van SPG die in het verlengde van het door haar geponeerde uitgangspunt liggen dat de printer moet worden onderscheiden van de inkt behoeven dan ook geen nadere behandeling meer.
Tekortkoming, verzuim en ontbinding (grief 2 tot en met 5)
3.15
Uit het voorgaande volgt dat de tekortkoming van SPG vaststaat. SPG heeft geen printer aan DuraMark geleverd die een deugdelijke printkwaliteit met SPG-inkt op substraat van DuraMark (op)levert. In hoger beroep heeft SPG nog aangevoerd dat ook de wijze waarop DuraMark de printer heeft gereinigd en de luchtvochtigheid als omstandigheden kunnen worden aangemerkt voor de verslechtering van de printkwaliteit. SPG erkent onder randnummer 3.41 van de memorie van grieven om te beginnen dat de slechte printkwaliteit te wijten is aan de combinatie van inkt van SPG en het substraat van DuraMark en beperkt zich daarna tot de opmerking dat het “aannemelijk” is dat het de stollingsvorming (van de inkt) wordt versterkt door de te droge lucht waarin de printer volgens haar werd “geopereerd”. Het hof is van oordeel dat SPG dit deel van de stelling aldus onvoldoende heeft onderbouwd. Een verdere toelichting had – voor wat betreft het reinigen – ontbreekt en dit had te meer in de rede gelegen nu in de opmerkingen bij de SAT is opgenomen “goal is only 1 hour of cleaning and maintenance per shift”, daarachter is in de actie-kolom “done” vermeld. Daarnaast blijkt uit de uitgebreide mailwisselingen en de
visit reportsvan SPG niet voldoende dat SPG deze omstandigheden ooit eerder als een serieuze oorzaak van de problemen heeft aangemerkt en dat zij DuraMark hierop heeft aangesproken. SPG heeft daarmee onvoldoende gesteld om aan bewijslevering toe te kunnen komen.
3.16
Uit de mededeling van SPG in de e-mail van 5 oktober 2018 dat zij geen oplossing heeft voor de geconstateerde problemen, heeft DuraMark mogen afleiden dat SPG in de nakoming van de koopovereenkomst zou tekortschieten, zodat het verzuim van SPG zonder nadere ingebrekestelling is ingetreden.
3.17
Het voorgaande brengt met zich dat DuraMark bevoegd was om de koopovereenkomst te ontbinden. SPG heeft nog aangevoerd dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard en geringe betekenis de ontbinding niet rechtvaardigt. Het hof ziet in geen van de door SPG genoemde omstandigheden aanleiding om te kunnen concluderen dat de ontbinding niet gerechtvaardigd was. Het hof acht daarbij doorslaggevend dat de tekortkoming juist de kern van de koopovereenkomst betrof, namelijk dat de printer met SPG-inkt een deugdelijke kwaliteit op substraat van DuraMark moest afleveren. De stelling dat de printkwaliteit niet zo slecht was en dat de printer gewoon gebruikt kon worden voor winstgevende productie onderbouwt SPG met citaten uit de
visit reportsvan 2017 en één uit 2018. Hieruit volgt echter niet dat sprake zou kunnen zijn van een productie(snelheid) – en een printkwaliteit – die op grond van de overeenkomst verwacht mocht worden, hetgeen DuraMark ook voortdurend in haar e-mails aan SPG heeft benadrukt. Bovendien ontbreekt een toelichting hoe deze stelling zich verhoudt met de eigen constatering van SPG in haar e-mail van 5 oktober 2018 dat zij geen oplossing weet voor het niet deugdelijk printen met SPG-inkt op DuraMark-substraat.
Over het schoonmaken van de printerkoppen en de luchtvochtigheid heeft het hof hiervoor reeds geoordeeld. De stelling dat de printkwaliteit eenvoudig verbeterd kon worden door niet SPG-inkt maar Durst-inkt te gebruiken in de printer, miskent dat de tekortkoming juist ook ziet op het niet kunnen leveren van een printer die met SPG-inkt werkt. Eerst nadat SPG twee jaar bezig was geweest om de printer met haar inkt op kwalitatief deugdelijke wijze op DuraMark-substraat te laten printen en zij in haar e-mail van 5 oktober 2018 tot de conclusie is gekomen dat er geen oplossing beschikbaar is, heeft zij daarna alsnog deze suggestie gedaan. Wat er ook van zij, zij verkeerde toen reeds in verzuim. Bovendien heeft zij niet, conform artikel 6:86 BW, tevens betaling aangeboden van de inmiddels verschuldigde schade en kosten. Ook de door SPG tot slot genoemde omstandigheid dat partijen al geruime tijd bezig waren de printkwaliteit te verbeteren, waardoor over en weer verplichtingen zijn ontstaan zodat DuraMark met de gerechtvaardigde belangen van SPG rekening dient te houden, kwalificeert niet als een bijzondere omstandigheid waardoor de ontbinding niet gerechtvaardigd kan worden. Het in dit verband opnieuw genoemde argument dat de oplossing gereed lag door andere inkt of ander substraat te gebruiken is hiervoor reeds behandeld. Evenmin ontneemt de omstandigheid dat de ontbinding voor SPG ingrijpende gevolgen heeft, aan DuraMark de bevoegdheid om de koopovereenkomst te ontbinden. Daarmee miskent SPG dat zij ernstig is tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst.
3.18
De bevoegdheid tot ontbinding door DuraMark van de koopovereenkomst treft ook de niet geleverde maar wel deels aanbetaalde tweede printer nu deze onderdeel uitmaakt van de koopovereenkomst. Van verzuim van DuraMark ten aanzien van de tweede printer is dan ook geen sprake, zoals SPG in de toelichting op grief 5 heeft betoogd. De rechtbank heeft dan ook terecht de vordering van SPG tot partiële ontbinding en schadevergoeding afgewezen.
Overige grieven (grieven 6 t/m 10)
3.19
Het voorgaande leidt ertoe dat de bezwaren die SPG heeft opgeworpen tegen het afwijzen van haar schadevergoedingsvordering en vordering uit onverschuldigde betaling omdat SPG stelt niet tekort te zijn geschoten, evenmin slagen. De ongedaanmakingsverplichtingen blijven dan ook in stand.
3.2
De bezwaren tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten en beslagkosten (nu DuraMark rechtmatig beslag heeft gelegd) volgen het lot van de hiervoor inhoudelijk behandelende, alle falende, grieven.
Incidenteel hoger beroep
3.21
In het incidenteel beroep grieft DuraMark tegen de afwijzing van haar schadevordering op grond van artikel 6:74 en 6:277 BW in verband met door haar gemaakte kosten. Nu vordert DuraMark betaling van USD 101.208,95 (in plaats van de bij de rechtbank gevorderde USD 108.747) inzake de volgende kostenposten.
a.
USD 15.203
voor inkt gebruikt tijdens of verloren geraakt
door de herstelpogingen
b.
USD 3.576,36
voor substraat gebruikt tijdens de
herstelpogingen vanaf 1 augustus 2018
c.
USD 57.221,76
voor substraat gebruikt tijdens de
herstelpogingen vóór 1 augustus 2018
d.
USD 6.942,71
voor de reiskosten van DuraMark voor de FAT
e.
USD 8.567,11
voor de (reis)kosten van SPG voor de
installatie van de printer bij DuraMark
f.
USD 1.543
voor door SPG bij DuraMark in rekening
gebrachte herstel- en reiskosten
g.
USD 8.155,01
kosten voor personeel van DuraMark dat zich
met de herstelpogingen heeft moeten
bezighouden
3.22
SPG heeft de (hoogte van de) gevorderde schade betwist. Het hof zal per post beoordelen welke schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Post a en b
3.23
Onder verwijzing naar een e-mail van 31 augustus 2018 (bewijsstuk 11) en een brief van 14 januari 2019 (bewijsstuk 18) beroept DuraMark zich op door SPG toegezegde vergoedingen van de tijdens de herstelpogingen gemaakte kosten voor inkt en substraat. Voorts stelt DuraMark dat uit de
visit reportsvolgt dat SPG meer dan 60 dagen bij DuraMark met de printer bezig is geweest en dat tijdens deze bezoeken een hele rol substraat op één middag kon worden verbruikt. Van gebruik voor eigen productie is geen sprake.
3.24
SPG voert aan dat de toezegging in de e-mail van 31 augustus 2018 uitsluitend ziet op de inkt- en substraatkosten die verband houden met de volledige revisie van de printer die in september 2018 is uitgevoerd, hetgeen zij heeft herhaald in haar brief van 14 januari 2019. De toezegging zag dus niet op de situatie dat DuraMark de koopovereenkomst zou ontbinden. In de brief heeft SPG er bovendien op gewezen dat is afgesproken dat de vergoeding van het substraat niet meer zal bedragen dan USD 2.800. Ook heeft SPG in de brief vermeld dat zij de inkt die DuraMark op voorraad heeft en de uit de printer verwijderde inkt heeft vervangen door nieuwe inkt zodat er volgens haar geen plaats meer is voor enige compensatie.
Daarnaast voert SPG aan dat de door DuraMark van SPG gekochte inkt hoogstwaarschijnlijk niet uitsluitend is gebruikt voor de revisie van de printer in september 2018, maar ook voor haar eigen productie. Dit volgt volgens SPG ook uit de hoeveelheid inkt waarvan DuraMark vergoeding vordert. Volgens SPG zou het gebruik van de gevorderde hoeveelheid inkt betekenen dat tussen de 24 en 40 kilometer aan testprints zou zijn uitgevoerd, hetgeen SPG ongeloofwaardig acht, mede gelet op de printsnelheid van de printer.
3.25
Het hof is van oordeel dat uit de e-mail van 31 augustus 2018 voldoende volgt dat SPG heeft toegezegd de kosten van de inkt en substraat te vergoeden, maar dat uit de brief van 14 januari 2019 volgt dat kennelijk ten aanzien van het substraat een nadere afspraak is gemaakt in de zin van een vergoeding van USD 2.800. Dit heeft DuraMark niet voldoende weersproken. De stelling van SPG dat zij de inkt die DuraMark op voorraad had en de uit de printer verwijderde inkt heeft vervangen met nieuwe inkt en er dus geen plaats meer is voor compensatie volgt het hof niet. SPG weerlegt daarmee immers niet dat DuraMark de inkt van SPG heeft betrokken en betaald. Evenmin ziet het hof aanknopingspunten om aan te kunnen nemen dat DuraMark de inkt voor eigen productie heeft gebruikt, gelet op de hoeveelheid dagen dat SPG met het herstel van de printer bezig is geweest en de – uit de
visit reportsvolgende – aantallen meters die op één middag werden geprint. Het hof zal post a) toewijzen en post b) voor een bedrag van USD 2.800.
Post c)
3.26
DuraMark vordert vergoeding van de kosten voor 32 rollen substraat gebruikt bij de mislukte herstelpogingen in de periode vóór augustus 2018. De kosten per rol bedragen USD 1.788,18, zodat dit resulteert in een bedrag van USD 57.221,76 (32 x USD 1.788,18). In productie 36 heeft een overzicht opgenomen van het aantal rollen, bij welke gelegenheid deze zijn gebruikt en door wie, en de maand waarin ze zijn gebruikt.
3.27
SPG betwist, onder verwijzing naar een aantal
visit reports, dat de 32 rollen louter zijn gebruikt voor het testen, en voert aan dat ze ook zijn gebruikt voor het commerciële productieproces van DuraMark. Bovendien is tijdens het testen vooral getest met SPG-substraat, aldus SPG.
3.28
Het hof is van oordeel dat SPG in voldoende mate heeft weersproken dat niet alle 32 rollen voor de herstelpogingen zijn gebruikt. Uit de overgelegde
visit reportsvolgt dat op de dagen dat SPG bij DuraMark aanwezig was om testen uit te voeren er door personeel van DuraMark ook wel momenten zijn geweest waarbij geprint werd in het kader van het productieproces van DuraMark. Uit de
visit reportskan echter in onvoldoende mate worden afgeleid hoeveel van de gebruikte 32 rollen daarvoor zijn gebruikt. Dat het zou gaan om een substantiële hoeveelheid volgt daaruit in ieder geval niet en ligt ook niet in de rede als SPG aanwezig is om te testen.
Ditzelfde geldt voor het – als zodanig niet betwiste – verweer van SPG dat gedurende de testen ook substraat van SPG is gebruikt. Dit laatste acht het hof ook aannemelijk nu SPG er aanvankelijk maar niet achter kwam waarom de printer niet kwalitatief deugdelijk printte en SPG dus allerlei opties heeft geprobeerd om daar achter te komen, inclusief het gebruik van haar eigen substraat. Dat er echter stelselmatig werd getest op SPG-substraat in die periode is - zo volgt ook uit de beoordeling in principaal hoger beroep – niet waarschijnlijk nu DuraMark de printer juist had aangeschaft voor gebruik op haar eigen substraat. Het voorgaande geeft aanleiding om de schade inzake de rollen substraat op voet van artikel 6:97 BW te begroten op ongeveer tweederde van hetgeen zij vordert. Dit komt neer op 21 rollen, zodat het toe te wijzen bedrag uitkomt op afgerond USD 37.552.
Post d en e)
3.29
DuraMark vordert vergoeding van de door haar gemaakte reiskosten in verband met de FAT op locatie bij SPG en van de door haar betaalde reiskosten van SPG voor de installatie van de printer bij DuraMark.
3.3
SPG betwist dat DuraMark verplicht was om aanwezig te zijn bij de FAT in Boxmeer, zodat die kosten voor haar rekening dienen te komen. Voorts betwist SPG dat zij de onder post e) gevorderde kosten van de zogeheten “ESKO”- training moet vergoeden nu deze vaardigheidstraining door het personeel van DuraMark ook gebruikt kan worden voor de Durst-printer.
3.31
Het hof oordeelt als volgt. Ook zonder verplichting om de FAT bij te wonen volgt uit het hele aankoopproces en de voorbereidingen naar de FAT toe dat het voor DuraMark cruciaal was dat de printer op haar substraat een deugdelijke kwaliteit zou afleveren, zodat het volledig begrijpelijk is dat DuraMark bij de FAT aanwezig wilde zijn.
Ter zitting heeft DuraMark onbetwist gesteld dat zij de kosten van de ESKO-training nooit zou hebben gemaakt als zij de printer niet zou hebben aangeschaft en dat de training niet relevant is voor de Durst-printer nu die gebruik maakt van andere software. Dit leidt tot de conclusie dat beide posten zullen worden toegewezen.
Post f)
3.32
DuraMark vordert een vergoeding van USD 1.543 voor door SPG in rekening gebrachte (reis-)kosten in verband met het herstel van bepaalde onderdelen van de printer. SPG betwist, onder verwijzing naar de door DuraMark overlegde factuur, dat het hier gaat om herstel en voert aan dat het hier gaat om regulier onderhoud.
3.33
Het hof is van oordeel dat DuraMark onvoldoende tegenover de gemotiveerde betwisting van SPG, dat het gaat om regulier onderhoud, heeft gesteld om deze post te kunnen toewijzen.
Post g)
3.34
Tot slot heeft DuraMark de kosten gevorderd inzake het personeel dat zich tijdens de herstelpogingen niet heeft kunnen richten op reguliere ondernemingsactiviteiten van DuraMark. Hiertoe heeft zij een overzicht overgelegd (productie 40) waarin de hoeveelheid uren per werknemer met diens uurtarief is opgenomen die volgens DuraMark onnodig zijn gemaakt. SPG betwist dat deze kosten voor haar rekening zouden moeten komen.
3.35
Het hof is van oordeel dat de overlegde productie 40 in onvoldoende mate de vordering kan onderbouwen. Productie 40 bevat slechts een lijstje met de naam van de desbetreffende werknemer, gemaakte uren en uurloon. Enig document waaruit het uurloon kan worden afgeleid ontbreekt. Ook ontbreekt enige urenverantwoording, zoals een overzicht van gewerkte uren op die dag door de desbetreffende medewerker. Deze post zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Conclusie gevorderde schadeposten
3.36
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een bedrag van USD 71.064,82 (USD 15.203 + USD 2.800 + USD 37.552 + USD 6.942,71 + USD 8.567,11) voor vergoeding in aanmerking komt als zijnde kosten die DuraMark heeft moeten maken als gevolg van de levering van de niet aan de koopovereenkomst beantwoorde printer.

4.De slotsom

4.1
In principaal hoger beroep falen alle grieven zodat het vonnis in zoverre wordt bekrachtigd. Het incidenteel beroep slaagt gedeeltelijk, zodat het vonnis in zoverre zal worden vernietigd. Het hof zal SPG c.s veroordelen om aan DuraMark een bedrag van
USD 71.064,82 te betalen, inclusief de wettelijke rente vanaf de datum van de procesinleiding, te weten 3 april 2019.
4.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof SPG in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van DuraMark zullen worden vastgesteld op € 5.517 aan verschotten (griffierecht) en op € 9.702 (2 punten x tarief VII).
4.3
De kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van DuraMark zullen worden vastgesteld op € 4.851.
4.4
Het hof zal ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in principaal en incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis 1 april 2020 van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, behoudens voor zover in conventie de vordering tot hoofdelijke veroordeling van SPG c.s. tot betaling van het onder 3.1 sub IV van het vonnis gevorderde bedrag is afgewezen, vernietigt het vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt SPG c.s. om aan DuraMark te betalen USD 71.064,82 aan schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2019 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt SPG in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van DuraMark vastgesteld op € 5.517 voor verschotten en op € 14.553 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt SPG in de nakosten, begroot op € 163, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85 in geval SPG niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, B.J. Engberts en J.G.B. Pikkemaat, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2022.