In deze zaak gaat het om een vordering in kort geding tot nakoming van een onherroepelijke beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin is bepaald dat de man de voormalige echtelijke woning kan overnemen. De vrouw, appellante in het principaal hoger beroep, heeft de man aangesproken op zijn verplichtingen uit deze beschikking. Het hof vernietigt de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, die de man een termijn van dertig dagen had gegeven om de woning over te nemen. Het hof oordeelt dat deze termijn niet was gevorderd en dat de voorzieningenrechter buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden. De man heeft niet binnen de gestelde termijn de woning overgenomen, en het hof concludeert dat de vrouw voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering tot nakoming van de beschikking. De man wordt veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning en de hoogte van de dwangsommen wordt vastgesteld op € 1.500,- per keer/dag, met een maximum van € 30.000,-. De man wordt ook veroordeeld in de proceskosten van de vrouw in beide instanties.