ECLI:NL:GHARL:2022:3906

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.302.648
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling in verband met ondertoezichtstelling en voogdijkwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de moeder en haar minderjarige kind, [de minderjarige1]. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om een wijziging van de omgangsregeling die eerder door de rechtbank Gelderland was vastgesteld. De rechtbank had op 19 augustus 2021 besloten dat de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] beperkt zou worden, wat de moeder niet kon accepteren. De moeder heeft twee grieven ingediend, waarbij zij stelt dat de GI (William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering) niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar verzoek tot wijziging van de omgangsregeling en dat zij recht heeft op een maandelijkse omgang van anderhalf uur met [de minderjarige1].

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2022 is het hof ingelicht over de situatie van [de minderjarige1], die onder voogdij staat van de GI. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige1] ernstige spanningen ervaart rondom de omgang met de moeder, wat leidt tot gedragsproblemen. De GI heeft aangegeven dat de frequentie van de omgangsregeling te belastend is voor [de minderjarige1], en dat de huidige regeling van twee keer per jaar beter aansluit bij zijn behoeften. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] is beperkt tot twee keer per jaar. Het hof oordeelt dat gedwongen contact met de moeder in de frequentie van eenmaal per maand een te grote belasting voor [de minderjarige1] zou zijn, gezien de negatieve impact op zijn ontwikkeling.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van het welzijn van het kind en de noodzaak om de omgangsregeling aan te passen aan de specifieke situatie van [de minderjarige1]. De uitspraak is gedaan door de rechters K.A.M. van Os-ten Have, E.B. Knottnerus en A.T. Bol, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.648
(zaaknummer rechtbank Gelderland 390019)
beschikking van 17 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.L.V. de Jong te Enschede,
en
familie
[naam1],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 19 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 november 2021, en
- het verweerschrift met producties van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2022 plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling is ook het hoger beroep van de vader tegen voornoemde beschikking van 19 augustus 2021 behandeld (geregistreerd onder zaaknummer 200.302.564). Op de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de advocaat van de vader, en
- de pleegouders.
Namens de raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , roepnaam: [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 te [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018 te [woonplaats1] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2018 te [woonplaats1] .
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Almelo, locatie Enschede, van 11 april 2012 is de moeder onder curatele gesteld, waardoor zij niet bevoegd was tot het uitoefenen van het gezag over [de minderjarige1] bij zijn geboorte.
3.3
Ten tijde van de geboorte van [de minderjarige1] waren de ouders niet gehuwd.
3.4
Bij beschikking van 6 maart 2015 heeft de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, (volgens het gezagsregister) met betrekking tot [de minderjarige1] als volgt beslist:
“benoemt de voogdij-instelling, de stichting Jeugdbescherming Overijssel, werkeenheid Twente, gevestigd en kantoorhoudende te 7607 ES Almelo, Haven Noordzijde 39, met ingang van heden, welke maatregel bij voorkeur uit te voeren door de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot voogd(en) over de minderjarige.”
3.5
Op 3 mei 2016 is [de minderjarige1] in een pleeggezin geplaatst.
3.6
De kantonrechter heeft bij beschikking van 7 juni 2016 verstaan dat de ondercuratelestelling van de moeder is opgeheven met ingang van de dag na de datum van de beschikking. Verder heeft de kantonrechter met ingang van die dag een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van de moeder en een mentorschap ingesteld ten behoeve van de moeder met benoeming van [naam2] , handelende onder de naam [naam3] tot bewindvoerder en mentor.
3.7
Bij beschikking van 27 juli 2016 heeft de kinderrechter toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [de minderjarige1] naar een voorziening voor pleegzorg. Op 16 oktober 2016 is [de minderjarige1] in een perspectief biedend pleeggezin (familie [naam1] ) in [woonplaats3] geplaatst. [de minderjarige1] verblijft nog steeds in dit pleeggezin.
3.8
Bij beschikking van 29 augustus 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo op verzoek van de ouders inzake het recht van de ouders en [de minderjarige1] op omgang als regeling vastgesteld dat de ouders een keer per maand anderhalf uur begeleide omgang met [de minderjarige1] hebben op neutraal terrein in aanwezigheid van de voogd en de pleegmoeder en met ouderbegeleiding van de ouders vanuit [naam4] . De kinderrechter heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.9
Bij beschikking van 5 maart 2020 heeft dit hof de beschikking van 29 augustus 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.1
De moeder en de vader zijn in december 2020 uit elkaar gegaan.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het recht op omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] .
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI en (het hof begrijpt) met wijziging van de beschikking van 29 augustus 2019 de omgang beperkt. De rechtbank heeft, uitvoerbaar bij voorraad, vastgesteld als omgangsregeling tussen de ouders en [de minderjarige1] dat:
- aan het begin van elke maand het pleeggezin de ouders (afzonderlijk e-mailadres) wat fotos’en een update/verhaald over/van [de minderjarige1] stuurt. Bij bijzonderheden zoals behalen van
een zwemdiploma door [de minderjarige1] of schoolfeesten zal dit ook extra aan de ouders afzonderlijk vermeld worden;
- er tweemaal per jaar een bezoek is van één uur elk per ouder op neutraal terrein onder begeleiding van (één van de) pleegouders en de jeugdzorgwerker,
en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt die beschikking te vernietigen en alsnog:
- primair: te bepalen dat de GI niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot het wijzigen van de beschikking van 29 augustus 2019;
- subsidiair: te bepalen dat de moeder één keer in de maand gedurende anderhalf uur recht heeft op omgang met [de minderjarige1] ;
- meer subsidiair: een omgangsregeling te bepalen als het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en vraagt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep dan wel deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[de minderjarige1] staat onder voogdij van de GI. Tot de taak van de voogd behoort - mede - het in acht nemen van het recht van de betrokken minderjarige op omgang met de niet met het gezag belaste ouder, evenals het recht op en de verplichting tot omgang van die ouder met zijn of haar kind, voor zover dit niet onverenigbaar is met de belangen van het kind (zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943).
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. De in de artikelen 1:377a en 1:377e BW aan de ouders toegekende bevoegdheid de rechter te verzoeken een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast te stellen of te wijzigen komt mede toe aan de GI (zie de onder 5.1 vermelde beschikking van de Hoge Raad).
5.3
De moeder stelt in haar eerste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de GI ontvankelijk is in haar verzoek tot wijziging van de beschikking van 29 augustus 2019. De GI heeft onvoldoende aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt. Op de mondelinge behandeling heeft de moeder, bij monde van haar advocaat, erkend dat sprake is van een wijziging van omstandigheden nu de ouders uit elkaar zijn en zij niet langer gezamenlijk omgang hebben met [de minderjarige1] maar afzonderlijk van elkaar. In zoverre faalt de eerste grief van de moeder.
5.4
De moeder stelt in haar tweede grief dat onvoldoende is onderbouwd dat een beperking van de omgangsregeling in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk is. Bovendien is sprake van strijd met artikel 8 EVRM, nu de inbreuk op het gezinsleven verder gaat dan noodzakelijk is. De GI spant zich onvoldoende in om een maandelijks contact mogelijk te maken en goed te laten verlopen. Er zou moeten worden ingezet op een goed contact tijdens de omgang, bijvoorbeeld door gebruik te maken van Video Interactie Begeleiding.
5.5
De GI stelt dat er voldoende is ingezet om de bezoeken beter te laten verlopen. Sinds de beschikking van het hof van 5 maart 2020 is het gedrag van [de minderjarige1] voor, tijdens en na de omgang verslechterd. Stabiele hulpverlening voor de moeder is onvoldoende tot stand gekomen. De moeder is niet in staat een langdurende hulpverleningsrelatie aan te gaan en dit heeft een negatieve uitwerking gehad op [de minderjarige1] . De uitingen van [de minderjarige1] over de moeder en zijn grenzen moeten serieus worden genomen. Een begeleide omgangsregeling van eenmaal per maand anderhalf uur zou, gelet op de weerstand van [de minderjarige1] , een te grote belasting zijn voor [de minderjarige1] .
5.6
Naar het oordeel van het hof dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd voor zover het betreft de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] . Het hof overweegt dat uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, is gebleken dat [de minderjarige1] ernstige spanningen ervaart en ook laat zien rondom de omgangsmomenten met de moeder. Voordat de frequentie van de omgangsregeling werd teruggebracht naar twee keer per jaar werd vanuit het pleeggezin rondom de omgangsmomenten een gedragsverandering gezien bij [de minderjarige1] . [de minderjarige1] wilde absoluut niet naar de bezoeken en verstopte zich of rende weg. Na de bezoeken was [de minderjarige1] dagenlang van slag, hij sloot zich af, had forse huilbuien, was niet corrigeerbaar en sloeg en schopte vriendjes. Ook de school zag duidelijk een verschil in gedrag na de omgangsmomenten. Op de mondelinge behandeling hebben de pleegouders verteld dat het voor [de minderjarige1] voelde alsof hij door zijn pleegouders werd gedwongen om omgang te hebben met de moeder. Hij nam dat de pleegouders kwalijk. De maandelijks terugkerende spanningen van [de minderjarige1] rondom de omgang werden voor zowel [de minderjarige1] als het pleeggezin teveel, aldus de pleegouders. Kortom, [de minderjarige1] had last van het contact met de moeder en dat contact ging ten koste van zijn ontwikkeling.
Sinds de omgang in de beschikking van 19 augustus 2021 is beperkt tot twee keer per jaar een uur begeleid bezoek gaat het duidelijk beter met [de minderjarige1] . Hij is rustiger, meer ontspannen en hij zit beter in zijn vel, aldus de pleegouders en de GI op de mondelinge behandeling. De forse huilbuien zijn er niet meer, hij komt tot leren en kan zich concentreren. Ook de juf zegt dat [de minderjarige1] meer ontspannen is. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat gedwongen begeleid contact tussen de moeder en [de minderjarige1] in de frequentie van eenmaal per maand anderhalf uur een te grote belasting is en een negatieve weerslag zal hebben op [de minderjarige1] . Gelet op de spanningen die [de minderjarige1] rondom de omgang ervaart en laat zien en de gevolgen daarvan voor zijn ontwikkeling, acht het hof de bij de beschikking van dit hof van 5 maart 2020 bekrachtigde begeleide omgangsregeling van één keer per maand anderhalf uur op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] . Daarmee falen de grieven.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de Gelderland, locatie Zutphen, van 19 augustus 2021 voor zover het betreft de omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige1] ;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os- ten Have, E.B. Knottnerus en
A.T. Bol, en is op 17 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.