ECLI:NL:GHARL:2022:3905

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
200.302.572
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling in verband met ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling van een moeder met haar twee minderjarige kinderen, die onder toezicht staan van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland (GI). De moeder, die in hoger beroep ging, was eerder door de kinderrechter in de rechtbank Gelderland beperkt in haar omgang met de kinderen. De moeder verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, maar de GI voerde verweer en vroeg om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 15 november 2021 was ingediend, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 april 2022. De moeder had een omgangsregeling waarbij ze om de drie weken contact had met beide kinderen, maar deze regeling was gewijzigd naar een beperking van de omgang. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen na de omgang met de moeder onrustig gedrag vertoonden bij de pleegouders, wat aanleiding gaf tot de beperking van de omgang.

Het hof oordeelde dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat uitbreiding van de omgangsregeling op dat moment niet in hun belang was. De kinderen volgen intensieve therapie en het hof achtte het belangrijk dat zij rust en stabiliteit kregen. De GI heeft aangegeven dat er mogelijkheden zijn om de omgang in de toekomst uit te breiden, maar dat dit afhankelijk is van de ontwikkeling van de kinderen en hun therapie. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.572
(zaaknummer rechtbank Gelderland 390313)
beschikking van 17 mei 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Doetinchem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2],
wonende op een bij de GI bekend adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 november 2021, en
- het verweerschrift met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2022 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-twee vertegenwoordigers namens de GI.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen.
3. De feiten
3.1
Uit de relatie van de moeder en [naam1] is geboren [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), [in] 2015 te [plaats1] .
3.2
Uit de relatie van de moeder en [naam2] is geboren [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), [in] 2016 te [plaats1] .
3.3
De moeder was tot de hierna te noemen beschikking van 15 mei 2019 alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.4
Bij beschikking van 5 september 2016 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en de op dat moment nog ongeboren [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI, tot 5 september 2017, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg tot
5 maart 2017 en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de op dat moment nog ongeboren [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van de geboortedatum tot 5 maart 2017. De termijnen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn nadien steeds verlengd, de laatste keer bij beschikking van 27 augustus 2018 tot 5 september 2019.
3.5
Bij beschikking van 15 mei 2019 heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd en de GI benoemd tot voogd over hen.
3.6
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds februari 2017 bij de pleegouders.
3.7
De moeder had een omgangsregeling met beide kinderen tegelijk van eenmaal per drie weken op het kantoor van de GI. De ene keer op woensdag en de andere keer op vrijdag. Op enig moment is deze regeling gewijzigd in een regeling van eenmaal per vier weken. In de periode vóór 29 juni 2021 heeft de moeder van de GI bericht ontvangen dat de omgang wordt beperkt tot de ene maand het ene kind, de maand daarop beide kinderen en de volgende maand het andere kind, de maand daarop beide kinderen, enzovoort.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, uitvoerbaar bij voorraad:
- in aanvulling op de door de Gl getroffen omgangsregeling (waarbij er omgang is de ene maand met het ene kind, de maand daarop met beide kinderen samen, de maand daarop met het andere kind, de maand daarop met beide kinderen samen, enzovoort) bepaald dat:
- de kinderen elke drie weken ieder een videobelmoment hebben met de moeder;
- dat de voorgaande regelingen in januari 2022 worden geëvalueerd;
-vastgesteld als informatieregeling met betrekking tot [de minderjarige1] en [de minderjarige2] :
- dat de GI de moeder eenmaal per maand schriftelijk bericht aangaande het
welzijn van de kinderen,
en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de omgangsregeling. De moeder verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar uitvoerbaar bij voorraad:
die beschikking te vernietigen voor zover daarbij het verzoek van de moeder om uitbreiding van de omgangsregeling is afgewezen en alsnog een omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen waarbij er eenmaal per veertien dagen gedurende een middag omgang is tussen hen, indien nodig op neutraal terrein, alsmede eenmaal per maand gedurende een weekend met ten minste een overnachting bij de moeder thuis en daarnaast gedurende enkele dagen tijdens de schoolvakanties, althans een regeling vast te stellen als het hof juist acht.
4.3
De GI voert verweer en vraagt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de moeder om uitbreiding van de omgangsregeling af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan onder voogdij van de GI. Tot de taak van de voogd behoort
-mede- het in acht nemen van het recht van de betrokken minderjarige op omgang met de niet met het gezag belaste ouder, evenals het recht op en de verplichting tot omgang van die ouder met zijn of haar kind, voor zover dit niet onverenigbaar is met de belangen van het kind (zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943).
5.2
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden.
5.3
De moeder kan zich met de wijziging (beperking) van de omgangsregeling niet verenigen. Zij stelt dat niet is komen vast te staan dat de zorgen met betrekking tot de kinderen worden veroorzaakt door de omgang met haar. Het is onacceptabel dat contact is teruggebracht in plaats van uitgebreid zoals eerder beloofd. Dit is bovendien niet in het belang van de kinderen. Voor een beperking is concrete objectieve informatie vereist op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat een hogere frequentie van de omgang ernstig nadelig is voor het kind. Indien de omgang moet worden beperkt had daar eerst nader onderzoek naar moeten worden gedaan door de raad. Mogelijk wordt de wijziging van het gedrag van de kinderen veroorzaakt doordat zij de ene keer apart van elkaar omgang hebben en de andere keer samen, aldus de moeder.
5.4
De GI onderschrijft dat het onduidelijk is waarom de kinderen na de omgangsmomenten met de moeder onrustig zijn. Wel staat vast dat zij na de omgangsmomenten ander gedrag vertonen bij de pleegouders. Conflicten lopen op en [de minderjarige1] vertoont fysiek geweld richting de pleegouders. Het is belangrijk dat de kinderen een rustige
en stabiele basis hebben zodat zij zich kunnen richten op de therapie die zij volgen. De therapie is intensief en mede daarom is de omgang op dit moment beperkt. De huidige omgangsregeling is in samenwerking met de therapeut van de kinderen tot stand gekomen. Rust, stabiliteit, structuur en één op één contact met de moeder zijn nu belangrijk voor de kinderen om zo een goed beeld te krijgen van hoe zij met alle gebeurtenissen omgaan. De kinderen vinden het erg lastig dat de moeder haar aandacht moet verdelen tussen hen tweeën. Daarom is gekozen voor aparte omgangsmomenten.
5.5
Naar het oordeel van het hof dient het verzoek van de moeder te worden afgewezen. Vaststaat dat de kinderen na de omgang met de moeder bij de pleegouders heftig gedrag laten zien. Hoewel niet duidelijk is of dit gedrag wordt veroorzaakt door de omgangsregeling, is uitbreiding van de omgangsregeling zoals door de moeder verzocht op dit moment in strijd met de zwaarwegende belangen van de kinderen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de kinderen nog erg jong en kwetsbaar zijn en al veel hebben meegemaakt. Zij volgen beiden sinds kort een intensieve, wekelijkse therapie die mede gericht is op het verwerken van hun ervaringen uit het verleden. Ook de moeder wordt daarbij betrokken. Deze therapie vraagt veel van de kinderen en het is nog onduidelijk wat deze therapie bij hen teweeg zal brengen. Daarom is het op dit moment van belang dat de kinderen rust, duidelijkheid en ruimte krijgen om zich te richten op deze therapie.
5.6
Op de zitting is gebleken dat de GI sinds de evaluatie van de omgangsregeling in maart 2022 inzet op uitbreiding van de omgangsregeling in die zin dat de moeder meer wordt betrokken bij het leven van de kinderen. Zij zal bijvoorbeeld meegaan naar de kapper of de bibliotheek. Ook is het niet langer noodzakelijk dat de omgang plaatsvindt op het kantoor van de GI en mag deze op een meer “natuurlijke” manier worden ingevuld. Het hof verwacht van de GI dat deze lijn wordt voortgezet en dat, met inachtneming van de zwaarwegende belangen en mogelijkheden van de kinderen, de omgang indien dit mogelijk is verder wordt uitgebreid. Dit betekent ook dat de mogelijkheid van extra omgang tijdens de vakanties door de GI in overweging dient te worden genomen.
5.7
Verder is op de zitting ook gebleken dat de relatie tussen de moeder en de pleegouders verstoord is geraakt. Het verbeteren van die relatie dient het belang van de kinderen. Onderzoeken wat op dat vlak mogelijk is, verdient naar het oordeel van het hof, blijvend aandacht van de GI.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven en zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het de omgangsregeling betreft, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 3 september 2021, voor zover het de omgangsregeling betreft;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E.B. Knottnerus en
A.T. Bol, en is op 17 mei 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.