Het oordeel van het hof
De omvang van het bevel tot vervolging
23. Zoals hiervoor onder 1. is overwogen, heeft het hof in de beschikking van 20 april 2017 slechts de vervolging bevolen ter zake artikel 170, aanhef en onder 2, Sr. De interpretatie van klagers dat (ook) een vervolging ter zake artikel 170, aanhef en onder 1, Sr opportuun is geacht, berust op een verkeerde lezing van die beschikking.
24. Voor een bewezenverklaring van het delict van artikel 170, aanhef en onder 2, Sr is vereist dat wettig en overtuigend wordt bewezen dat de beklaagde - kort gezegd - een gebouw heeft vernield of beschadigd en dat (als gevolg) daarvan levensgevaar voor een (of meer) ander(en) te duchten is. De delictsomschrijving gaat uit van de opzettelijke vernieling of beschadiging van een concreet bouwwerk, waardoor min of meer concrete omstandigheden ontstaan die een reële vrees voor dodelijke slachtoffers rechtvaardigen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat levensgevaar te duchten is, wanneer dat levensgevaar 'naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was'.Commentatoren op artikel 170 Sr duiden dit artikel aldus dat dit gevaar bestaat wanneer 'naar de gewone loop der dingen zonder buitengewone omstandigheden de ernstige mogelijkheid van noodlottige afloop aanwezig is'.In de rechtspraak is het criterium ook wel op die manier toegepast.Er moet, met andere woorden, een reële kans zijn dat het gevolg intreedt.
25. Van belang is verder dat het hof in de vervolgingsbeschikking uitdrukkelijk heeft overwogen dat een vervolging (alleen dan) opportuun kan worden geacht wanneer nader onderzoek voldoende bewijs oplevert dat beklaagde een vernieling of beschadiging heeft aangericht én er (als gevolg daarvan)
ten aanzien van klagerslevensgevaar te duchten is geweest. Het hof heeft het nader onderzoek bevolen om te kunnen vaststellen of er
ten aanzien van iedere individuele klagervoldoende bewijs voor overtreding van artikel 170, aanhef en onder 2 Sr, kan worden verzameld. Het hof heeft de vervolgings- en onderzoeksopdracht dus uitdrukkelijk beperkt tot de individuele klagers. Gezien het karakter van de artikel 12 Sv-procedure, waarin slechts een rechtstreeks belanghebbende beklag kan doen over het niet vervolgen van een vermeend strafbaar feit, is een ruimere vervolgingsopdracht ook niet denkbaar. Overigens zou een dergelijk ruime vervolging zich ook niet verhouden met het vereiste van artikel 261 Sv dat in een (eventueel te formuleren) tenlastelegging het aan de beklaagde gemaakte verwijt in voldoende mate moet zijn geconcretiseerd.
26. Uit het voorgaande volgt dat het standpunt van klagers, namelijk dat de vervolging ziet op beklaagdes handelen in ruime zin en de eventuele (abstracte) risico's daarvan voor (willekeurige) inwoners van de provincie Groningen, niet strookt met de gegeven vervolgingsbeslissing. Ook de vraag of voor specifieke derden, bijvoorbeeld voor bewoners van bepaalde acuut onveilig verklaarde woningen, levensgevaar te duchten is geweest, valt buiten de omvang van het bevel tot vervolging en dus ook buiten het bestek van het verzoek tot bewilliging. Voor een (voortzetting van de) vervolging van beklaagde kan alleen grond zijn wanneer er een redelijk vermoeden bestaat dat
ten aanzien van een of meer individuele klagerslevensgevaar te duchten is geweest als gevolg van de door beklaagde veroorzaakte vernieling c.q. beschadiging van gebouwen.
27. Naast de schadedossiers van klagers zijn door het openbaar ministerie zes andere dossiers onderzocht. De eerste vijf daarvan betreffen de panden van [naam15] , [naam16] , [naam17] , [naam18] en [naam19] . Het hof begrijpt uit het bewilligingsverzoek dat het openbaar ministerie zich ook ten aanzien van deze vijf casus op het standpunt stelt dat de vervolging moet worden gestaakt. De vervolgings- en onderzoeksopdracht van het hof beperkt zich echter tot de vraag of ten aanzien van klagers levensgevaar te duchten is geweest. In aanmerking genomen dat deze personen niet als klager in de procedure zijn betrokken en zij evenmin door de Groninger Bodem Beweging worden vertegenwoordigd, heeft het hof dus niet de vervolging van beklaagde bevolen ten aanzien van deze vijf personen. Dat brengt mee dat de hoofdofficier van justitie ten aanzien van die personen niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek om in het staken van de vervolging te bewilligen.
De dossiers van de individuele klagers
28. Het dossier bevat met betrekking tot de individuele klagers die natuurlijke personen zijn verschillende schaderapporten en fotomateriaal. Ook zijn al deze klagers door de rechter-commissaris gehoord. Het hof vat hieronder de in het dossier opgenomen bevindingen samen en oordeelt vervolgens of het onderzoek voldoende bewijs voor (verdere) vervolging heeft opgeleverd.
29. Ten aanzien van de woning van klager [naam13] is door onderzoeksbureau Arcadis geconcludeerd dat de samenhang van de draagconstructie nog voldoende is. De schade als gevolg van de aardbevingen is 'hoogstens zeer gering'. In een contra-expertise van Vergnes BV wordt gesproken van constructieve schade. Zwaardere bevingen zouden voor een 'serieus veiligheidsrisico' zorgen. Arcadis heeft in reactie daarop laten weten bij haar eerdere conclusies te blijven. Deze onderzoeken hebben dus in onderling tegenstrijdige conclusies geresulteerd. Aanvullende stukken die (objectief) steunbewijs bevatten voor één van beide inschattingen, zijn niet achterhaald.
30. Ten aanzien van de woning van [naam7] en [naam8] heeft Arcadis geconcludeerd dat de veiligheid van de constructies niet in het geding is. De schades kunnen bij nieuwe bevingen 'hoogstens verergeren'. Hoewel de schoorsteen voldoende sterk lijkt en geen gebreken vertoont, wordt preventieve verwijdering met het oog op mogelijke heftiger bevingen in overweging gegeven. Het Centrum Veilig Wonen heeft de situatie als 'niet acuut onveilig' gekwalificeerd.
31. Over de woning van [naam6] en [naam5] is gerapporteerd door W2N en Antea Group. W2N ziet geen reden om aan te nemen dat de constructieve veiligheid onvoldoende is. Antea Group acht het risico op gehele of gedeeltelijke instorting 'gering' en concludeert dat er geen direct te treffen constructieve maatregelen nodig zijn.
32. Jonkman Expertise heeft ten aanzien van het pand van [naam9] gerapporteerd over scheuren die in verband staan met de beving. Er is echter volgens het onderzoeksbureau geen veiligheidsrisico aanwezig. Arcadis concludeert dat de kapconstructie doorbuigt omdat in het verleden te lichte constructiedelen zijn gebruikt. Trillingen hebben op het doorbuigen geen invloed. Vergnes BV is in een contra-expertise tot andere bevindingen gekomen. De kapconstructie kan de trillingen niet verwerken en bij hevigere bevingen kan de dakkapel bezwijken. De bevindingen van Vergnes BV zijn tegenstrijdig met die van Jonkman Expertise en Arcadis. Aanvullende stukken die (objectief) steunbewijs bevatten voor één van beide visies, zijn niet achterhaald.
33. Aan de gebouwen op het perceel van [naam11] en [naam10] is onderzoek gedaan door Arcadis. Een schuur op het terrein heeft een ontzette kopgevel, wat primair is veroorzaakt door de wijze waarop de kap is uitgebreid. In de zuidgevel bevindt zich een scheur die primair het gevolg is van de bouwwijze. Trillingen zijn van beperkte invloed, maar de veiligheid van de constructie van de schuur is op termijn in het geding. Vergnes BV concludeert dat de schade aan de zijgevels volledig aan bevingen is te relateren. Ten aanzien van de schoorsteen is door het Noordelijk Schade Taxatiebureau 'alleen C-schade' (oftewel niet door aardbevingen veroorzaakte schade) vastgesteld. Het Centrum Veilig Wonen heeft de schoorsteen als 'niet acuut onveilig' gekwalificeerd.
34. Ten aanzien van de woning van [naam12] en [naam1] concluderen ARUP en Arcadis dat de constructie voldoende stabiel is om seismische belasting te weerstaan en er geen directe constructieve maatregelen nodig zijn.
35. Over het pand van [naam2] is gerapporteerd door het Noordelijk Schade Taxatie Bureau, Vergnes BV en Royal HaskoningDHV. De conclusies ten aanzien van de mate van schade en de oorzaak ervan variëren enigszins. Van een gevaarlijke of constructief onveilige situatie blijkt uit de rapporten niet.
36. Het pand van [naam3] en [naam4] is meerdere malen onderzocht door Arcadis. Ook Expertise Bureau Noord heeft over de woning gerapporteerd. Geen van de bureaus komt tot de conclusie dat sprake is van een veiligheidsrisico. Er is enige scheurvorming. Over de vraag of bevingen daarvan de oorzaak zijn geweest, verschillen de bureaus van mening.
37. Uit de hiervoor aangehaalde documenten blijkt telkens in meer of mindere mate dat in of aan woningen en/of bijgebouwen van klagers schade is ontstaan die geheel of gedeeltelijk verband houdt met aardbevingen als gevolg van de gaswinning. Het hof begrijpt uit de verklaringen van de diverse klagers dat zij zich ernstige zorgen hebben gemaakt en wellicht nog steeds maken over hun veiligheid. De bevingen die plaatsvonden en de schade die optrad hebben bij verschillende klagers gevoelens van angst teweeggebracht. Deze reacties zijn zeer voorstelbaar en begrijpelijk. De juridische vraag die het hof heeft te beantwoorden is of van de vernielingen c.q. beschadigingen ten gevolge van aardbevingen objectief gezien levensgevaar te duchten is geweest voor klagers. Voor een positieve beantwoording van deze vraag ten aanzien van de hiervoor opgesomde klagers ontbreekt wettig en overtuigend bewijs.
38. Namens klagers is subsidiair gesteld dat sprake is van een
pogingtot het plegen van het delict van artikel 170, aanhef en onder 2, Sr. Een poging tot het plegen van dit delict zou veronderstellen dat beklaagde zou hebben geprobeerd een bouwwerk te vernielen of te beschadigen, als gevolg waarvan levensgevaar te duchten was geweest wanneer het tot een voltooid delict was gekomen. Niet in geding is dat zich (voltooide) beschadigingen als gevolg van de gaswinning hebben voorgedaan. Daarom kan ten aanzien van deze beschadigingen niet van een poging tot het veroorzaken ervan worden gesproken. Voor zover klagers stellen dat bepaalde schade die levensgevaar in het leven had kunnen roepen niet is opgetreden, maar dat beklaagde niettemin een begin van uitvoering heeft gegeven aan het aanrichten daarvan, ziet het hof daarvoor in de stukken geen aanknopingspunten.
39. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bewilligingsverzoek ten aanzien van elk van de individuele klagers, natuurlijke personen zijnde, moet worden toegewezen.
Het schadedossier ten aanzien van klaagster GBB
40. De rechtspersoon Groninger Bodem Beweging is door het hof ontvankelijk geacht in haar klacht, zodat de gegeven vervolgingsbeslissing zich mede tot die rechtspersoon uitstrekt. Uit de statuten van de GBB blijkt dat het doel van die vereniging is het opkomen voor de belangen van de leden, voor zover die worden geschaad door directe en indirecte gevolgen van de gaswinning in het Groninger gasveld, alsmede het verrichten van alle verdere handelingen die met het vorenstaande in ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. Uit de statuten blijkt verder dat de vereniging dit doel onder meer tracht te bereiken door namens alle leden als partij in (juridische) procedures op te treden.
41. De heer [naam20] is lid van de GBB. Gelet daarop omvat de vervolgingsopdracht van het hof tevens zijn pand. Het dossier bevat geen rapportages met betrekking tot het pand van [naam20] . Bij de rechter-commissaris heeft [naam20] verklaard dat een aantal bevingsschades is hersteld en een aantal andere nog in behandeling is. Onder verwijzing naar wat hiervoor onder r.o. 37-38 is overwogen, zal het hof het bewilligingsverzoek ook ten aanzien van [naam20] toewijzen.
42. Namens de GBB is desgevraagd meegedeeld dat ook de heer H. [naam21] lid is van de vereniging. Gelet daarop omvat de vervolgingsopdracht van het hof tevens het pand van de familie [naam21] . Het openbaar ministerie heeft het pand onderwerp gemaakt van het onderzoek en in het dossier diverse documenten opgenomen die er betrekking op hebben.
43. Het pand van de familie [naam21] is een vrijstaand gebouw uit het jaar 1870. Arcadis heeft in 2014 onderzoek gedaan naar het gebouw. Zij heeft geconcludeerd dat het pand een twijfelachtige constructie kent. Eerdere schades aan het pand zijn hersteld. Diverse schades die reeds aanwezig waren, zijn mogelijk verergerd als gevolg van aardbevingen. De samenhang van de draagconstructie is vanwege scheefstand en scheurvorming in de gevels zeer twijfelachtig. Acute instorting wordt niet waarschijnlijk geacht, maar bij bijvoorbeeld een nieuwe hevige beving kan een aanzienlijke toename van de schade niet worden uitgesloten. Die schade zou kunnen bestaan uit gehele of gedeeltelijke instorting. Vergnes BV rapporteert als contra-expertise dat als gevolg van bevingen sprake is van scheurvorming en een complete deformatie van de zij- en achtergevel. Het gebrek aan samenhang van de muren vormt een ernstig veiligheidsrisico bij een eventuele volgende en zwaardere beving. De muren staan niet meer recht onder de sporen van de kapconstructie. Er is sprake van een zorgwekkende situatie. Ingeschat wordt dat bij een geringe verplaatsing van de kapconstructie, bij trilling door een beving, de ondersteuning ernstig in het geding komt en instorting zeer wel mogelijk is. In overweging wordt gegeven de familie 'uit te huizen'. In opdracht van beklaagde heeft ARUP eveneens onderzoek naar het pand gedaan. In een rapportage van januari 2015 kwalificeert zij naar aanleiding van een zgn. ATC-20 Rapid Evaluation Safety Assessment de veiligheid van het gebouw als 'rood'. Het ATC-20 assessment wordt doorgaans uitgevoerd na 'seismische gebeurtenissen'. De categorie rood houdt in dat het onveilig is om het gebouw in zijn huidige toestand te bewonen of te betreden. Evacuatie wordt aangeraden.
43. De hiervoor vermelde rapporten ten aanzien van het pand van [naam21] bevatten aanwijzingen dat voor de bewoners van dit pand mogelijk levensgevaar te duchten is geweest als gevolg van door bevingen ontstane schade. [naam21] is evenwel, anders dan de individuele klagers, niet door de rechter-commissaris gehoord. Nu gezien het voorgaande het horen van [naam21] wel noodzakelijk is, constateert het hof dat het eerder bevolen onderzoek onvolledig is geweest. De heer [naam21] dient alsnog door de rechter-commissaris te worden gehoord, waarbij hem in ieder geval moet worden gevraagd wat de redenen waren voor het verlaten van de woning en onder welke omstandigheden dat heeft plaatsgevonden. Verder acht het hof het noodzakelijk dat [naam21] wordt gevraagd alle aan de (bevings)schade gerelateerde documenten aan de rechter-commissaris over te leggen ter voeging daarvan in het dossier. Ook moet van beklaagde de uitlevering worden gevorderd van alle eventuele aanvullende stukken waarover zij beschikt die, in ruimste zin, verband houden met de casus van [naam21] .
45. Zowel het openbaar ministerie als beklaagde hebben nog andere (dan op de bewijsbaarheid van het bestanddeel 'te duchten levensgevaar' betrekking hebbende) argumenten tegen (verdere) vervolging naar voren gebracht. Het hof zal die argumenten hieronder bespreken.
46. De advocaat-generaal heeft gesteld dat bij beklaagde geen opzet heeft bestaan op het vernielen of beschadigen van bouwwerken, nu de ontstane schades in concrete gevallen in een te ver verwijderd verband staan tot de gaswinning. Het hof constateert dat het dossier aanwijzingen bevat dat (een deel van) de schade aan het pand van [naam21] is opgetreden in de periode dat wetenschappelijke consensus bestond over het bevingsrisico dat de winning van aardgas met zich bracht. Zoals het hof reeds in de beschikking van 20 april 2017 heeft overwogen, was een en ander ook bij beklaagde gevoeglijk bekend, maar heeft zij haar activiteiten desondanks voortgezet, wat tot het voorzienbare gevolg leidde dat de daardoor veroorzaakte bevingen schade aan gebouwen en infrastructuur veroorzaakten. Op basis van deze feiten en omstandigheden zou de strafrechter, wanneer die op enig moment met de behandeling van de zaak wordt belast, tot het oordeel kunnen komen dat beklaagde willens en wetens de aanmerkelijke kans op het beschadigen en/of vernielen van bouwwerken heeft aanvaard door de gaswinning te continueren. Het hof volgt dan ook niet het betoog van de advocaat-generaal dat beklaagde geen (voorwaardelijk) opzet kan hebben gehad op het beschadigen of vernielen van het pand van [naam21] .
46. Beklaagde en de hoofdofficier van justitie hebben betoogd dat het niet zo kan zijn dat een legale activiteit, te weten het vergund winnen van aardgas, waartoe beklaagde bovendien uit hoofde van haar concessie jegens de overheid was verplicht, kan leiden tot een strafrechtelijke aansprakelijkheidstelling door diezelfde overheid. Dit bezwaar treft geen doel. De omstandigheid dat beklaagde over een vergunning voor het winnen van aardgas beschikte, laat onverlet dat het beschadigen van bouwwerken wederrechtelijk is (vgl. de beschikking van 20 april 2017, r.o. 9). Niet gebleken is dat beklaagde onder druk van de overheid niet anders kon dan de aardgaswinning te continueren, waarbij het hof in aanmerking neemt dat evenmin is gebleken dat beklaagde zich ter voorkoming van schade of letsel heeft ingezet om de winning te beëindigen of te verminderen.
48. Het hof volgt niet het standpunt van beklaagde dat de recente politieke besluitvorming ten aanzien van het beëindigen van de gaswinning in Groningen maken dat verdere vervolging niet langer opportuun moet worden geacht. Ten aanzien van beklaagde is de verdenking gerezen dat zij een ernstig strafbaar feit heeft begaan. Deze verdenking rechtvaardigt in beginsel dat beklaagde zich daarvoor tegenover de strafrechter verantwoordt. De omstandigheid dat inmiddels, ná de periode waarop de verdenking ziet, tot gewijzigde politieke inzichten is gekomen ten aanzien van de gaswinning, laat dit onverlet, nog daargelaten dat het volledig afbouwen van de gaswinning slechts een voornemen is dat tot nu toe niet is gerealiseerd.
49. Ook al hetgeen beklaagde en het openbaar ministerie verder nog naar voren hebben gebracht, leidt niet tot het oordeel dat de vervolging moet worden beëindigd.
50. Indien de hoofdofficier van justitie zich nadat de hiervoor vermelde aanvullende onderzoeken zijn verricht op het standpunt stelt dat de vervolging van beklaagde moet worden gestaakt, kan hij te zijner tijd een nieuw daartoe strekkend bewilligingsverzoek indienen.