ECLI:NL:GHARL:2022:3765

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
Wahv 200.298.524/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • Swart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersboete voor rijden door rood licht en de geldigheid van verkeerslichtfasen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een sanctie van € 240,- die hem was opgelegd voor het niet stoppen voor een rood verkeerslicht. De gedraging vond plaats op 28 mei 2020 op de A2 afrit 9 in IJsselstein. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarop de betrokkene in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 28 april 2022 heeft de advocaat-generaal een verweerschrift ingediend, maar de betrokkene heeft zijn standpunt schriftelijk nader toegelicht.

De betrokkene betwist de overtreding en stelt dat de kantonrechter zijn argumenten niet goed heeft begrepen. Hij voert aan dat de stopafstand niet correct is berekend en dat hij het rode licht niet heeft gezien. De betrokkene verwijst naar artikel 79 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) en stelt dat de eisen die in de rechtspraak worden gesteld niet in lijn zijn met de verkeersveiligheid en het rijgedrag van de gemiddelde weggebruiker. Hij vraagt om een herziening van de eisen met betrekking tot het stoppen voor rood licht.

Het hof overweegt dat de gedraging van de betrokkene een overtreding is van artikel 62 in verbinding met artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van het RVV 1990. Het hof concludeert dat de betrokkene tijdig had kunnen stoppen en dat de sanctie terecht is opgelegd. De beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd, met de opmerking dat de maximumsnelheid ter plaatse 80 km/h was en niet 70 km/h zoals eerder vermeld. Het hof benadrukt dat de mogelijkheid tot oplegging van een sanctie niet afhankelijk is van de mate van gevaarzetting in het individuele geval, maar dat de overtreding op zichzelf al een sanctie rechtvaardigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.298.524/01
CJIB-nummer
: 234046835
Uitspraak d.d.
: 12 mei 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Midden-Nederland van 23 juni 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
Er is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 25 april 2022 is nog aanvullende informatie van de betrokkene ontvangen. Deze is ter kennisneming gestuurd naar de advocaat-generaal.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 april 2022. De betrokkene is verschenen.
De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. Lammers.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder een sanctie opgelegd van € 240,- voor: “niet stoppen
voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”. Deze gedraging zou zijn verricht op 28 mei 2020 om 15.38 uur op de A2 afrit 9 (kruising N210) in IJsselstein met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De betrokkene voert aan dat de kantonrechter zijn betoog niet goed heeft begrepen, zijn woorden heeft verdraaid en essentiële punten buiten beschouwing heeft gelaten. Ook heeft de kantonrechter een onjuiste berekening betreffende de stopafstand gemaakt. Daarbij wijst de betrokkene erop dat de maximumsnelheid ter plaatse 80 km/h was en niet 70 km/h zoals de kantonrechter heeft overwogen. Verder betwist de betrokkene door rood te zijn gereden; hij heeft het rode licht niet gezien dan wel niet kunnen zien. In ieder geval was hij het verkeerslicht / de stopstreep zo dicht genaderd dat stoppen niet meer redelijk was. Nu de betrokkene niet meer kon stoppen, mocht hij doorrijden. Daarbij wijst de betrokkene op artikel 79 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) en internationale verdragen. Als blijkt dat hij wel door rood is gereden dan betreft dit niet een dermate ernstige overschrijding van de regels, zoals omschreven in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), dat hiervoor een sanctie moet worden opgelegd. Bovendien is de hoogte van de sanctie disproportioneel. Zeker gezien het ontbreken van gevaar in de eerste seconde dat een verkeerslicht rood uitstraalt. De betrokkene stelt zich verder - samengevat - op het standpunt dat de eisen die in de rechtspraak worden gesteld met betrekking tot het kunnen stoppen voor rood licht niet gebaseerd zijn op de wet, de verkeersveiligheid, het milieu of het rijgedrag van de gemiddelde weggebruiker. Daarbij wordt verwezen naar verschillende (wetenschappelijke) artikelen. Opgemerkt wordt dat hard en plotseling remmen (bij geel licht) altijd gevaarlijk is en dat anticiperen door afremmen een vals advies is. De betrokkene verzoekt dan ook de eisen drastisch aan te passen en is van mening dat slechts een sanctie mag worden opgelegd nadat voldoende tijd is verstreken nadat het verkeerslicht geel licht is gaan uitstralen.
3. De betreffende gedraging is een overtreding van artikel 62 in verbinding met artikel 68, eerste lid, aanhef en onder c, van het RVV 1990. Artikel 68, eerste lid, van het RVV 1990 houdt in:
“Bij driekleurige verkeerslichten betekent:
a. groen licht: doorgaan;
b. geel licht: stop; voor bestuurders die het teken zo dicht genaderd zijn dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is: doorgaan;
c. rood licht: stop.”
4. Artikel 79 van het RVV 1990 bepaalt dat wanneer stoppen op grond van die regeling verplicht is, dit dient te geschieden voor de daartoe bestemde stopstreep.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“De overtreding is met roodlichtapparatuur geautomatiseerd op twee digitale foto’s vastgelegd.
Foto 1: het betreffende voertuig activeert de radardetectie of de lus achter de stopstreep van het rode verkeerslicht. Op het moment van constatering brandde het licht reeds 0,8 seconden.
Foto 2: circa een seconde later. Op foto 2 is duidelijk te zien dat het voertuig verder is gereden.
De tijdsduur van de geellichtfase is op de foto vermeld.
(…)
De overtreding werd geautomatiseerd vastgelegd met een goedgekeurd snelheidsmeetmiddel bestaande uit een lusdetector in combinatie met een flitspaal”
6. Op de foto’s van de gedraging die zich in het dossier bevinden is het voertuig van de betrokkene zichtbaar. Uit de eerste foto volgt dat het voertuig van de betrokkene zich met de achterzijde ter hoogte van de stopstreep bevindt. Het verkeerslicht straalt op dat moment 0,82 seconden rood licht uit. Op de tweede foto is te zien dat het voertuig verder is gereden en zich met de achterzijde ter hoogte van het boven het kruisingsvlak bevindende verkeerslicht bevindt. Deze foto is 0,7 seconde later genomen. Onder beide foto's staat dat de geellichtfase 3,0 seconden en de snelheid van het voertuig 45 km/h bedroeg.
7. Gelet op de foto’s in het dossier kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit de hiervoor onder 3 en 4 genoemde bepalingen volgt dat de gedraging “niet stoppen voor rood licht” is verricht indien komt vast te staan dat het desbetreffende voertuig voor rood licht niet is gestopt - dit impliceert: tot stilstand is gebracht - voor de stopstreep (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 7 juni 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9752). De opvatting van de betrokkene dat rood licht betekent dat de beweging om te gaan stoppen moet worden ingezet is onjuist in het licht van artikel 68, eerste lid, onder b en c, van het RVV 1990. Verder vindt de opvatting van de betrokkene dat de gedraging alleen kan worden vastgesteld als deze opzettelijk is verricht, de betrokkene het rode licht gezien moet hebben en er sprake is van een gevaarlijke situatie, geen steun in het recht. Daarbij wijst het hof erop dat het hier niet gaat om het misdrijf van artikel 5a van de WVW 1994 waarnaar de betrokkene verwijst.
8. Vervolgens dient het hof, gelet op hetgeen is aangevoerd, te beoordelen of er redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
9. De betrokkene is van mening dat het criterium of tijdig kan worden gestopt aldus moet worden ingevuld dat met het oog op de verkeersveiligheid, de wet, het milieu en het rijgedrag van andere weggebruikers op een verantwoorde wijze tijdig kan worden gestopt. Dit betekent dat de geeltijd ingeval de maximumsnelheid ter plaatse 80 km/h bedraagt 6,5 seconden behoort te zijn. Indien de geeltijd korter is, mag, indien door rood wordt gereden, geen sanctie worden opgelegd indien er minder dan 6,5 seconden zijn verstreken vanaf het moment dat het verkeerslicht geel licht ging uitstralen. Dat is hier het geval.
10. Het hof kan de betrokkene hierin niet volgen. Gelet op de tekst van artikel 68, eerste lid, van het RVV 1990 en in aanmerking genomen de voorspelbaarheid voor medeweggebruikers van het weggedrag van bestuurders die een geel licht uitstralend verkeerslicht naderen, dient uitgangspunt te zijn dat de vraag of aan de bestuurder een sanctie moet worden opgelegd niet afhangt van het door de ter plaatse geldende maximumsnelheid te bepalen tijdsverloop sedert het geel licht gaan uitstralen van het verkeerslicht. Voor de vraag of een sanctie kan worden opgelegd dient bepalend te zijn of al dan niet voor rood licht (voor de stopstreep) is gestopt. Daarbij dient te worden uitgegaan van de door de wegbeheerder vastgestelde geeltijd. De wegbeheerder weegt bij de vaststelling daarvan verschillende belangen, omschreven in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 af. Dit kan betekenen dat de geeltijd korter is dan hetgeen volgens de betrokkene aangewezen is.
11. Daarom hanteert het hof als maatstaf dat slechts ingeval redelijkerwijs niet tijdig kan worden gestopt, oplegging van een sanctie achterwege moet blijven en, bij de toepassing van deze maatstaf, als uitgangspunt dat van een bestuurder mag worden verlangd dat deze gebruik maakt van de remvertraging die voor het betreffende voertuig op grond van de Regeling voertuigen ten minste wordt vereist (vergelijk het arrest van dit hof van 7 december 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10686). Het hof overweegt daarbij nog dat in het algemeen mag worden verwacht dat een bestuurder te allen tijde in staat is het voertuig tijdig en op verantwoorde wijze voor een verkeerslicht tot stilstand te brengen. Van een bestuurder mag men immers verwachten dat hij anticipeert op een verkeerslicht dat hij nadert en zijn snelheid zodanig aanpast dat hij tijdig kan stoppen. Als een driekleurig verkeerslicht geel licht uitstraalt, houdt dit in beginsel in dat moet worden gestopt, ongeacht de verwachting van de bestuurder met betrekking tot de tijd dat het verkeerslicht geel licht zal uitstralen. Slechts indien men op dat moment het verkeerslicht zo dicht genaderd is dat stoppen redelijkerwijs niet meer mogelijk is, mag men doorrijden.
12. De vraag of de geellichtfase in de gegeven omstandigheden lang genoeg was om voor het rode verkeerslicht te stoppen, moet worden beantwoord aan de hand van de stopafstand van het betreffende voertuig. De stopafstand bestaat uit de remweg van het voertuig, plus de afstand die nog wordt afgelegd in de reactietijd van één seconde voordat na het signaleren van het gele licht begonnen wordt met remmen. Het is het hof bekend dat de remweg wordt bepaald door toepassing van de formule S = V²/(2xA). Daarbij staat S voor de remweg, V voor de beginsnelheid en A voor de remvertraging.
13. Blijkens de RDW-voertuiggegevens behorende bij het kenteken van de betrokkene gaat het in het onderhavige geval om een personenauto die in gebruik is genomen op 3 oktober 2008. Artikel 5.2.38, tweede lid, van de Regeling voertuigen bepaalt dat een dergelijk voertuig moet zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging ten minste 5,2 m/s² bedraagt, welke remvertraging door moderne voertuigen als dat van de betrokkene ruimschoots wordt gehaald.
14. Uitgaande van een beginsnelheid ter hoogte van de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 80 km/h (22,22 m/s) en een remvertraging van 5,2 m/s² levert de remwegformule een remweg op van 47,47 meter. Wanneer daar een reactieafstand van 22,22 meter bij opgeteld wordt, blijkt dat de totale stopafstand van het voertuig 69,69 meter is.
15. Als ervan wordt uitgegaan dat de betrokkene op het moment dat het verkeerslicht geel licht begon uit te stralen, reed met de maximaal toegestane snelheid van 80 km/h, was de betrokkene op dat moment ongeveer 84,88 meter (22,22 meter x 3,82 seconden, bestaande uit 3,0 seconden geel licht en 0,82 seconden rood licht) van de stopstreep verwijderd. Daarbij wijst het hof erop dat de betrokkene bij de door hem gemaakte berekening ten onrechte uit gaat van de feitelijke remvertraging en niet van de technisch mogelijke remvertraging. De stopafstand van 69,69 meter was voor de betrokkene om die reden voldoende om het voertuig tijdig voor de stopstreep tot stilstand te kunnen brengen. Vastgesteld kan worden dat de betrokkene tijdig had kunnen stoppen.
16. Uit de gegevens van de foto van de gedraging volgt dat de betrokkene nog met 45 km/h reed toen hij het verkeerslicht passeerde. Naar kan worden aangenomen heeft de betrokkene slechts snelheid geminderd om de bocht in de weg direct na het verkeerslicht te kunnen nemen. Indien de betrokkene met het oog op de verkeersveiligheid, het milieu of het rijgedrag van anderen, minder abrupt had willen remmen had hij tijdig bij het naderen van het verkeerslichten, ook als deze nog groen licht uitstraalden, snelheid kunnen minderen. Artikel 13, vierde lid, van het Verdrag inzake het wegverkeer verzet zich daar niet tegen. Evenmin kan dit worden beschouwd als het zonder noodzaak plotseling remmen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van dit verdrag.
17. Dat het door rood rijden volgens de betrokkene in dit geval niet tot enige gevaarzetting heeft geleid, geeft evenmin aanleiding de sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen. Het verrichten van een gedraging als de onderhavige kan op zichzelf al het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. De mogelijkheid tot oplegging van een dergelijke sanctie en/of de hoogte van het sanctiebedrag heeft de regelgever niet afgestemd op de mate van gevaarzetting in het individuele geval.
18. Voor zover het betoog van de betrokkene zo moet worden opgevat dat de beslissing van de kantonrechter niet deugdelijk is gemotiveerd, overweegt het hof dat de kantonrechter niet gehouden is op alle aangevoerde argumenten uitgebreid en expliciet in te gaan. Uit de motivering van de beslissing van de kantonrechter blijkt voldoende dat de door de betrokkene aangedragen gronden van het beroep in de beslissing zijn betrokken. Wel stelt het hof vast dat dat de toegestane maximumsnelheid ter plaatse 80 km/h bedroeg en niet, zoals de kantonrechter heeft overwogen, 70 km/h. Nu dit motiveringsgebrek niet afdoet aan de juistheid van de door de kantonrechter gegeven beslissing, zal het hof deze beslissing bevestigen met verbetering van gronden.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.