Uitspraak
appellant in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding betreffende de nakoming van een omgangsregeling tussen de biologische moeder, [appellant], en de andere partij, [geïntimeerde]. De rechtbank Overijssel had eerder een omgangsregeling vastgesteld waarbij de minderjarige, geboren in 2020, in een bepaalde frequentie bij [geïntimeerde] verbleef. [appellant] heeft in hoger beroep twee grieven ingediend tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 13 juli 2021, waarin zij verzocht om de omgangsregeling te beëindigen en de dwangsom te matigen. Het hof heeft vastgesteld dat de uitvoerbaarheid van het bestreden vonnis is komen te vervallen door een eerdere uitspraak in de bodemzaak op 3 februari 2022. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, omdat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn gebleken die de nakoming van de omgangsregeling in de weg staan. Het hof heeft ook geoordeeld dat de opgelegde dwangsommen niet verhoogd hoeven te worden, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. De uitspraak is gedaan op 3 mei 2022.