Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding bij de rechtbank
2.Het geding in hoger beroep
3.Waar de zaak over gaat en wat het hof beslist
Die levering heeft op 1 oktober 2020 plaatsgevonden. Daarna is [appellante] Holding in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank. Zij wil dat haar veroordeling tot levering alsnog ongedaan wordt gemaakt. Vers-Ned vindt dat [appellante] Holding niet in haar hoger beroep kan worden ontvangen, omdat zij in het vonnis heeft berust, dan wel door haar houding na het vonnis het bestaan van de koopovereenkomst alsnog heeft erkend, althans haar verweer daartegen heeft prijsgegeven. Verder blijft zij erbij dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen. Het hof komt tot het oordeel dat tussen partijen een koopovereenkomst is gesloten en dat [appellante] Holding terecht is veroordeeld tot levering van de onroerende zaak aan Vers-Ned. Hierna zal worden toegelicht hoe het hof tot dat oordeel is gekomen.
4.De vaststaande feiten en de procedure bij de rechtbank
4.4 Op 7 september 2019 heeft [naam1] aan [naam3] een e-mail gestuurd met betrekking tot de verkoop van de onroerende zaak. In die e-mail schrijft [naam1] onder meer:
[naam1] , die op dat moment was opgenomen in het ziekenhuis. Na dat gesprek heeft [naam2] nog dezelfde dag aan [naam1] een e-mail gestuurd, waarin hij de verkoopvoorwaarden bevestigt zoals die volgens [naam2] overeengekomen zijn. De e-mail luidt, voor zover van belang, als volgt:
Op 25 september 2019 heeft [naam1] namens [appellante] Holding schriftelijk een koopovereenkomst gesloten met andere gegadigde, de heer [naam4] .
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
De grieven en de daarop gegeven toelichtingen bestrijken de volgende onderwerpen:
- is tussen partijen op 12 september 2019 een koopovereenkomst tot stand gekomen (
grieven I tot en met VI)?;
- heeft de rechtbank ten onrechte het bewijsaanbod van [appellante] Holding gepasseerd (
grief VII)?;
- is [appellante] Holding ten onrechte veroordeeld tot levering op straffe van verbeurte van een dwangsom (
grief VIII)?;
grief IX)?;
grief X)?
- een overeenkomst, waaronder ook begrepen een koopovereenkomst, komt tot stand door aanbod en aanvaarding (art. 6:217 BW). In dat aanbod en die aanvaarding dient wilsovereenstemming tot uitdrukking te zijn gebracht gericht op de totstandkoming van die overeenkomst. Daarvoor is nodig dat wilsovereenstemming bestaat over die aspecten van de overeenkomst die deze tot stand brengen (de zogenaamde essentialia). Bij een koopovereenkomst valt daarbij te denken aan overeenstemming over de prijs, het object, de leveringsdatum en de betalingscondities. Wat in een concreet geval behoort tot de essentialia zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Waar het op aankomt is dat partijen de wil moeten hebben gehad om de overeenkomst te sluiten, althans dat partijen er over en weer gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat ook bij de wederpartij die wil aanwezig was. Daarbij kan ook worden gelet op houding, uitlatingen en gedragingen van partijen die hebben plaatsgevonden na het moment waarop de overeenkomst tot stand zou zijn gekomen;
- wijkt een tot aanvaarding strekkend antwoord op een aanbod daarvan slechts op ondergeschikte punten af, dan geldt het antwoord als een aanvaarding en komt de overeenkomst tot stand, tenzij de aanbieder onverwijld bezwaar maakt tegen de verschillen (art 6:225 lid 2 BW);
- de totstandkoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak is in beginsel vormvrij en vereist dus niet een ondertekend geschrift.
Als dit bij [appellante] Holding wel heeft geleid tot haar (beweerdelijke) overtuiging dat partijen geen wilsovereenstemming hebben bereikt over een koopovereenkomst dient dat voor haar risico te worden gelaten.
In die akte wordt als doel daarvan vermeld:
- (…);
- (…)
De vraag of die houding en uitlatingen ook de hoge drempel halen dat [appellante] Holding heeft berust in het vonnis als bedoeld in artikel 334 Rv - en daarom niet-ontvankelijk zou zijn in haar hoger beroep - kan verder in het midden blijven, omdat het antwoord niet beslissend is voor de uitkomst van deze procedure. De vraag of gesproken dient te worden van een (gerechtelijke) erkenning laat het hof om diezelfde reden buiten beschouwing.
In het falen van die grieven ligt besloten dat ook haar overige grieven falen. Uit de op die grieven gegeven toelichtingen volgt dat daaraan geen zelfstandige betekenis toekomt in de situatie dat de grieven tegen de veroordeling om de onroerende zaak te leveren aan Vers-Ned falen. Met betrekking tot de grief gericht tegen het passeren van het bewijsaanbod voegt het hof daaraan nog toe dat [appellante] Holding in hoger beroep geen (getuigen)bewijs heeft aangeboden dat voldoende concreet en specifiek ziet op stellingen die, in het licht van wat hiervoor is overwogen, voor de beslissing in deze zaak van belang zijn.