Uitspraak
Steunstichting Dierenasiel,
PPH,
1.De procedure bij de kantonrechter
2.De verdere procedure in hoger beroep
3.Waar gaat deze procedure over?
4.De vaststaande feiten
18 april 2017 “het definitieve concept” van de managementovereenkomst tussen PPH en
5.De vordering en de beslissing van de kantonrechter
6.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep
intuitu personae. Een dergelijke overeenkomst wordt afgesloten omwille van de persoon of de persoonlijke kwaliteiten van de wederpartij, meestal de schuldenaar. Daartegenover staan contracten
intuitu pecuniae, waarbij alleen de prestatie van belang is en niet de persoon die de prestatie moet leveren. Die laatste situatie is hier niet aan de orde. Uit de stukken blijkt dat sprake is geweest van een vertrouwensbreuk met [naam1] , die zich medio 2017 tussen partijen heeft geopenbaard. De verhoudingen van partijen zijn vervolgens ernstig verstoord geraakt, getuige onder meer de whatsapp berichten van [naam1] die in eerste aanleg door Steunstichting Dierenasiel in het geding zijn gebracht en die door de bij deze stichting betrokkenen – niet onbegrijpelijk, gezien hun inhoud - als intimiderend zijn ervaren. Ook indien het hof in het middel laat wat de precieze aanleiding en achtergrond van de vertrouwensbreuk en verstoorde verhouding is geweest, kan het Steunstichting Dierenasiel in het licht van het voorgaande en in het licht van het hiervoor geschetste intuitu personae-karakter van de overeenkomst van partijen niet worden verweten dat zij de samenwerking met PHH vanwege genoemde vertrouwensbreuk en verstoorde verhouding heeft opgezegd. Gelet op dit een en ander is het hof het niet met PHH eens dat redelijkheid en billijkheid in dit geval aan de opzegging door Steunstichting Dierenasiel in de weg hebben gestaan. Voor het oordeel dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid zou voortvloeien dat nadere eisen aan de opzegging moeten worden gesteld (bijvoorbeeld een zwaarwegende grond, een opzegtermijn en/of het betalen van schadevergoeding) is door PHH onvoldoende gesteld. PHH’s bij akte gedane beroep op artikel 7:408 lid 2 BW is te laat – want in strijd met de zogeheten tweeconclusie-regel – gedaan en snijdt ook geen hout, omdat die bepaling enkel ziet op de opzegbevoegdheid van de opdrachtnemer en niet op die van de opdrachtgever. De conclusie op grond van het voorgaande is dan ook dat door de gedane opzegging de overeenkomst tot een einde is gekomen en de gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is. De tweede grief is dus vergeefs voorgesteld.