ECLI:NL:GHARL:2022:349

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.275.225/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over betaling slotfactuur en opdrachtverlening tussen advocaat en cliënt

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen [appellant], een cliënt, en Van Barneveld Advocaten B.V., de advocaat van de cliënt. De kern van het geschil betreft een slotfactuur die door Van Barneveld is gepresenteerd voor verleende diensten, welke door [appellant] niet volledig is betaald. [appellant] stelt dat hij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden die in rekening zijn gebracht en dat hij een tegenvordering heeft wegens geleden schade. De zaak heeft zijn oorsprong in een advies dat Van Barneveld op 10 januari 2018 heeft gegeven over de mogelijkheid om een testament te vernietigen en het vorderen van een gebruiksvergoeding. Na een reeks van communicatie en een beëindiging van de opdracht door Van Barneveld, heeft [appellant] de zaak aanhangig gemaakt bij de kantonrechter, die de vordering van Van Barneveld heeft toegewezen en de tegenvordering van [appellant] heeft afgewezen.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] besproken en geconcludeerd dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat [appellant] Van Barneveld opdracht heeft gegeven en dat de slotfactuur verschuldigd is. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet heeft geprotesteerd tegen de opdrachtbevestiging en dat hij de tussentijdse nota's heeft betaald. De stelling van [appellant] dat hij geen opdracht heeft gegeven, werd door het hof als onverenigbaar met de feiten beschouwd. Het hof heeft ook geoordeeld dat de beëindiging van de opdracht door Van Barneveld niet onrechtmatig was en dat [appellant] geen schade heeft geleden door het handelen van Van Barneveld. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.275.225/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 7535219)
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. I. Bergsma, die kantoor houdt te Sneek,
tegen
Van Barneveld Advocaten B.V.,
gevestigd te Oosterbeek,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
Van Barneveld,
advocaat: mr. S.B. Oosterhof, die kantoor houdt te Oosterbeek.

1.Het verdere verloop van het hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 26 mei 2020 heeft op 23 juni 2020 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarna hebben partijen memories van grieven en antwoord genomen en is op verzoek van [appellant] opnieuw een mondelinge behandeling bepaald (meervoudig). Die zitting kon in verband met gezondheidsklachten van [appellant] niet doorgaan, waarna de zaak met instemming van partijen op 3 december 2021 opnieuw enkelvoudig is behandeld. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd weer arrest te wijzen.
1.2
De raadsheer-commissaris heeft ter zitting aan partijen voorgehouden dat hij desgewenst, op hun verzoek, geen deel zou maken van de combinatie die dit arrest wijst. Partijen hebben van die mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1
Het draait in deze procedure om een slotfactuur van Van Barneveld voor verrichte diensten. [appellant] weigert die te betalen en meent een tegenvordering op Van Barneveld te hebben wegens geleden schade. Dat geschil heeft de volgende achtergrond.
2.2
Naar aanleiding van een e-mail van [appellant] en een telefoongesprek met hem heeft Van Barneveld op 27 november 2017 bevestigd dat [appellant] dit advocatenkantoor opdracht had gegeven tot het geven van een advies met betrekking tot de vermeende vordering op de nalatenschap van zijn zus. Daarna heeft op 1 december 2017 een kennismakingsgesprek plaatsgehad. Dat werd twee weken later gevolgd door een telefonisch contact waarin partijen afspraken maakten over de uitwerking door Van Barneveld van een plan van aanpak, als voorwerk voor de door [appellant] gewenste vernietiging van het testament van zijn zuster en het vorderen van een gebruiksvergoeding van haar nalatenschap voor het gebruik van de woning die door haar was bewoond, maar die mede in eigendom aan [appellant] toebehoorde. Op verzoek van Van Barneveld heeft [appellant] vervolgens aanvullende informatie gezonden met betrekking tot het testament.
2.3
Op 10 januari 2018 heeft Van Barneveld over deze aangelegenheden een advies van 11 pagina’s opgesteld, met als conclusie dat er geen grond was voor vernietiging van het testament en met het advies te proberen aanspraak te maken op een gebruiksvergoeding over de periode 2013-2017, omdat dat gelet op de stand van de literatuur en de jurisprudentie het hoogst haalbare werd geacht. [appellant] heeft Van Barneveld geschreven dat hij teleurgesteld was over dat advies. Na nog een gesprek over dat advies heeft [appellant] op 20 februari 2018 van Van Barneveld een aan hem toegezegd concept ontvangen van een brief waarin op de gebruiksvergoeding aanspraak wordt gemaakt.
2.4
In een e-mail van 25 februari 2018 deelde [appellant] Van Barneveld daarna mee dat in het vertrouwen een barst was ontstaan. De reactie van Van Barneveld daarop was dat de situatie onwerkbaar was geworden en Van Barneveld genoodzaakt was de verstrekte opdracht neer te leggen.
2.5
De slotnota die vervolgens op 8 maart 2018 werd verstuurd, is door [appellant] grotendeels niet betaald. Dat was aanleiding voor het starten van een procedure bij de kantonrechter.
2.6
Van Barneveld heeft in die procedure betaling gevorderd van het openstaande restant van de factuur (€ 1.154,-), vermeerderd met rente en kosten (€ 173,10). Deze vordering is toegewezen. De tegenvordering van [appellant] tot betaling van door hem geleden schade -kosten voor het inschakelen van een duurdere advocaat en immateriële schade - is afgewezen.
2.7
De strekking van het hoger beroep is, dat de vorderingen van Van Barneveld alsnog worden afgewezen en dat ‘voor recht’ wordt verklaard ‘dat de vorderingen van [appellant] alsnog worden toegewezen’.

3.Het oordeel van het hof

De opzet en de conclusie van deze uitspraak
3.1
Het hof zal de bezwaren (grieven) van [appellant] hierna per onderwerp en met tussenkopjes bespreken. De conclusie zal zijn dat het vonnis van de kantonrechter in stand blijft.
[appellant] heeft Van Barneveld opdracht gegeven
3.2
[appellant] beweert Van Barneveld geen opdracht te hebben gegeven voor de in rekening gebrachte werkzaamheden, maar dat partijen nog in een precontractuele, verkennende fase verkeerden. Dat standpunt is onverenigbaar met de volgende omstandigheden en standpunten.
  • [appellant] heeft niet geprotesteerd tegen de opdrachtbevestiging van
  • [appellant] sprak in zijn conclusie van antwoord al over een ‘opdracht, zoals wij waren overeengekomen op 15 december 2017’ en stelt ook in de memorie van grieven dat ‘tussen partijen mondelinge overeenstemming is gekomen’ op die datum.
  • [appellant] zegt zelf met van Barneveld een plan van aanpak te zijn overeengekomen met betrekking tot het testament en de gebruiksvergoeding (memorie van grieven onder 12 en 14).
  • [appellant] zegt zelf opdracht te hebben gegeven tot het opstellen van de conceptbrief van 20 februari 2018.
  • In de memorie van grieven spreekt [appellant] over een bij Van Barneveld aangevraagde ‘second opinion’ (30) en, aan de zijde van Van Barneveld, over ‘verzuim’(19, 20, 33, 38, 40, 42), ‘wanprestatie’ (36), ‘tekortschieten’ (44) en ‘opzeggen’(18).
  • Onvoldoende duidelijk is dat deze door de advocaat verwoorde standpunten allemaal ‘subsidiair’ zijn bedoeld. Dat wil zeggen, voor het geval het hof niet van het bestaan van een overeenkomst zou uitgaan.
  • [appellant] heeft zonder protest de tussentijdse nota’s van 10 januari 2018 en 12 februari 2018 betaald.
  • Nadat Van Barneveld aan [appellant] had meegedeeld de verstrekte opdracht neer te leggen, heeft [appellant] Van Barneveld verzocht zijn belangen te (blijven) behartigen.
De werkzaamheden die naar aanleiding van de opdracht zijn verricht, moet [appellant] betalen
3.3
[appellant] heeft aangevoerd dat van de kant van Van Barneveld bij gelegenheid van het intakegesprek is gezegd dat er een redelijke kans was (dat er ‘aanwijsbare mogelijkheden’ waren) het testament te vernietigen of dat een schikkingsvoorstel aan de erfgenaam van de zuster van [appellant] kon worden voorgelegd c.q. dat een gebruiksvergoeding zeker kon worden gevorderd. Als dat al zo is, dan kan dat aan toewijzing van de vordering van Van Barneveld niet in de weg staan. Nergens blijkt immers uit dat de suggestie van een schikkingsvoorstel zinloos of onjuist was, en een onjuiste inschatting bij het intakegesprek over de mogelijkheid het testament te vernietigen, leidt op zichzelf nog niet tot de conclusie dat het vervolgens verstrekte advies ondeugdelijk is en dat daar om die reden niet voor hoeft te worden betaald. Bovendien heeft Van Barneveld bestreden dat dergelijke uitlatingen zijn gedaan, en [appellant] heeft er geen bewijs van aangeboden. Dat ligt wel op zijn weg, omdat hij degene is die zich erop beroept dat Van Barneveld in een zorgplicht is tekortgeschoten.
3.4
[appellant] heeft in dit hoger beroep verder geen inhoudelijke bezwaren tegen het gegeven advies aangevoerd. Hij klaagt er wel over dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen onderbouwing heeft verstrekt van zijn stelling dat het advies ondeugdelijk was, maar hij voert ook in hoger beroep geen argumenten voor die stelling aan. Dat dat advies voor hem teleurstellend was (‘geen toegevoegde waarde’ had), maakt het uiteraard nog niet ondeugdelijk. Ook zijn geen onderbouwde bezwaren geformuleerd tegen nadien uitgevoerde werkzaamheden, zoals het opstellen of de formulering van de conceptbrief. [appellant] voert wel aan dat die brief evenzeer strijdig was met gemaakte afspraken, maar ook die stelling is verder niet onderbouwd. Zo schrijft [appellant] op
25 februari 2018 zelf dat het concept op een aantal feitelijke onjuistheden na duidelijk lijkt. [appellant] heeft evenmin geprotesteerd tegen de uren die voor dit een en ander in rekening zijn gebracht of het gehanteerde tarief, laat staan dat uit zijn bezwaren kan volgen dat Van Barneveld in verzuim zou zijn. Dat volgt in ieder geval niet uit de hierna nog te bespreken, gerechtvaardigde beëindiging door Van Barneveld van de overeenkomst van opdracht. De slotfactuur is dus verschuldigd.
De vordering van [appellant] is terecht afgewezen
3.5
[appellant] baseert zich voor zijn eigen vordering op het standpunt dat Van Barneveld de onderhandelingen over een opdracht voortijdig heeft afgebroken. Dat er nog geen opdracht was, is onjuist. Alleen al daarop moet die vordering stranden. Maar ook als het hof ervan uit zou gaan dat [appellant] nog geen opdracht had gegeven tot de verrichte diensten, dan nog zou het hof niet kunnen inzien dat hij schade heeft geleden door enig onrechtmatig doen of nalaten van Van Barneveld. Hetzelfde geldt indien in de stellingen van [appellant] subsidiair gelezen zou moeten worden dat Van Barneveld de overeenkomst van opdracht op onrechtmatige wijze heeft beëindigd. Het hof licht dat hierna toe.
3.6
[appellant] beweert dat Van Barneveld onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door plotseling de onderhandelingen/gesprekken met hem af te breken. Dat zou hem in een afhankelijke positie hebben gebracht en veel stress hebben bezorgd, gelet op zijn leeftijd, zijn kwetsbare gezondheid en zijn voorgenomen reis naar Aruba op het moment van de opzegging. Dit verwijt is ongefundeerd: de aanleiding voor de beëindiging van de relatie (in de ogen van [appellant] : van het overleg) was een e-mail van [appellant] aan Van Barnveld van 25 februari 2018. Hij schreef daarin dat hij zich afvroeg of de behandelend advocaat wel capabel was of was teruggefloten, of een gebrek aan mensenkennis had. Ook merkte hij op dat hij over het gegeven advies stomverbaasd en teleurgesteld was, en dat hij zich belazerd voelde en kwaad was. In de kritische reacties die hij daarna nog gaf, beweerde hij zich vanwege gezondheidsproblemen nog te hebben ingehouden. In de memorie van grieven formuleert hij zijn gevoelens zo: hij voelde zich misleid en voor de gek gehouden.
3.7
Het is naar het oordeel van het hof begrijpelijk en allesbehalve verwijtbaar dat Van Barneveld hieruit heeft opgemaakt dat [appellant] er geen of onvoldoende vertrouwen meer in had dat zijn zaak door Van Barneveld naar beste vermogen zou worden behandeld. Gelet op de toon en de inhoud van zijn e-mail van 25 februari 2018 is zijn standpunt onbegrijpelijk dat hij toch nog ‘alle vertrouwen’ heeft gehouden in Van Barneveld. Het stond Van Barneveld dan ook vrij de opdracht (of, volgens [appellant] , de onderhandelingen daarover) te beëindigen. Van Barneveld is daarmee niet aansprakelijk voor de schade die [appellant] volgens hem door die beëindiging heeft geleden.
De conclusie
3.8
Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen (tariefgroep II, 3 punten).

4.De beslissing

Het hof:
1. bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden van 17 september 2019;
2. veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep. Tot nu toe worden die vastgesteld op
  • € 760,- aan procedurele kosten (verschotten) en
  • € 3.342,- aan salaris.
Deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
3. veroordeelt [appellant] ook tot betaling van € 163,- aan nakosten. Dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- als [appellant] niet heeft betaald binnen veertien dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak bekend heeft gemaakt (betekend). Als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente;
4. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, O.E. Mulder en M.M. Lorist en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
18 januari 2022.