ECLI:NL:GHARL:2022:3384

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
200.298.469/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en bewijslast bij draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de partneralimentatie op nihil te stellen of te verlagen, onderbouwd met de stelling dat zijn draagkracht niet langer toereikend is door afnemende gezondheid. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de rechtbank Overijssel van 20 mei 2021, waarin het verzoek van de man werd afgewezen. De man heeft diverse medische klachten aangevoerd, waaronder PTSS en hartproblemen, en stelt dat deze zijn verdiencapaciteit hebben aangetast. De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwist de stellingen van de man en stelt dat hij in staat is om te werken en de alimentatie te betalen. Het hof oordeelt dat de bewijslast voor het ontbreken van draagkracht op de man rust. Het hof concludeert dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en dat zijn huidige arbeidsparticipatie niet in lijn is met zijn claims. Het verzoek om een deskundige te benoemen wordt afgewezen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank, omdat de man niet heeft aangetoond dat zijn financiële situatie zodanig is veranderd dat de alimentatie moet worden aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.469/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 259377)
beschikking van 26 april 2022
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.E. Beeker te Zwolle,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.H. Broeksema te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 20 mei 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), tevens houdende incidentele vorderingen/voorzieningen tot schorsende werking en tot benoeming deskundige, ingekomen op 5 augustus 2021;
- een journaalbericht namens de man van 26 augustus 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift;
- een journaalbericht namens de man van 14 februari 2022 met bijlage(n).
- een journaalbericht namens de man van 28 maart 2022 met bijlagen.
2.2
Bij beschikking van 28 september 2021 heeft het hof de man niet-ontvankelijk verklaard in het incident in hoger beroep, nadat de man het hof had bericht dat hij het incident wenste in te trekken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 7 april 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. In verband met de uitbraak van het coronavirus heeft één van de raadsheren, te weten mr. G.M. van der Meer, aan de zitting deelgenomen middels beeldbellen. Mr. Beeker heeft mede het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de
rechtbank Arnhem van 3 oktober 2011 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is op 7 maart 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke
stand.
3.2
Bij voormelde beschikking van 3 oktober 2011 is een door de man met ingang van 7 maart 2012 te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw vastgesteld van € 805,- bruto per maand.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 3 november 2017 is het
verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen.
3.4
Ingevolge de wettelijke indexering beloopt voormelde bijdrage met ingang
van 1 januari 2020 € 914,- per maand, met ingang van 1 januari 2021 € 941,- per maand en met ingang van 1 januari 2022 € 959,- per maand.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man om de partneralimentatie op nihil stellen, dan wel op een lager bedrag vast te stellen, dan wel de bijdrage te limiteren, afgewezen.
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 mei 2021. Deze grief ziet op zijn draagkracht. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de partneralimentatie op nihil te stellen vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, zijnde 22 december 2020, dan wel van de datum van de beschikking van het hof, dan wel een bedrag en vanaf de datum die het hof in goede justitie meent te behoren.
4.3
De man verzoekt daarnaast om op grond van artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 195 Rv een deskundige te benoemen die de mate van arbeidsgeschiktheid van de man kan bepalen. De man verzoekt om het bedrijf [naam1] te [woonplaats1] dan wel een nader door het hof te bepalen deskundige aan te wijzen die een rapportage zal uitbrengen over de mate van arbeidsgeschiktheid van de man binnen zijn huidige werk en/of in andere (vergelijkbare) functies.
4.4
De vrouw voert verweer en zij verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, verzoeken en grief en de beschikking van 20 mei 2021 te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wijziging van omstandigheden
5.1
Ingevolge artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.2
Het hof stelt voorop dat indien een verzoeker stelt dat zich sinds de rechterlijke uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht, een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401, eerste lid, BW heeft voorgedaan die een hernieuwde beoordeling rechtvaardigt, de verzoeker in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek. In het geval de rechter vervolgens vaststelt dat er geen rechtens relevante wijziging van omstandigheden is die een hernieuwde beoordeling van de alimentatie rechtvaardigt, dient een afwijzing van het verzoek te volgen. Aangezien de man aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd dat er relevante gewijzigde omstandigheden zijn sinds de beschikking van de rechtbank van 3 oktober 2011 (door zijn afnemende gezondheid kan hij niet meer zoveel werken als voorheen), is hij daarom ontvankelijk in zijn verzoek. Of deze omstandigheden moeten leiden tot wijziging van de alimentatie, zal hierna beoordeeld worden.
Behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5.3
De behoefte van de vrouw en de (on)mogelijkheden om daarin zelf te voorzien zijn niet in geschil en staan daarmee vast.
Draagkracht van de man
5.4
De man stelt dat zijn draagkracht niet langer toereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen. Hij voert daartoe aan dat hij last heeft van PTSS, een vernauwde hartklep, hoge bloeddruk, een hoog cholesterol, OSAS, bandletsel aan zijn knie en letsel aan zijn enkel. Als gevolg van deze medische klachten is zijn verdiencapaciteit, als 60-jarige die werkzaam is in de bouw, afgenomen waardoor hij de vastgestelde partneralimentatie niet langer kan voldoen. Hij kan naar eigen zeggen simpelweg niet meer inkomen genereren dan hij nu al doet. Het inkomen dat de man ten tijde van de echtscheiding verdiende was afkomstig van zijn baan bij [naam2] . Na een reorganisatie in 2015 moest hij daar stoppen met zijn werk. Als 55-jarige zonder hbo-diploma is de man toen noodgedwongen een klusbedrijf gestart. Met zijn ontslagvergoeding van bijna € 100.000,- bruto heeft de man enkele investeringen in zijn bedrijf gedaan. Inmiddels kan aangenomen worden dat het resterende bedrag gebruikt is om zijn tekort aan draagkracht de afgelopen jaren aan te vullen. De man beschikt niet meer over spaartegoeden. De man heeft geprobeerd elders te solliciteren, maar hij ontvangt louter afwijzingen, wordt niet uitgenodigd op gesprek of hoort überhaupt niets.
5.5
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij door zijn afnemende gezondheid minder kan werken/verdienen dan voorheen, heeft de man getracht zich te laten keuren door een keuringsarts. Ondanks zijn inspanningen is hij daarin niet geslaagd. De enige die de man, die als zzp'er niet door een reguliere keuringsarts van het UWV gekeurd kan worden, medisch kan/wil keuren, is het bedrijf [naam1] te [woonplaats1] dat op particuliere basis een arbeidsgeschiktheidskeuring lijkt te kunnen verrichten. Deze keuring kost echter minimaal € 3.300,-, een bedrag dat de man niet kan betalen. Zijn verzoeken aan de gemeente en aan de Raad voor Rechtsbijstand om deze kosten te vergoeden, zijn afgewezen, reden waarom de man het hof verzoekt [naam1] of een soortgelijk bedrijf te benoemen als deskundige die zijn mate van arbeidsongeschiktheid kan bepalen.
5.6
De vrouw betwist dat de man de partneralimentatie niet langer kan voldoen. Zij wijst erop dat de man in zijn inleidende verzoekschrift bij de rechtbank met geen woord repte over zijn medische klachten. Pas na het indienen van haar verweerschrift kwam de man met enkele medische stukken, overigens zonder de gronden van zijn verzoek aan te vullen. Ten aanzien van de aangevoerde medische klachten merkt de vrouw het volgende op. De man heeft al sinds jaar en dag slaapapneu en het is al die jaren nooit een reden geweest om minder te werken. Ook van de vernauwde hartklep (die aangeboren is) en de hoge bloeddruk en cholesterol was al die jaren dat de vrouw de man kent al sprake. Jarenlang heeft de man zonder enige belemmering zijn werk kunnen doen. Dat het hart geen problemen meer geeft, blijkt uit het feit dat met de cardioloog is afgesproken geen routinecontroles meer te houden. Dat de man bij een psycholoog loopt voor een EMDR-behandeling is evenmin reden om minder te werken. Een dergelijk traject kan prima naast het werk plaatsvinden. De apneu en neusklachten zijn volgens de stukken van de man inmiddels verholpen. In 2019 wordt omschreven dat de man 'barst van de energie'. De knieklachten blijken volgens de brief van de orthopeed milde klachten te zijn, die zijn op te lossen met fysiotherapie en pijnstilling. De man kan kortom wel degelijk gewoon werken en is gezien alle in het geding gebrachte stukken daartoe wel degelijk in staat. Daarnaast heeft de man heeft nog steeds geen inzicht gegeven in de wijze waarop hij zijn ontslagvergoeding heeft besteed. De vrouw ziet voorts geen enkele grond aanwezig om op kosten van het hof een deskundigenonderzoek te gelasten. De man heeft een bedrijf gevonden dat de door hem gestelde arbeidsongeschiktheid kan vaststellen en hij had dit kunnen inschakelen. Dat de man daarvoor de middelen niet heeft of dit niet kan regelen, is niet door hem onderbouwd. Het enkele feit dat de man in het verleden - inmiddels verholpen of niet meer van invloed zijnde - klachten heeft gehad, maakt het verzoek van de man om op kosten van de staat een deskundige te benoemen tot een wanhoopspoging om toch maar tot een nihilstelling of verlaging van de alimentatie te komen. En daar is artikel 194 Rv niet voor bedoeld, zo concludeert de vrouw.
5.7
Het hof oordeelt dat de stelplicht en bewijslast van het ontbreken van draagkracht rust op degene die zich op die grond van een op hem rustende onderhoudsverplichting wil bevrijden. Het ligt, zeker gelet op wat de vrouw in dit verband heeft aangevoerd, op de weg van de man om aan te tonen waar zijn gestelde (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid uit bestaat en welke gevolgen dit heeft voor zijn verdiencapaciteit. De man heeft dit echter nagelaten door geen afkeuringsrapport en/of arbeidsongeschiktheidsverklaring over te leggen. De verklaringen van artsen die de man wel heeft overgelegd, bieden onvoldoende onderbouwing voor zijn stelling dat hij (gedeeltelijk) arbeidsongeschiktheid is en een verminderde verdiencapaciteit heeft. Ter zitting is duidelijk geworden dat de man in ieder geval 30 uur per week werkzaam is in zijn onderneming. Een dergelijke arbeidsparticipatie lijkt eerder het standpunt van de vrouw te onderbouwen dan dat van de man. Onder deze omstandigheden ziet het hof geen reden een deskundige op grond van artikel 194 Rv te benoemen, zodat dat verzoek van de man wordt afgewezen.
De man heeft verder nagelaten voldoende stukken te overleggen waaruit blijkt welk inkomen hij (met zijn onderneming) verdient en welk bedrag er resteert van zijn ontslagvergoeding. Onduidelijk blijft dan ook in welke mate dit de draagkracht van de man beïnvloedt. Nu de nodige bewijsstukken ontbreken, is de stelling van de man dat zijn draagkracht niet langer toereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, niet komen vast te staan. Evenals de rechtbank kan het hof niet beoordelen of de verdiencapaciteit van de man daadwerkelijk dermate is afgenomen dat hij de partneralimentatie niet langer kan voldoen. De grief van de man faalt en de beschikking van de rechtbank zal worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 20 mei 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, G.M. van der Meer en S. Rezel, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 26 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.