In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Noordoostpolder tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die de waarde van een bedrijfspand heeft vastgesteld op € 500.000. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 568.000, terwijl de belanghebbende, een B.V., een waarde van € 380.000 bepleit. De rechtbank had de beschikking van de heffingsambtenaar vernietigd en de waarde verlaagd. De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 15 februari 2022 zijn beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn waarde met een taxatierapport, maar het hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de door hem voorgestelde waarde terecht is. Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast is geslaagd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De waarde van het bedrijfspand blijft vastgesteld op € 500.000. Beide partijen zijn niet in hun bewijslast geslaagd, en het hof verklaart zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep ongegrond. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende.