ECLI:NL:GHARL:2022:3177

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
200.307.160/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing gesloten jeugdzorg en de duur daarvan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een jeugdige, aangeduid als [verzoeker]. De kinderrechter had eerder op 18 januari 2022 een machtiging verleend voor gesloten jeugdzorg, maar het hof heeft deze machtiging in duur bekort. De zaak betreft de vraag of de machtiging tot uithuisplaatsing terecht is verleend, ondanks het ontbreken van een recent gesprek tussen de gedragswetenschapper en de jeugdige. Het hof oordeelt dat, hoewel een gesprek vereist was, de omstandigheden waaronder [verzoeker] onbereikbaar was, dit niet leidt tot vernietiging van de machtiging. Het hof benadrukt dat de jeugdige positieve ontwikkelingen doormaakt en dat de gesloten plaatsing noodzakelijk is voor zijn hulpverlening. De duur van de machtiging is vastgesteld tot 25 mei 2022, om de benodigde therapieën te kunnen organiseren. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kinderrechter voor het overige, maar vernietigt de beschikking voor wat betreft de duur van de machtiging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.307.160/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 533203)
beschikking van 19 april 2022
in de zaak van
[verzoeker]( [verzoeker] ),
wonende te [woonplaats1] , momenteel verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. D.G. Nagel te Almere,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden Nederland(de GI),
gevestigd te Almere,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder](de moeder),
wonende te [woonplaats1] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Utrecht, locatie Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de uitspraak van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 januari 2022 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 17 februari 2022;
- het journaalbericht namens [verzoeker] van 28 februari 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 9 maart 2022;
- het journaalbericht namens [verzoeker] van 14 maart 2022 met bijlage(n);
- het journaalbericht namens [verzoeker] van 16 maart 2022 met bijlage(n).
2.2
De zitting was op 17 maart 2022. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door mr. N.C. Milani als vervanger van mr. Nagel;
- [naam1] namens de GI;
- [naam2] en [naam3] namens de raad.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 2005. De moeder oefent het ouderlijk gezag over hem uit.
3.2
Bij beschikking van 25 oktober 2021 is [verzoeker] voorlopig onder toezicht gesteld tot 25 januari 2022 en is een (spoed)machtiging verleend om [verzoeker] te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp voor de duur van twee weken. Bij beschikking van 8 november 2021 is een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp van [verzoeker] verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
3.3
Bij de bestreden beschikking van 18 januari 2022 heeft de kinderrechter [verzoeker] onder toezicht gesteld van 18 januari 2022 tot 18 januari 2023 en de GI gemachtigd [verzoeker] te plaatsen in een voorziening voor gesloten jeugdhulp met ingang van 25 januari 2022 tot 25 juli 2022.
3.4
[verzoeker] is op grond van de spoedmachtiging op 1 november 2021 geplaatst bij [naam4] te [verblijfplaats] (groep [naam5] ). Op 30 december 2021 is hij daar weggelopen. Op 25 januari 2022 is hij teruggekeerd naar [naam4] nadat hij wegens het niet kunnen tonen van een ID-bewijs door de politie was aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is het niet eens met de machtiging gesloten uithuisplaatsing die de kinderrechter heeft afgegeven en verzoekt het hof om die beslissing te vernietigen en het verzoek van de GI om die machtiging voor zes maanden te verlengen alsnog af te wijzen dan wel deze machtiging voor een beperktere duur af te geven.
4.2
De GI en de raad zijn het eens met de beslissing van de kinderrechter.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In de Jeugdwet staat in artikel 6.1.1 lid 2 dat de kinderrechter een machtiging tot plaatsing in een gesloten accommodatie kan verlenen wanneer naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.2
Op grond van artikel 6.1.2 lid 6 van de Jeugdwet behoeft een verzoek om een jeugdige met een machtiging in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
Ontbreken verklaring gedragswetenschapper
5.3
[verzoeker] vindt dat de kinderrechter niet een machtiging tot uithuisplaatsing voor gesloten jeugdzorg had mogen afgeven omdat de gedragswetenschapper niet zoals vereist kort voor de instemmingsverklaring met [verzoeker] heeft gesproken. In elk geval had volgens [verzoeker] dan deze machtiging niet voor de duur van zes maanden, maar voor een kortere duur moeten worden afgegeven.
Het hof is hierover van oordeel dat weliswaar een gesprek met [verzoeker] door de gedragswetenschapper was vereist, echter op grond van de volgende omstandigheden maakt het ontbreken van dit gesprek hier niet dat de bestreden beslissing moet worden vernietigd. [verzoeker] was voor de gedragswetenschapper onbereikbaar, want hij was weggelopen op 30 december 2021. Op het moment van het indienen van het inleidende verzoek op 10 januari 2022 en de zitting op 18 januari 2022 was niet bekend waar [verzoeker] was. Op zijn Instagramaccount gaf hij aan in Frankrijk te zijn. In verband met de op 8 november 2021 afgegeven (spoed)machtiging gesloten plaatsing is er op 5 november 2021 - voorafgaand aan de zitting van 8 november 2021 - wel een gesprek van de gedragswetenschapper geweest met [verzoeker] en is de instemmingsverklaring in verband met die (spoed)machtiging afgegeven. [verzoeker] is ook op de zittingen van 4 en 8 november 2021 bij de kinderrechter geweest en heeft zijn mening over het verzoek gesloten plaatsing kunnen geven. Onder deze omstandigheden waarbij de recente mening van [verzoeker] over de gesloten plaatsing duidelijk is en omdat ten tijde van de zitting van 18 januari 2022 nog steeds niet bekend was waar [verzoeker] verbleef, vindt het hof dat het ontbreken van het gesprek tussen [verzoeker] en de gedragswetenschapper voor wat betreft de machtiging gesloten jeugdhulp waar het in deze procedure over gaat niet maakt dat die machtiging ongeldig is. Het had misschien in de rede geleden de machtiging voor een beperktere duur te verlenen en het verzoek gesloten machtiging voor de resterende duur aan te houden in de hoop dat [verzoeker] intussen weer zou opduiken, maar het hof vindt ook dit geen reden om de machtiging te vernietigen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [verzoeker] heeft verteld dat het voor hem goed is geweest dat hij weer is teruggebracht naar [naam4] en dat hij nog een paar maanden wil profiteren van hetgeen hem daar wordt geboden aan hulpverlening.
De machtiging gesloten uithuisplaatsing inhoudelijk
5.4
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter om een machtiging tot gesloten uithuisplaatsing te geven voor zover dit niet gaat over de duur van die machtiging een juiste beslissing is. Het hof is het ook eens met de uitleg die de kinderrechter voor die beslissing heeft gegeven in de beschikkingen van 8 november 2021 en 18 januari 2022. Het hof neemt daarom hier na eigen onderzoek die beslissing en die uitleg over en schrijft dit niet opnieuw op. Het hof voegt hier het volgende aan toe.
5.5
Gelet op hetgeen uit het dossier naar voren komt over de situatie van [verzoeker] voorafgaand aan de plaatsing in de gesloten setting bij [naam4] en de ernst van de gedragingen van [verzoeker] die maakten dat langer verblijf op de open setting onhoudbaar was, vindt het hof dat de machtiging tot plaatsing in een gesloten instelling voor [verzoeker] noodzakelijk was in de zin van bovengenoemd artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet. Ook [verzoeker] zelf heeft aangegeven dat de plaatsing wel nodig was voor hem en nog wat langer nodig is. Op de vraag of de termijn van de machtiging korter moet zijn dan zes maanden zal het hof hieronder ingaan.
5.6
Op de zitting is gebleken dat [verzoeker] inmiddels sinds 25 januari 2022 weer op [naam4] is. Het hof heeft in het dossier geen informatie over de ontwikkeling van [verzoeker] in de afgelopen periode op [naam4] aangetroffen en moet het daarom met de op de zitting door [verzoeker] en de jeugdbeschermer gegeven informatie doen. [verzoeker] heeft verteld dat het goed voor hem is geweest dat hij even een ‘time-out’ heeft gehad tijdens zijn afwezigheid, maar ook dat het goed is dat hij weer terug is gekomen op [naam4] . Hij benoemt het als een stap terugzetten om weer een paar stappen vooruit te kunnen zetten. Hij vindt dat het best goed gaat op de groep en is gemotiveerd om te leren en voor behandeling. Hij is gestopt met middelengebruik en heeft daarvoor urinecontroles. Hij zou nog een paar maanden, tot medio mei, op de groep willen blijven en dan via open naar begeleid wonen gaan. Terug naar zijn moeder en stiefvader ziet hij niet als optie, ook al heeft hij een goede relatie met hen.
5.7
De jeugdbeschermer heeft aangegeven dat er inderdaad een positieve ontwikkeling is bij [verzoeker] . Hij doet het goed op de groep maar er moet nog wel een en ander in gang gezet worden, zoals cognitieve gedragstherapie, mogelijk gevolgd door traumatherapie. Om dat allemaal te organiseren is wel een periode van zes maanden nodig.
5.8
Het hof heeft zoals al gezegd verder geen informatie voorhanden over het verblijf van [verzoeker] de afgelopen periode. Zowel [verzoeker] als de jeugdbeschermer spreken over positieve ontwikkelingen. Het hof heeft van [verzoeker] op de zitting de indruk gekregen dat bij hem duidelijk inzicht is gekomen in zijn problemen en dat hij hiervoor hulpverlening nodig heeft. Gelet op dit alles zal het hof de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing beperken tot 25 mei 2022. Het hof verwacht dat dit voldoende zal zijn om de therapie die [verzoeker] nodig heeft in de steigers te zetten en verdere (ambulante) hulpverlening op gang te brengen. Een gesloten plaatsing moet als uiterste en zeer ingrijpend middel immers zo kort mogelijk duren. Eventueel kan de GI een voorwaardelijke machtiging tot gesloten plaatsing aanvragen om als extra zekerheid te dienen.
5.9
Kort samengevat, zal hof de beslissing van de kinderrechter, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, in stand laten voor wat betreft de machtiging tot gesloten plaatsing maar vernietigen voor wat betreft de duur.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 18 januari 2022, voor zover het betreft de duur van de machtiging tot gesloten plaatsing van [verzoeker] en verleent deze machtiging voor de periode tot 25 mei 2022;
bekrachtigt de beschikking voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en J.G. Knot, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 19 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.