ECLI:NL:GHARL:2022:3172

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
200.286.216/01 en 200.302.678/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van kinderen in het kader van de persoonlijke problematiek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft geen hulpvraag en vertoont geen probleembesef, wat leidt tot onveiligheid voor de ontwikkeling van de kinderen. De uithuisplaatsing is noodzakelijk geacht, gezien de persoonlijke problematiek van de moeder, waaronder een verstandelijke beperking en een borderline persoonlijkheidsstoornis. De deskundige heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende in staat is om een stabiele en responsieve opvoedsituatie te bieden. Ondanks haar goede wil en liefde voor de kinderen, is zij niet in staat om adequaat in te spelen op hun behoeften. Het hof heeft de eerdere zorgen over de moeder bevestigd en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing in het belang van de kinderen is. De moeder heeft geen nieuwe hulpverlening ontvangen en haar aanmelding bij de GGZ heeft geen concreet vervolg gekregen. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd en het verzoek van de moeder om verkorting van de uithuisplaatsing afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.286.216/01 (uithuisplaatsing) en 200.302.678/01 (verlenging)
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 507322, 506046, 50663 en 523303)
beschikking van 19 april 2022
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.de raad voor de kinderbescherming (de raad),

regio Overijssel, locatie Zwolle,
(alleen in zaaknummer 200.286.216/01),

2.Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),

gevestigd te Almere,

3.[de vader] (de vader),

wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. N.C. Milani te Lelystad,

4.de pleegouders van [de minderjarige2]

In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Overijssel, locatie Zwolle,
(alleen in zaaknummer 200.302.678/01).

1.Hoe de procedure bij het hof verder is gelopen

zaaknummer 200.286.216/01
1.1
Voor het verloop van het geding tot 18 mei 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport van 20 september 2021 van [de psycholoog] , GZ-psycholoog;
- een brief namens de moeder van 4 oktober 2021;
- een brief van de raad van 4 oktober 2021;
- een brief namens de moeder van 25 oktober 2021;
- een brief namens de moeder van 4 november 2021;
- een brief van de GI van 12 november 2021;
- een brief van de pleegouders van [de minderjarige2] van 18 februari 2022.
zaaknummer 200.302.678/01
1.3
Ondertussen is een nieuwe zaak van de moeder binnengekomen bij het hof.
Op verzoek van de GI heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 28 september 2021 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 20 augustus 2022. De moeder is het niet eens met die beslissing. Zij vindt dat het hof het verzoek van de GI alsnog moet afwijzen, dan wel de uithuisplaatsing in duur moet beperken.
1.4
Het hof heeft in dit dossier de volgende stukken:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 12 november 2021;
- het verweerschrift namens de GI;
- een brief namens de moeder van 22 december 2021 met bijlage(n);
- een brief namens de moeder van 19 januari 2022 met bijlage(n).
1.5
Op 28 februari 2022 was de (voortgezette) mondelinge behandeling in beide zaken. Gelijktijdig zijn ook nog twee andere zaken van de moeder (zaaknummers 200.295.198/01 en 200.302.637/01) behandeld. In die zaken worden vandaag aparte beschikkingen gegeven. De stukken zijn in alle zaken gevoegd behandeld.
1.6
Op de zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat (mr. De Gruijl via een videoverbinding);
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam1] namens de raad;
- [naam2] en [naam3] namens de GI.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikkingen van
23 februari 2021 en 18 mei 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
Een jaar geleden had het hof op basis van de toen beschikbare stukken en de indruk van de moeder ter zitting grote zorgen over het persoonlijk functioneren van de moeder en haar opvoedvaardigheden. Het hof vond destijds een persoonlijkheidsonderzoek naar de moeder nodig om uit de impasse tussen de moeder en de hulpverlening te komen en meer inzicht te krijgen in het functioneren van de moeder. Via het NIFP is [de psycholoog] voornoemd als deskundige benoemd. Zij heeft forensisch psychologisch onderzoek gedaan naar de moeder. De resultaten daarvan staan beschreven in het rapport van 20 september 2021. De bevindingen van de deskundige bevestigen de zorgen van de raad over moeders opvoedershandelen, voorspelbaarheid, emotieregulatie en beschikbaarheid voor de kinderen die ten grondslag lagen aan het verzoek tot uithuisplaatsing. Ook de eerdere zorgen van het hof over het persoonlijk functioneren van de moeder en haar opvoedvaardigheden zijn na kennisname van het deskundigenrapport bevestigd. De deskundige heeft bij de moeder een verstandelijke beperking, een borderline persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis vastgesteld. De moeder rookte tijdens de onderzoeksperiode (juli-september 2021) 4 á 5 joints per dag, omdat zij daar rustig van wordt. De conclusie van de deskundige is dat de moeder op dat moment (20 september 2021, wat bijna 1,5 jaar na de uithuisplaatsing is) als opvoeder onvoldoende voorspelbaar is en dat zij de kinderen geen stabiele en responsieve opvoedingssituatie kan bieden. De moeder wordt geleid door haar emoties, waardoor zij niet goed kan afstemmen op de behoeftes van haar kinderen. Ook kan zij daardoor niet altijd beschikbaar zijn als opvoeder. Vanuit haar verstandelijke beperking heeft de moeder moeite met het zich verplaatsen in wat haar kinderen nodig hebben. Ondanks haar goede wil en liefde kan zij hierin niet responsief zijn en heeft zij daarbij hulp nodig. Met hulp is de moeder in staat vaardigheden aan te leren, die zij kan toepassen in de opvoeding. Deze hulp is echter bij voortduring en langere tijd nodig omdat de behoeftes van kinderen voortdurend veranderen en de moeder dit niet zelf kan signaleren en niet in staat is haar opvoedingsstrategieën daar adequaat op aan te passen, aldus de deskundige.
2.3
De deskundige heeft ook gekeken naar wat er nodig zou zijn om de moeder de kinderen wel een veilige opvoedsituatie te kunnen laten bieden. Daarvoor is het van belang dat de moeder haar emoties beter leert reguleren. De moeder is gebaat bij zowel emotieregulatie-trainingen, coaching als praktische ondersteuning. Deze hulpverlening dient hand in hand te gaan omdat de problematiek van de moeder complex is. De moeder wordt vanuit haar verstandelijke beperking snel overvraagd op nagenoeg alle levensgebieden, zij heeft daarbij nauwelijks grip op haar emoties waardoor ze al snel het overzicht verliest en de emoties de overhand nemen. De moeder is van goede wil, wil graag hulpverlening maar vanuit haar problematiek is zij niet voor alle hulpverleners makkelijk te bereiken. Het vraagt van de hulpverlening een nuchtere houding, stevigheid, overwicht en toch het naast de moeder kunnen gaan staan, aldus nog steeds de deskundige op 20 september 2021.
2.4
Evenals de raad en de GI kan het hof zich vinden in de uitkomsten van het deskundigenonderzoek. De inhoud van het deskundigenrapport maakt duidelijk dat uithuisplaatsing in de perioden die aan het hof voorliggen in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk was en dat ook nog steeds is. Hoewel de moeder de conclusie van de deskundige dat zij een verstandelijke beperking heeft betwist, constateert het hof dat Stichting MEE (hulpverlening voor mensen met een verstandelijke beperking) in haar jeugd langdurig bij de moeder betrokken is geweest en dat in 2021 ook weer enige tijd is geweest. In dit verband kan het hof zich voorstellen dat de Stichting William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering als uitvoerder van de ondertoezichtstelling mogelijk beter aansluit bij het niveau en de behoeften van de moeder. Gebleken is dat de samenwerking tussen de GI en de moeder aanhoudend moeizaam verloopt.
2.5
De zorgen over de persoonlijke problematiek van de moeder, in het bijzonder haar verontrustende stress- en emotieregulatie, en de onveiligheid die dit meebrengt voor de ontwikkeling van de kinderen gaan al een hele tijd terug. Eerdere therapieën en trainingen daarvoor heeft de moeder steeds voortijdig afgebroken. De deskundige heeft relatief kort geleden aangegeven wat er bij de moeder allemaal nog moet gebeuren om bij haar tot een veilige opvoedingssituatie te kunnen komen (ouderfactoren). Daarna heeft de moeder echter nog geen nieuwe hulpverlening gehad voor haar persoonlijke problematiek. Bij gebrek aan een hulpvraag, probleembesef en (interne) motivatie heeft de aanmelding van de moeder onlangs bij de GGZ geen concreet vervolg gekregen. Volgens de moeder is er maar één oplossing voor al haar problemen en dat is dat de kinderen zo snel mogelijk weer bij haar terugkomen. De moeder erkent weliswaar dat het nu niet goed met haar gaat, maar dat komt volgens haar alleen maar door de - in haar ogen onterechte - uithuisplaatsing van de kinderen. Sindsdien zou zij door de stress 30 tot 40 kilo zijn afgevallen en vallen haar haren uit. De moeder krijgt nu vooral praktische ondersteuning in het dagelijks leven.
Het hof begrijpt dat de moeder lijdt onder het gemis van haar kinderen. Het is duidelijk dat zij veel van haar kinderen houdt en graag de verzorging en opvoeding op zich wil nemen. Dat is echter niet mogelijk. Twee jaar geleden was de uithuisplaatsing noodzakelijk toen de moeder een extreme stressreactie liet zien in de vorm van een verlamming van haar gezicht waarna zij fysiek en mentaal niet meer in staat was om voor de kinderen te zorgen. Sindsdien zijn de zorgen over de belastbaarheid van de moeder en haar onvoorspelbaarheid in het uiten van emoties eerder toe- dan afgenomen. Het hof ziet daarom geen aanleiding voor verkorting van de duur van de uithuisplaatsing zoals de moeder wenst.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven in beide zaken. Het hof zal de bestreden beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
zaaknummer 200.286.216/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 20 augustus 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af;
zaaknummer 200.302.678/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
28 september 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en Z.J. Oosting, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 19 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.