ECLI:NL:GHARL:2022:3071

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
21/00805
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een woning onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een vrijstaande woning, door de heffingsambtenaar van de gemeente De Fryske Marren. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning per 1 januari 2019 vastgesteld op € 673.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2020. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting van het Hof op 25 januari 2022 is de gemachtigde van belanghebbende, A. Oosters, gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het Hof heeft de feiten en argumenten van beide partijen in overweging genomen. Belanghebbende betwistte de vastgestelde waarde en stelde dat deze te hoog was, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigde op basis van een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 21/00805
uitspraakdatum: 19 april 2022
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 mei 2021, nummer LEE 20/2221, ECLI:NL:RBNNE:2021:2277, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente De Fryske Marren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 6 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 673.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelasting 2020 opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 25 januari 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord A. Oosters, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door mr. [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De onroerende zaak is een vrijstaande woning met een inhoud van 911 m³, met een inpandige berging en een dakkapel, en met een vrijstaande, volledig onder-kelderde houten garage. De onroerende zaak is in het jaar 1885 gebouwd en in 2011 gerenoveerd.
2.2.
De onroerende zaak heeft een kaveloppervlakte van 11.522 m² en is gelegen aan open vaarwater, met directe aansluiting op de Friese meren. De onroerende zaak beschikt over een haven met 21 ligplaatsen. Rondom de woning is vrij uitzicht. Over het perceel loopt, tussen de woning en de haven, een fietspad. Op 850 meter van de woning is de snelweg A6 gelegen.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 29 mei 2020 heeft de heffingsambtenaar het tegen de beschikking en aanslag gemaakte bezwaar afgewezen. Bij deze uitspraak op bezwaar is een taxatiematrix gevoegd, waarin de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019 is getaxeerd op € 714.000. Aan de waardebepaling zijn in de matrix de marktgegevens van de volgende vrijstaande woningen ten grondslag gelegd:
1. [adres2] 16 te [plaats1] , perceel 895 m², inhoud hoofdgebouw 669 m³, bouwjaar 1832, met een dakkapel, een berging en een vrijstaande garage, op 8 augustus 2018 verkocht voor € 525.000;
2. [adres3] 21 te [plaats2] , perceel 1.240 m², inhoud hoofdgebouw 709 m³, bouwjaar 1954, met drie dakkapellen en een vrijstaande schuur, op 27 maart 2018 verkocht voor € 545.000;
3. [adres4] 24 te [plaats3] , perceel 2.720 m², gelegen aan open vaarwater, inhoud hoofdgebouw 1.007 m³, bouwjaar 1872, met twee dakkapellen, een souterain van 21 m² en een garage/atelier, op 2 november 2018 verkocht voor € 825.000;
4. [adres5] 6 te [plaats4] , perceel 1.010 m², gelegen aan open vaarwater, inhoud hoofdgebouw 558 m³, bouwjaar 1973, met een garage en een (houten) botenhuis, op 15 maart 2019 verkocht voor € 775.000;
5. [adres6] 2 te [plaats1] , perceel 1.340 m², inhoud hoofdgebouw 520 m³, bouwjaar 1890, met twee dakkapellen, een garage en een vrijstaande schuur, op 25 juni 2018 verkocht voor € 425.000.
In de matrix is voor de onroerende zaak een indicatie opgenomen voor onderhoud/uitstraling van 4 (van 5) en voor ligging van 5. Referentieobject 1 scoort eveneens een 4 op onderhoud/uitstraling, referentieobject 4 een 5. Referentieobjecten 3 en 4 scoren op ligging eveneens een 5, referentieobjecten 1 en 5 een 3, en referentieobject 2 een 4. Verder is in de taxatieopbouw van de respectievelijke kavels van de onroerende zaak en de referentieobjecten de m²-prijs vermeld en is ten aanzien van de onroerende zaak en referentieobjecten 1 en 4 een aftrek toegepast van “uitgezonderde grond”, de door partijen zogenoemde dijkenvrijstelling. Voor de onroerende zaak en referentieobject 4 zijn (extra) waarden van € 50.000 respectievelijk € 200.000 aan de grondkavel toegekend voor ‘ligging/haven’. Tot de matrix behoort geen grondstaffel.
2.4.
Bij zijn beroepschrift heeft belanghebbende een taxatiematrix overgelegd, waarin de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019 is getaxeerd op € 581.684. Aan de waardebepaling zijn in de matrix de marktgegevens van de volgende vrijstaande woningen ten grondslag gelegd:
1. [adres7] 5 te [plaats5] , perceel 2.315 m², inhoud hoofdgebouw 723 m³, bouwjaar 1890, met een kelder, een dakkapel, een garage en een vrijstaande schuur, op 21 januari 2019 verkocht voor € 347.500;
2. [adres7] 9 te [plaats5] , perceel 5.635 m², inhoud hoofdgebouw 837 m³, bouwjaar 1906, met een gastenverblijf en een aangebouwde berging, op 9 december 2018 verkocht voor € 499.000;
3. [adres8] 12 te [plaats6] , perceel 4.598 m², inhoud hoofdgebouw 1.011 m³, bouwjaar 1900, met een overkapping en paardenboxen, op 16 augustus 2018 verkocht voor € 535.000.
Geen van de referentieobjecten is gelegen aan open vaarwater.
2.5.
In eerste aanleg heeft de heffingsambtenaar een taxatierapport, opgesteld op 11 augustus 2020 door taxateur [de taxateur] , overgelegd.
2.6.
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar de grondstaffels per waardepeildatum 1 januari 2019 van de onroerende zaak en de (door hem gebruikte) referentieobjecten overgelegd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak per peildatum 1 januari 2019 te hoog heeft vastgesteld. In hoger beroep is voorts in geschil of het hoger beroep gegrond is omdat de heffingsambtenaar pas in hoger beroep de toegepaste grondstaffel heeft overgelegd.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Wat betreft de waarde bepleit belanghebbende een waarde van € 581.000. Wat betreft het overleggen van de grondstaffel voert belanghebbende aan dat deze grondstaffel nodig is voor het verkrijgen van het vereiste inzicht in de waarde. Door het alsnog overleggen van de grondstaffel in hoger beroep is dit gebrek weliswaar geheeld, maar om het gevraagde inzicht te verkrijgen heeft belanghebbende – naar het Hof begrijpt – wel in hoger beroep moeten komen zodat het hoger beroep gegrond dient te worden verklaard en hij – ook als de waarde instandblijft – in ieder geval recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten voor de hoger beroepsfase.
3.3.
De heffingsambtenaar beantwoordt de vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die daaraan dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin zich die bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde de prijs die door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding.
4.2.
De bewijslast dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld, rust op de heffingsambtenaar. De vraag of de heffingsambtenaar in het leveren van het van hem verlangde bewijs is geslaagd, moet worden beoordeeld in het licht van hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht.
4.3.
De Rechtbank heeft ter zake van de vastgestelde waarde onder meer het volgende overwogen (daarbij wordt met “verweerder” de heffingsambtenaar bedoeld en met “eiser” belanghebbende):
“4.1 Verweerder verwijst ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde naar een door een door hem ingeschakelde taxateur ( [de taxateur] ) opgesteld taxatierapport met bijbehorende matrix. Hierin wordt de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 getaxeerd op een bedrag van € 714.000. Daarbij is gebruik gemaakt van een vijftal vergelijkingspercelen.
4.2
Eiser verwijst ter betwisting van de vastgestelde waarde naar een door zijn taxateur opgestelde matrix. Hierin wordt de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 op een bedrag van € 581.684 getaxeerd. Hierbij is gebruik gemaakt van een drietal vergelijkingspercelen. Eiser verwijst verder naar bij zijn beroepschrift gevoegde verkoopdocumentatie betreffende zijn vergelijkingspercelen en die van verweerder.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het door hem overgelegde taxatierapport met bijbehorende matrix, waarin de waarde is getaxeerd op € 714.000, en zijn toelichting ter zitting aannemelijk gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 tenminste € 673.000 bedraagt en dat de WOZ-waarde daarmee niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder een tweetal vergelijkingspercelen heeft opgevoerd dat, evenals de onroerende zaak, aan open vaarwater is gelegen. Ter bepaling van de waarde van de opstal(len) heeft verweerder daarnaast een drietal vergelijkingspercelen opgevoerd die niet aan open vaarwater zijn gelegen, maar die qua opstal(len) beter vergelijkbaar zijn dan de zojuist bedoelde twee vergelijkingspercelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de waardevaststelling op deze wijze zorgvuldig onderbouwd door zo nauwkeurig mogelijk met verschillende waardebepalende aspecten rekening te houden.
4.4
De rechtbank acht bij het bij 4.3 gegeven oordeel de ligging aan open vaarwater een zwaarwegend waardeverhogend aspect. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde namelijk onbestreden verklaard dat een dergelijke ligging in de gemeente De Fryske Marren goud waard is en dat de verkoopprijzen van onroerende zaken gelegen aan open vaarwater de pan uit rijzen. De rechtbank kan daarom volgen dat verweerder bij zijn taxatie aan de ligging van de onroerende zaak, ondanks dat door het perceel een fietspad loopt en dit op 850 meter van de snelweg A6 is gelegen, het (hoogste haalbare) cijfer 5 heeft gegeven. Gelet op deze ligging, acht de rechtbank de twee aan open vaarwater gelegen vergelijkingspercelen ( [adres4] 24 te [plaats3] en [adres5] 6 te [plaats4] ) het beste bruikbaar ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. Hierbij dient naar het oordeel van de rechtbank bedacht te worden dat eisers onroerende zaak beschikt over een haven met ongeveer 35 ligplaatsen, terwijl het object [adres4] 24 te [plaats3] - volgens de foto’s en de door eiser overgelegde verkoopdocumentatie - niet beschikt over een haven, maar alleen over een aanlegplaats met een boothuis (zijnde volgens verweerders taxatierapport een ‘eenvoudige overkapping’). De rechtbank kan daarom volgen waarom verweerder ten opzichte van dit object een (extra) waarde van € 50.000 aan de grondkavel heeft toegekend voor de ‘ligging/haven’. Deze extra waarde acht de rechtbank zeker niet te hoog. Ook niet als gekeken wordt naar de taxatie van het object [adres5] 6 te [plaats4] , waarvoor een waarde van € 737.000 is berekend. Aan dat vergelijkingsperceel is voor de ‘ligging/haven’ weliswaar een zeer hoge (extra) waarde van € 200.000 toegekend, terwijl deze onroerende zaak ‘alleen’ beschikt over een (privé) aanleghaven, een extra steiger voor de aanleg van vaartuigen en een houten botenhuis. Echter, als alle objectkenmerken van dat object worden afgezet tegen die van de in geschil zijnde onroerende zaak, kan naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de verkoopprijs van dat object op 15 maart 2019 van € 775.000, niet worden gezegd dat, als geheel genomen, de waarde van het onderhavige object hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer op 1 januari 2019.
4.5
Bij het bij 4.3 gegeven oordeel heeft de rechtbank tevens acht geslagen op wat eiser heeft opgemerkt over de verschillen tussen de onroerende zaak en de door verweerder aangedragen vergelijkingspercelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter deze verschillen in zijn matrix voldoende tot uitdrukking gebracht, zodat de rechtbank aannemelijk acht dat verweerder hiermee bij de waardevaststelling rekening heeft gehouden. Deze verschillen acht de rechtbank niet zodanig groot dat deze vergelijkingspercelen in onderling verband en samenhang niet bruikbaar zijn ter bepaling van de vastgestelde waarde. Hierbij wijst de rechtbank eiser erop dat verweerder heeft onderkend dat een aantal vergelijkingspercelen op bepaalde onderdelen (zoals de opstal) niet goed vergelijkbaar zijn en dat hij om die reden juist andere op die onderdelen wel vergelijkbare vergelijkingspercelen heeft opgevoerd.
4.6
De rechtbank heeft bij haar oordeel ook de door eiser ingebrachte matrix betrokken. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat daarin geen vergelijkingspercelen zijn opgenomen die zelf, direct aan open vaarwater zijn gelegen. Omdat de rechtbank dit aspect zwaarwegend acht bij de waardebepaling (zie 4.4), acht de rechtbank eisers matrix krachteloos ten opzichte van die van verweerder. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat het object [adres7] 5 te [plaats5] een niet gerenoveerde woning uit 1890 is, waarbij tevens sprake is van lekkages en asbest, zo is niet betwist. [adres7] 9 te [plaats5] is voorts een geheel ander type woning en gelegen naast twee in bedrijf zijnde agrarische bedrijven. Voor het object [adres8] 12 te [plaats6] geldt dat niet alleen sprake is van een geheel andere ligging, maar ook van een veel kleiner perceel.”
4.4.
Met de hiervoor aangehaalde overwegingen heeft de Rechtbank, naar het oordeel van het Hof, op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overwegingen dan ook over en maakt deze tot de zijne. In aanvulling hierop overweegt het Hof als volgt.
4.5.
In hoger beroep heeft belanghebbende betwist dat de onroerende zaak aan “de goudkust” is gelegen, omdat sprake is van geluidshinder van de A6 en het perceel wordt doorsneden door een openbaar fietspad. Het Hof merkt op dat de Rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar onweersproken heeft verklaard dat een ligging aan open vaarwater in de gemeente De Fryske Marren goud waard is en dat de verkoopprijzen van onroerende zaken gelegen aan open vaarwater de pan uit rijzen. Dit heeft belanghebbende niet, ook niet in hoger beroep, betwist. Het Hof acht met de Rechtbank aannemelijk dat bij de waardebepaling wat betreft de ligging voldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende genoemde omstandigheden, mede gelet op de vergelijking met de eveneens met een 5 scorende referentieobjecten [adres4] 24 te [plaats3] en [adres5] 6 te [plaats4] , welke aan een drukke weg gelegen zijn.
4.6.
Wat betreft de in de matrix voor de referentieobjecten [adres2] 16 te [plaats1] en [adres5] 6 te [plaats4] toegepaste aftrek van “uitgezonderde grond”, heeft belanghebbende gesteld dat deze grond bij de analyse van de verkoopsom niet buiten de waardebepaling moet worden gelaten. De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van deze stelling een herrekening gemaakt waarbij deze (voor de WOZ) uitgezonderde gronden niet meer in aftrek worden gebracht, hetgeen heeft geleid tot een wijziging van de taxatiewaarde van de genoemde referentieopbjecten en de m³-prijs van de woning [adres5] 6. De (enige) reactie daarop van de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof was dat een en ander niet is verwerkt in een nieuwe matrix zodat reeds om deze reden de waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk is gemaakt. Het Hof volgt belanghebbende daarin niet. Wat er verder zij van de cijfermatige juistheid van de door de heffingsambtenaar toegepaste herrekening, is het Hof van oordeel dat ook als de uitgezonderde grond bij de waardebepaling (bij de referentieobjecten) niet meer in aftrek wordt gebracht, uit de transactieprijzen van de referentieobjecten voor (het hoofdgebouw van) de onroerende zaak een m³-prijs kan worden herleid, waarvan kan worden gezegd dat die in vergelijking tot het hoofdgebouw van de referentieobjecten, waarbij rekening moet worden gehouden met de onderlinge verschillen, niet te hoog is. Daarbij merkt het Hof nog op dat in de matrix de onroerende zaak op een hogere waarde is getaxeerd (€ 714.000) dan bij beschikking is vastgesteld (€ 673.000).
4.7.
Voorts heeft belanghebbende gesteld dat een dubbeltelling heeft plaatsgevonden van de haven. Volgens belanghebbende heeft de heffingsambtenaar het deel van het perceel dat bestaat uit water, volgens belanghebbende 4.238 m², gewaardeerd tegen € 22, zodat de haven niet is gewaardeerd op € 50.000, maar op € 50.000 + € 93.236. De heffingsambtenaar heeft toegelicht dat, als zou worden uitgegaan van 4.238 m² water – de heffingsambtenaar is van mening dat slechts 2/3 daarvan water is – de haven met steigers en ligplaatsen qua kavel is gewaardeerd op € 16.952 (= 4.238 x € 4) en qua faciliteiten op € 50.000, in totaal derhalve op € 66.952. Het Hof overweegt allereerst dat de heffingsambtenaar daarmee over het hoofd ziet dat de taxateur, gelet op de uit grondstaffel blijkende verhoging met 50% bij een liggingsfactor 5 van de uit deze grondstaffel blijkende m²-prijs van € 4, voor dit deel van het perceel een waarde heeft berekend van € 25.428 (4.238 x € 6). Het Hof acht deze waarde (totaal € 75.428), gelet op hetgeen de heffingsambtenaar daartoe heeft aangevoerd, niet te hoog. Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat voor de berekening van de waarde, net als in de matrix is gebeurd bij de toepassing van de aftrek van de uitgezonderde grond (waterverdedigingswerk), uit moet worden gegaan van de gemiddelde grondprijs. Uit de grondstaffel volgt dat ter zake van de bovenste 4.238 m² € 6 is berekend, zodat in het onderhavige geval daarvan dient te worden uitgegaan.
4.8.
Anders dan belanghebbende stelt, acht het Hof de door de heffingsambtenaar toegepaste referentieobjecten voldoende bruikbaar. De objecten zijn gelegen aan open vaarwater of gelegen in een kleine dorpskern. Het Hof is, met de Rechtbank, van oordeel dat de matrix van belanghebbende, met name gelet op het feit dat daarin geen vergelijkingsobjecten zijn opgenomen die direct aan open vaarwater zijn gelegen, hoewel dit een bepalende factor is voor de onderhavige waardebepaling, onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde waarde. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende onvoldoende duidelijk kunnen maken hoe hij met de ligging aan open vaarwater rekening heeft gehouden.
4.9.
De stelling van de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof dat blijkens de verkoopdocumentatie in de matrix van de heffingsambtenaar voor het referentieobject [adres5] 6 is uitgegaan van een te grote kavel (1.010 m² in plaats van 827 m²), kan hem niet baten, reeds niet omdat het uitgaan van een te grote kavel cijfermatig niet leidt tot een voor belanghebbende nadelige uitkomst.
4.10.
Gelet op al het voorgaande is het Hof, in het licht van hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde door hem niet te hoog is vastgesteld.
4.11.
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep voorts op het standpunt gesteld dat het hoger beroep gegrond dient te worden verklaard, en hij mitsdien recht heeft op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten voor de hoger beroepsfase, omdat de grondstaffel pas in hoger beroep is overgelegd. Daartoe voert belanghebbende aan dat hij in hoger beroep heeft moeten komen om het vereiste inzicht in de waarde te verkrijgen.
4.12.
Het Hof stelt vast dat belanghebbende voor het eerst ter zitting bij de Rechtbank heeft verzocht om het overleggen van een grondstaffel. Verder staat vast dat de heffingsambtenaar de grondstaffel heeft gebruikt om de grondwaarde te bepalen. Daarmee behoort die grondstaffel tot de op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De heffingsambtenaar heeft die grondstaffel echter pas in hoger beroep ingebracht. Nu naar het oordeel van het Hof in dit geval de in de bezwaar- en beroepsfase door de heffingsambtenaar overgelegde taxatiematrix en het taxatierapport in voldoende mate de vereiste inzichtelijkheid en controleerbaarheid van de beschikte waarde hebben kunnen bieden, alsmede gelet op alle feiten en omstandigheden van deze zaak, zal het Hof aan het pas in hoger beroep overleggen van de staffel geen gevolgen verbinden (artikel 8:31 Awb).
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.
De voorzitter,
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
(G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 19 april 2022
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.