ECLI:NL:GHARL:2022:3042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.295.610
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming en huurachterstand met betrekking tot een huurovereenkomst voor een bedrijfsruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant], die een huurovereenkomst heeft met ABC Drukwerk. De huurovereenkomst betreft een voormalige supermarkt met bedrijfswoning, waarbij [appellant] ABC heeft aangeklaagd wegens achterstallige huur en het ontruimen van het gehuurde. De huurovereenkomst is op 15 augustus 2019 gesloten, met een huurprijs van € 36.000 per jaar, te betalen in maandelijkse termijnen. ABC heeft echter vanaf maart 2021 de huur niet betaald, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 33.000. Daarnaast is er een hennepkwekerij aangetroffen in het gehuurde, wat aanleiding gaf tot juridische stappen van de zijde van [appellant].

In eerste aanleg heeft de voorzieningenrechter ABC veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde en betaling van achterstallige huur. ABC heeft hiertegen verweer gevoerd en het vonnis bestreden. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en opnieuw volledige toewijzing van zijn vorderingen gevraagd. Het hof heeft vastgesteld dat ABC niet is verschenen op de mondelinge behandeling en dat de huurachterstand niet is weersproken. Het hof oordeelt dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar is, gezien de omvang van de huurachterstand en het feit dat ABC structureel tekortschiet in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst.

Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor zover het de ontruiming van het gehuurde betreft, en veroordeelt ABC om het gehuurde binnen zeven dagen na betekening van het arrest te ontruimen. Tevens wordt ABC veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissing voor het overige en wijst de vorderingen van [appellant] tot betaling van boetes en rente toe, met inachtneming van de wettelijke bepalingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.295.610/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 9144744 \ VV EXPL 21-45 \ 693\415)
arrest in kort geding van 19 april 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna aan te duiden als:
[appellant],
advocaat: mr. C. van der Mark,
tegen:
ABC Drukwerk. XYZ B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna aan te duiden als:
ABC,
advocaat: onttrokken (voorheen mr. A.M. Smetsers).

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof verwijst naar de inhoud van het tussenarrest van 19 oktober 2021, waarbij een digitale mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Bij H-formulier van 23 december 2021 heeft mr. Smetsers medegedeeld zich aan de zaak onttrokken te hebben, nadat hij ABC hierover geïnformeerd heeft en haar gewezen heeft op de gevolgen hiervan.
1.3.
Aangezien onttrekking van een advocaat voorafgaand aan een zitting onvoldoende reden is voor uitstel van de zitting (artikel 7.6. van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, april 2021) en uitstel bovendien niet is verzocht, heeft de digitale mondelinge behandeling doorgang gevonden. ABC is op correcte wijze opgeroepen deel te nemen aan deze mondelinge behandeling, maar van haar zijde is niemand verschenen, noch heeft zij een (andere) advocaat doen stellen of anderszins van zich laten horen.
1.4.
Het verdere verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
- de van de zijde van [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in het geding gebrachte producties, genummerd A6 tot en met A8;
- het proces-verbaal van digitale mondelinge behandeling gehouden op 12 januari 2022, met daaraan gehecht de spreekaantekeningen van de zijde van [appellant] .
1.5.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op 15 augustus 2019 heeft [appellant] met ABC - daarbij vertegenwoordigd door haar bestuurder, de heer [naam1] (hierna: [naam1] ) - een schriftelijke huurovereenkomst gesloten, waarbij [appellant] met ingang van 1 januari 2020 voor een periode van drie jaar aan ABC een
“voormalige supermarkt met bedrijfswoning, inclusief behorende parkeerplaatsen en buitenruimte”in Varik (hierna: het gehuurde) heeft verhuurd.
2.2.
In de huurovereenkomst is een huurprijs van € 36.000,00 op jaarbasis overeengekomen, te betalen bij vooruitbetaling in maandelijkse termijnen van € 3.000,00, bestaande uit een huurprijs van € 2.250,00 voor de
“kantoorruimte/voormalige supermarkt”en een huurprijs van € 750,00 voor de
“bedrijfswoning”.
2.3.
Op de huurovereenkomst zijn de
“ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW”, gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank te Den Haag op 17 februari 2015 en aldaar ingeschreven onder nummer 15/21 (hierna: de algemene bepalingen) van toepassing verklaard.
2.4.
In deze algemene bepalingen is in artikel 6.2 een boetebeding opgenomen op grond waarvan ABC bij onderhuur zonder schriftelijke toestemming van [appellant]
“per dag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete”verbeurt
“gelijk aan tweemaal de op dat moment”voor ABC
“geldende huurprijs per dag”. In artikel 23.2 van de algemene bepalingen is een boetebeding opgenomen op grond waarvan ABC bij te late betaling van een door haar
“uit hoofde van de huurovereenkomst”verschuldigd bedrag aan [appellant]
“van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 1% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300 per maand”verbeurt.
2.5.
Op 8 februari 2021 heeft de politie in een deel van het gehuurde, te weten: de loods gelegen achter de bedrijfswoning, een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met daarin 855 hennepplanten.
2.6.
Bij brief van 16 februari 2021 heeft de burgemeester van de gemeente West Betuwe (hierna: de burgemeester) aan [appellant] het voornemen tot tijdelijke sluiting van deze loods op grond van artikel 13b Opiumwet aangekondigd.
2.7.
Bij aangetekende brief van 9 maart 2021 heeft de advocaat van [appellant] aan
ABC onder meer te kennen gegeven dat [appellant] ABC aansprakelijk stelt voor de door
hem geleden en nog te lijden schade en dat [appellant] een kort geding zal starten,
indien ABC het gehuurde niet uiterlijk op 31 maart 2021 ontruimd heeft opgeleverd.
2.8.
Bij schriftelijk besluit van 16 maart 2021 heeft de burgemeester de loods gesloten voor een periode van één jaar.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, ABC te veroordelen:
a. a) om het gehuurde te ontruimen, te verlaten en ter vrije beschikking aan [appellant] te stellen, met machtiging van [appellant] de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
b) tot betaling van € 6.000,00 aan achterstallige huur;
c) om vanaf 1 mei 2021 bij vooruitbetaling te voldoen € 3.000,00 per maand, voor iedere maand of gedeelte daarvan dat ABC tot aan ontruiming nog in het gehuurde verblijft;
d) tot voldoening van buitengerechtelijke kosten groot € 900,00;
e) tot voldoening vanaf 1 maart 2021 van de boete ex artikel 23.2 van de algemene bepalingen van € 300,00 per maand;
f) tot voldoening vanaf 1 januari 2021 van de boete ex artikel 6.2 van de algemene bepalingen van € 193,54 per dag;
te vermeerderen met de wettelijke rente over de onder b), c), d) en f) vermelde bedragen.
Een en ander met veroordeling van ABC in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, en - onder afgifte van een bevelschrift - in de nakosten.
3.2.
ABC heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij het bestreden vonnis in kort geding is ABC, kort gezegd, veroordeeld om de loods binnen zeven dagen na vonnis te verlaten en ontruimen en met afgifte van de sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [appellant] te stellen en de loods verlaten en ontruimd te houden. Verder is ABC veroordeeld om aan [appellant] te voldoen
€ 6.000,00 aan achterstallige huurtermijnen tot en met april 2021 en om aan hem vanaf 1 mei 2021 het volledige bedrag aan huur van € 3.000,00 per maand te betalen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is ABC veroordeeld tot betaling van € 600,00 aan boetes wegens te late betaling, te vermeerderen met € 300,00 per maand voor iedere maand waarop zij na 1 mei 2021 in gebreke blijft met tijdige betaling van de huur en tot betaling van € 816,75 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen, en hij heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

vordering, eiswijziging, verweer
4.1.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd en gevorderd, samengevat, het bestreden vonnis in kort geding te vernietigen voor zover zijn vorderingen niet zijn toegewezen en opnieuw recht doende zijn vorderingen, rekening houdend met de eiswijziging, alsnog volledig toe te wijzen. Een en ander met veroordeling van ABC in de proceskosten in beide instanties, te vermeerderen met de wettelijke rente en - onder afgifte van een bevelschrift - in de nakosten.
4.2.
Met inachtneming van de eiswijziging vordert [appellant] in hoger beroep, kort gezegd, ABC te veroordelen:
a. a) om binnen zeven dagen na het bestreden vonnis in kort geding het gehele gehuurde te
ontruimen, te verlaten en geheel ter vrije beschikking aan [appellant] te stellen;
b) om aan [appellant] te voldoen € 6.000,00 aan achterstallige huur;
c) om vanaf 1 mei 2021 aan [appellant] bij vooruitbetaling te voldoen € 3.000,00 per maand, voor iedere maand of gedeelte daarvan dat ABC na datum van het bestreden vonnis in kort geding tot aan ontruiming nog in het gehuurde verblijft;
d) om aan [appellant] te betalen
primairde wettelijke handelsrente en
subsidiairde wettelijke rente, te rekenen vanaf de vervaldata van de maandelijkse huurtermijnen (c.q. verschuldigde schadevergoeding) tot aan de dag van algehele voldoening;
e) tot voldoening van buitengerechtelijke (incasso)kosten ad € 816,75, te vermeerderen met
primairde wettelijke handelsrente en
subsidiairde wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
f) tot voldoening vanaf 1 maart 2021 van de boete van € 300,00 per maand of deel daarvan, te vermeerderen met
primairde wettelijke handelsrente en
subsidiairde wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag van de inleidende dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
g) tot voldoening vanaf 1 maart 2021 van de boete van € 193,54 per dag, te vermeerderen met rente als hiervoor onder f) weergegeven.
Een en ander met veroordeling van ABC in de proces- en nakosten als hiervoor onder 4.1. weergegeven.
4.3.
ABC heeft verweer gevoerd en zij concludeert [appellant] niet-ontvankelijk te oordelen in zijn vordering althans zijn vorderingen af te wijzen en het bestreden vonnis in kort geding te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.4.
Het hof stelt vast dat ABC geen processuele bezwaren heeft geuit tegen de eiswijziging. Evenmin is het hof ambtshalve van processuele bezwaren gebleken, zodat het hof de gewijzigde vordering zal beoordelen. Op het inhoudelijk bezwaar van ABC tegen de eiswijziging zal het hof bij de inhoudelijke beoordeling van het geschil ingaan.
4.5.
Het hof stelt verder vast dat de vorderingen van [appellant] in hoger beroep deels vorderingen betreffen die reeds bij het bestreden vonnis in kort geding zijn toegewezen en die in hoger beroep niet meer ter discussie staan. Het hof zal die vorderingen dan ook niet meer inhoudelijk beoordelen.
grieven
4.6.
[appellant] komt met zeven grieven op tegen het bestreden vonnis in kort geding.
Hij legt met deze grieven in de kern het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
ABC (althans [naam1] ) wist althans behoorde te weten van de hennepkwekerij en is daarbij betrokken geweest. Zo er al sprake zou zijn van onderhuur en de onderhuurder verantwoordelijk zou zijn voor de hennepkwekerij als gesteld door ABC, is deze onderhuur onrechtmatig en in strijd met de huurovereenkomst en de algemene bepalingen. Krachtens het bepaalde in artikel 7:219 BW is ABC alsdan jegens [appellant] aansprakelijk. Bovendien betaalt ABC vanaf maart 2021 de huur niet, zodat de huurachterstand ten tijde van de mondelinge behandeling (11 maanden x € 3.000,00 =) € 33.000,00 beloopt.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen, zonder afzonderlijk op alle grieven in te gaan.
spoedeisend belang
4.7.
Bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, dient, zo nodig ambtshalve, mede te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
4.8.
[appellant] stelt dat ABC vanaf maart 2021 de huur niet betaalt. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [appellant] te kennen gegeven dat de huurachterstand tot en met januari 2022 € 33.000,00 beloopt. Ook heeft het hof tijdens die mondelinge behandeling van [appellant] begrepen dat hij, zoals ook volgt uit de stukken in eerste aanleg en zijn memorie van grieven, door deze huurachterstand problemen heeft om in zijn vaste lasten en uitgaven te kunnen voorzien. Het spoedeisend belang van [appellant] bij zijn vorderingen tot ontruiming van zijn eigendom en betaling van (achterstallige) huurtermijnen en de daarmee verband houdende (neven)vorderingen staat daarmee vast. [appellant] heeft er als eigenaar van het gehuurde belang bij dat hij het gehuurde zo spoedig mogelijk aan een andere huurder kan verhuren die wel de huur betaalt.
4.9.
Weliswaar stelt ABC zich op het standpunt dat zij een verrekenbare vordering op [appellant] heeft van € 6.248,74, maar dit beroep op verrekening leidt het hof niet tot een ander oordeel.
Volgens ABC heeft zij voor € 1.406,20 aan noodreparaties aan het dak van de winkelruimte moeten laten uitvoeren en heeft zij in februari 2021 door toedoen van [appellant] schade geleden in de vorm van omzetderving ter grootte van € 4.842,54. Deze bedragen dienen
- aldus ABC - verrekend te worden met de huurpenningen.
[appellant] heeft reeds in eerste aanleg gemotiveerd betwist dat sprake is van verrekenposten als door ABC gesteld. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] in dat kader terecht aangevoerd dat de door ABC in het geding gebrachte facturen ter zake de te verrekenen posten door ABC zelf - op haar eigen briefpapier - zijn opgesteld en dat deze facturen reeds daarmee niet als bewijs kunnen dienen voor de gestelde verrekenbare vordering. ABC heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld om aannemelijk te kunnen maken dat sprake is van verrekenposten als door haar gesteld. Daarbij komt dat ook als het hof veronderstellenderwijs uit zou gaan van de juistheid van het standpunt van ABC ter zake de verrekening, dit het hof niet tot een ander oordeel zou leiden. Alsdan zou immers nog steeds een huurachterstand resteren ten bedrage van € 26.751,26 tot en met januari 2022 ofwel een huurachterstand ter grootte van bijna negen maanden huur.
4.10.
Het hof kan dan ook overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
vordering onder 4.2. a): ontruiming
4.11.
De vordering van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde is bij het bestreden vonnis in kort geding reeds toegewezen wat betreft de van het gehuurde deel uitmakende loods. De vordering tot ontruiming van het gehuurde is echter bij het bestreden vonnis in kort geding afgewezen ten aanzien van het overige deel van het gehuurde, waaronder met name de bedrijfswoning en de winkelruimte.
4.12.
Het hof stelt voorop dat een vordering tot ontruiming, waarbij de rechter in kort geding wordt gevraagd vooruit te lopen op een mogelijke beëindiging van een huurovereenkomst, slechts kan worden toegewezen indien boven redelijke twijfel verheven is dat de huurovereenkomst (zo nodig door een rechter) zal worden beëindigd. Bovendien dient vast te staan dat van de verhuurder in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de huurder nog langer gebruik maakt van het gehuurde ook al is de huurovereenkomst nog niet rechtsgeldig geëindigd.
4.13.
ABC heeft de omvang van de door [appellant] gestelde huurachterstand tot en met januari 2022 ten bedrage van € 33.000,00, nu zij niet op de mondelinge behandeling is verschenen en zij ook geen (andere) advocaat heeft doen stellen, niet weersproken anders dan met haar hiervoor onder 4.9 weergegeven beroep op verrekening. [appellant] heeft de hoogte van de betalingsachterstand toegelicht en daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat ABC tekortgeschoten is in de nakoming van de huurovereenkomst door een dergelijke betalingsachterstand te laten ontstaan.
4.14.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
Slechts een tekortkoming van voldoende gewicht geeft recht op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (Hoge Raad 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810).
4.15.
Gelet op de omvang van de huurachterstand is ABC structureel tekortgeschoten in de nakoming van haar kernverplichting uit de huurovereenkomst. Deze tekortkoming is van voldoende gewicht om ontbinding van de overeenkomst te kunnen rechtvaardigen. De vraag welk(e) huurregime(s) op (het geheel of de afzonderlijke delen van) de huurovereenkomst van toepassing is/zijn, kan daarbij in het midden worden gelaten, nu een huurachterstand van een dergelijke omvang ontbinding rechtvaardigt ongeacht het/de toepasselijke huurregime(s). Daarbij betrekt het hof dat ABC weliswaar heeft aangevoerd dat ABC althans [naam1] en zijn gezin in het gehuurde wonen en dat ABC althans BIOPetFood in het gehuurde haar bedrijf uitoefent, maar dat ABC heeft nagelaten dit standpunt nader te onderbouwen. [appellant] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nogmaals aangevoerd dat er niemand in het gehuurde woont of ingeschreven staat op het adres van het gehuurde en dat BIOPetFood al vele maanden (vrijwel) inactief is, onder verwijzing naar correspondentie met de gemeente West Betuwe van mei 2021 en een proces-verbaal
“van aantreffen hennepkwekerij”van de politie van 9 februari 2021. Het hof moet het er voorshands dan ook voor houden dat niet aannemelijk is dat het gehuurde wordt bewoond en/of dat daarin een bedrijf wordt uitgeoefend, zodat een mogelijk zwaarwegend woonbelang en/of belang bij gebruik van de winkelruimte niet aan de orde is/zijn.
Echter ook als het hof veronderstellenderwijs uit zou gaan van de juistheid van het standpunt van ABC en het woonbelang en het belang bij gebruik van de winkelruimte in aanmerking neemt, is de huurachterstand, gelet op de omvang daarvan, van voldoende gewicht om ontbinding van de huurovereenkomst te kunnen rechtvaardigen. Concreet uitzicht op het aflossen van de huurachterstand en betaling van de lopende huur ontbreekt. Voortzetting van de huurovereenkomst leidt er naar het voorlopig oordeel van het hof dan ook toe dat de huurachterstand verder zal oplopen. Het belang van [appellant] om weer de beschikking te krijgen over het gehuurde moet naar het voorshands oordeel van het hof dan ook zwaarder wegen dan een eventueel belang van ABC om nog over het gehuurde te beschikken.
4.16.
Gezien het vorenstaande acht het hof het zeer waarschijnlijk dat een bodemrechter in een eventuele bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming zal beslissen, zowel voor zover de loods betreffende alsook voor zover het resterende deel van het gehuurde, waaronder met name de bedrijfswoning en winkelruimte, betreffende.
4.17.
Dit betekent dat de vordering van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde - voor zover nog niet toegewezen bij het bestreden vonnis in kort geding -, toewijsbaar is. Dit met dien verstande dat het hof aanleiding ziet de ontruimingstermijn te bepalen op zeven dagen na betekening van dit arrest.
vorderingen onder 4.2. b), c) en d): (achterstallige) huurtermijnen en wettelijke (handels)rente
4.18.
De vorderingen van [appellant] tot betaling van (achterstallige) huurtermijnen zijn
bij het bestreden vonnis in kort geding reeds toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectieve vervaldata van de huurpenningen tot aan de dag van volledige voldoening.
4.19.
In hoger beroep vordert [appellant]
primairvergoeding van de wettelijke
handelsrente ex artikel 6:119a BW over deze (achterstallige) huurtermijnen en
subsidiairde
wettelijke rente ex artikel 6:119 BW.
4.20.
Op grond van artikel 6:119a BW is wettelijke handelsrente verschuldigd bij vertraging in de voldoening van een geldsom in het geval van een handelsovereenkomst. Onder handelsovereenkomst moet in dat verband worden verstaan een overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen. Gesteld noch anderszins aannemelijk is geworden dat [appellant] als natuurlijk persoon bij het aangaan van de huurovereenkomst handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, zodat de huurovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een handelsovereenkomst. De
primairdoor [appellant] gevorderde wettelijke handelsrente is dan ook niet toewijsbaar.
4.21.
De
subsidiairgevorderde wettelijke rente is bij bestreden vonnis in kort geding reeds toegewezen.
vordering onder 4.2. e): buitengerechtelijke (incasso)kosten en wettelijke (handels)rente
4.22.
De vordering van [appellant] tot voldoening van buitengerechtelijke (incasso)kosten
ad € 816,75 is bij het bestreden vonnis in kort geding reeds toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van inleidende dagvaarding tot aan de dag van volledige voldoening.
4.23.
In hoger beroep vordert [appellant]
primairvergoeding van de wettelijke handelsrente over deze buitengerechtelijke (incasso)kosten en
subsidiairde wettelijke rente.
4.24.
Op grond van hetgeen het hof hiervoor onder 4.20 heeft overwogen, is de door [appellant]
primairgevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar. Bovendien betreffen buitengerechtelijke (incasso)kosten ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 onder c BW een vorm van vermogensschade. De regeling van de wettelijke handelsrente als bedoeld in de artikelen 6:119a en 6:119b BW is niet van toepassing op schadevergoedingsbedragen. Ook daarom is de door [appellant]
primairgevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar.
4.25.
De
subsidiairgevorderde wettelijke rente is bij bestreden vonnis in kort geding reeds toegewezen.
vordering onder 4.2. f): boete ex artikel 23.2 van de algemene bepalingen en wettelijke (handels)rente
4.26.
De vordering van [appellant] tot voldoening van de boete wegens te late betaling van de huur als bedoeld in artikel 23.2 van de algemene bepalingen is bij het bestreden vonnis in kort geding reeds toegewezen tot een bedrag groot € 600,00 voor maart en april 2021, te vermeerderen met een bedrag van € 300,00 per maand voor iedere maand waarop ABC na 1 mei 2021 in gebreke blijft met tijdige betaling van de huurpenningen.
4.27.
In hoger beroep vordert [appellant]
primairvergoeding van de wettelijke handelsrente over deze boete en
subsidiairde wettelijke rente.
4.28.
Reeds op grond van hetgeen het hof hiervoor onder 4.20 heeft overwogen is de door [appellant]
primairgevorderde wettelijke handelsrente niet toewijsbaar. Daarbij komt dat boete weliswaar - zoals [appellant] betoogt - een prikkel tot nakoming inhoudt, maar toch ook het karakter van een schadeloosstelling heeft, zodat - zoals het hof hiervoor onder 4.24 heeft overwogen - de regeling van de wettelijke handelsrente niet van toepassing is en over de boete slechts de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toegewezen kan worden.
4.29.
Voor zover ABC heeft bedoeld te betogen dat cumulatie van een contractuele boete en de wettelijke rente in strijd is met het bepaalde in artikel 6:92 BW faalt dit betoog.
Over de boete kan, indien betaling na het moment waarop zij opeisbaar is uitblijft, wel aanspraak worden gemaakt op de wettelijke rente (Hoge Raad 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD:3127).
4.30.
Dit betekent dat de door [appellant]
subsidiairgevorderde wettelijke rente over
de boete toewijsbaar is, vanaf de dag van de inleidende dagvaarding (14 april 2021) tot aan de dag van algehele voldoening.
vordering onder 4.2. g): boete ex artikel 6.2 van de algemene bepalingen en wettelijke (handels)rente
4.31.
De vordering van [appellant] tot voldoening van de boete wegens onderhuur zonder diens toestemming als bedoeld in artikel 6.2 van de algemene bepalingen is bij het bestreden vonnis in kort geding afgewezen.
4.32.
Ook bij deze geldvordering is volgens vaste jurisprudentie in kort geding terughoudendheid bij toewijzing geboden, aldus dat een geldvordering slechts toewijsbaar is als het bestaan en de omvang van die vordering in voldoende mate aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat.
4.33.
[appellant] betwist gemotiveerd dat sprake is van onderverhuur (van delen) van het gehuurde door ABC. Gelet daarop is het bestaan van de vordering niet in voldoende mate aannemelijk, zodat toewijzing van deze geldvordering in dit kort geding reeds daarop afstuit.
proceskosten in eerste aanleg
4.34.
Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat ABC moet worden aangemerkt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof ziet in de uitkomst van de zaak aanleiding ABC te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg.
Deze kosten worden aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 346,01 aan verschotten
(€ 106,01 voor inleidende dagvaarding en € 240,00 aan griffierecht) en € 1.126,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II à € 563,00 per punt).
4.35.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in eerste aanleg toewijzen zoals hierna vermeld.
bewijsaanbod
4.36.
Het bewijsaanbod van partijen passeert het hof alleen al omdat een kort geding als het onderhavige zich niet leent voor bewijslevering.
beslissingen
4.37.
De beslissingen van het hof zijn gebaseerd op de overwegingen die hierboven staan. Hetgeen partijen meer of anders naar voren hebben gebracht, kan aan deze beslissingen niet afdoen en kan derhalve als niet ter zake doende voor de beoordeling verder buiten beschouwing blijven.

5.De slotsom

5.1.
De slotsom is dat de grieven deels slagen. Het bestreden vonnis in kort geding moet worden vernietigd voor zover daarin de ontruiming van het gehuurde, behoudens de van het gehuurde deel uitmakende loods, is afgewezen en voor zover daarin de proceskosten zijn gecompenseerd. ABC zal alsnog worden veroordeeld om ook het resterende deel van het gehuurde, waaronder met name de bedrijfswoning en winkelruimte, te ontruimen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn voor het resterende deel van het gehuurde zal worden bepaald op zeven dagen na betekening van dit arrest, en ABC zal alsnog worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het overige zal het bestreden vonnis in kort geding worden bekrachtigd. Tevens zal ABC - gelet op de eiswijziging in hoger beroep - worden veroordeeld tot voldoening van de wettelijke rente over de door haar verschuldigde boete wegens te late betaling van de huur als bedoeld in artikel 23.2 van de algemene bepalingen.
5.2.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof ABC veroordelen in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 871,92 aan verschotten (€ 99,92 voor dagvaarding en € 772,00 aan griffierecht) en € 2.228,00 voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep à
€ 1.114,00 per punt).
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in hoger beroep en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
5.4.
Nu de door [appellant] gevorderde nakosten voor toewijzing vatbaar zijn, heeft [appellant] geen belang bij de door hem verzochte afgifte van een bevelschrift als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv, zodat dit achterwege zal blijven.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het vonnis in kort geding gewezen door de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 mei 2021, voor zover daarin de ontruiming van het gehuurde, behoudens de van het gehuurde deel uitmakende loods, is afgewezen en voor zover daarin de proceskosten zijn gecompenseerd;
en opnieuw recht doende
veroordeelt ABC om ook het resterende deel van het gehuurde, waaronder met name de bedrijfswoning en winkelruimte, staande en gelegen aan de Keizerstraat 4 te Varik, binnen zeven dagen na betekening van dit arrest met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, volledig en behoorlijk te verlaten en ontruimen en met afgifte van de sleutels in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking van [appellant] te stellen, en ook het resterende deel van het gehuurde vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
veroordeelt ABC in de proceskosten in eerste aanleg, tot aan het bestreden vonnis in kort
geding aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 346,01 voor verschotten en op
€ 1.126,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
bekrachtigt het vonnis in kort geding gewezen door de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 mei 2021, voor het overige;
veroordeelt ABC tot voldoening van de wettelijke rente over de door haar verschuldigde boete(s) ingevolge de in de beslissing van het bestreden vonnis in kort geding onder 5.4 weergegeven veroordeling
“tot betaling van een bedrag van € 600,00 aan [appellant] aan boetes wegens te late betaling, te vermeerderen met een bedrag van € 300,00 per maand voor iedere maand waarop zij na 1 mei 2021 in gebreke blijft met de tijdige betaling van de huurpenningen”, vanaf de dag van de inleidende dagvaarding (14 april 2021) tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt ABC in de kosten van het hoger beroep, tot aan dit arrest aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 871,92 aan verschotten en op € 2.228,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt ABC in de nakosten, begroot op € 163,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,00 in geval ABC niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit arrest heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het (in hoger beroep) meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.K.N. Vos, O.G.H. Milar en R.F. Groos, en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.