ECLI:NL:GHARL:2022:304

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.287.993
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Lijfsdwang in kort geding tegen Royal FloraHolland

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 januari 2022, gaat het om een hoger beroep in kort geding waarbij appellanten zijn veroordeeld om aan Royal FloraHolland bepaalde informatie te verstrekken. Royal FloraHolland had eerder een dwangsomveroordeling verkregen, maar deze leidde niet tot de gewenste naleving door appellanten. Het hof oordeelt dat, hoewel Royal FloraHolland een zwaarwegend belang heeft bij de naleving van de veroordeling, de belangen van appellanten, waaronder hun gezondheid en leeftijd, op dit moment zwaarder wegen. Het hof weegt de mogelijkheid van lijfsdwang af tegen de persoonlijke levenssfeer van appellanten en concludeert dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang niet toewijsbaar is. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank Midden-Nederland en wijst de vorderingen van Royal FloraHolland af, waarbij het hof ook de proceskosten ten laste van Royal FloraHolland legt. De zaak illustreert de afweging tussen de belangen van een schuldeiser en de persoonlijke belangen van de schuldenaar in het kader van dwangmaatregelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.287.993
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland locatie Utrecht: C/16/497258 / KG ZA 20-71)
arrest in kort geding van 18 januari 2022
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [woonplaats1] ,
2. [appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellanten in het hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
advocaat: mr. W.Y. Hofstra,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Bloemenveiling Royal FloraHolland U.A.,
gevestigd te Aalsmeer,
geïntimeerde in het hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.
Appellanten zullen hierna ‘ [appellanten] ’ worden genoemd, geïntimeerde zal Royal FloraHolland worden genoemd.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 22 juni 2021 hier over. In dat arrest is een mondelinge behandeling bepaald op 1 december 2021. Nadat mr. Hofstra het hof heeft bericht dat [appellanten] in verband met hun gezondheidstoestand niet in staat waren om op de zitting te verschijnen, heeft het hof op hun verzoek en met instemming van Royal FloraHolland beslist dat - zonder zitting - arrest wordt gewezen.

2.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.4 van het vonnis van de voorzieningenrechter in de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 november 2020.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Kern van de zaak
3.1
Deze zaak draait om de vraag of aan een veroordeling van [appellanten] om aan Royal FloraHolland bepaalde informatie te geven, een lijfsdwangveroordeling moet worden verbonden. Aan die veroordeling was in het verleden al een dwangsomveroordeling verbonden, maar die leidde niet tot het beoogde resultaat. De dwangsommen zijn tot het maximumbedrag verbeurd, zonder dat dit [appellanten] ertoe heeft gebracht (alsnog) aan hun verplichtingen uit het Vonnis te voldoen. Royal FloraHolland heeft een zwaarwegend belang bij naleving van het Vonnis. Desondanks komt het hof in deze uitspraak tot het oordeel dat het belang van Royal FloraHolland tegenover de belangen van [appellanten] op dit moment (nog) niet voldoende is om toepassing van lijfsdwang te rechtvaardigen. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt.
[appellanten] hebben niet aan de veroordelingen voldaan
3.2
In het vonnis van 2 januari 2020 (het Vonnis) zijn [appellanten] veroordeeld om binnen veertien dagen - kort gezegd - aan Royal FloraHolland schriftelijk en onderbouwd opgave te doen van hun bronnen van inkomsten en vermogen (r.o. 4.2), tot het tweemaandelijks actualiseren van die opgave (r.o. 4.3) en tot het (schriftelijk en onderbouwd) beantwoorden van een aantal vragen met betrekking tot hun overeenkomst uit 1996 met TFC (r.o. 4.4).
3.3
Volgens Royal FloraHolland heeft zij de in de veroordeling genoemde schriftelijke opgave, de tweemaandelijkse actualisering daarvan en de antwoorden op de gestelde vragen niet ontvangen. Volgens Royal FloraHolland hebben [appellanten] zelfs in het geheel geen nadere informatie verstrekt naar aanleiding van het Vonnis.
[appellanten] hebben die stelling naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd bestreden. Het lag op hun weg om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren die kunnen leiden tot het oordeel dat zij de desbetreffende schriftelijke en onderbouwde opgaven en de gevraagde antwoorden wel degelijk aan Royal FloraHolland hebben gegeven. Dat hebben zij niet gedaan. Zij hebben in deze procedure ook geen stukken overgelegd waaruit dat kan worden afgeleid. [appellanten] hebben ook onvoldoende concreet uitgelegd dat zij niet meer inspanning en zorgvuldigheid aan de dag konden leggen dan zij hebben gedaan om aan de veroordelingen te voldoen.
Het hof stelt daarom vast dat het maximumbedrag van € 750.000 aan dwangsommen is verbeurd zonder dat daarmee de naleving van het Vonnis is bewerkstelligd.
Belangenafweging
3.4
Tenuitvoerlegging van lijfsdwang kan worden toegestaan, als aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing van lijfsdwang rechtvaardigt [1] . De rechter moet, ook in verband met het bepaalde in artikel 5 lid 1 onder b. van het EVRM, het belang van Royal FloraHolland om lijfsdwang te kunnen toepassen afwegen tegen het belang van [appellanten] om gevrijwaard te blijven van een zo ingrijpende inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer.
3.5
Wat het belang van Royal FloraHolland betreft geldt -meer in het algemeen- dat niet kan worden toegestaan dat personen die (in twee instanties [2] ) zijn veroordeeld tot een bepaalde prestatie, die veroordeling negeren. Het hof vindt het belang van Royal FloraHolland om, na jaren procederen, eindelijk de informatie te ontvangen die zij nodig heeft in verband met verhaal van haar vordering van in hoofdsom € 6.418.400, zeer zwaarwegend. Royal FloraHolland is tot nog toe niet in staat gebleken om inkomsten en vermogen van [appellanten] te traceren waaruit haar vordering kan worden voldaan. Wel zijn [appellanten] eigenaar van onroerende zaken (twee woningen, een bedrijfshal en circa 33.000 m2 grond met kassen), maar deze zijn belast met een recht van hypotheek, verstrekt aan een in Utah gevestigde vennootschap genaamd Transatlantic Financial Consultants Inc. (‘TFC’), van welke vennootschap hun accountant [de accountant] (‘ [de accountant] ’) enig aandeelhouder en directeur is. Aan de heer [de accountant] zijn verder de roerende zaken van [appellanten] verpand. Volgens Royal FloraHolland is sprake van een schijnconstructie en heeft zij de betreffende informatie nodig om te beoordelen of verhaal op de goederen van [appellanten] ondanks de gepretendeerde zekerheidsrechten mogelijk is. Daarbij benadrukt Royal FloraHolland dat zij gezien de aard van de vordering (diefstallen door [appellant] die tot een miljoenenschade leidden), genoodzaakt is om tot het uiterste te gaan om haar schade gecompenseerd te krijgen. Dat klemt volgens Royal FloraHolland te meer omdat zij als coöperatie wordt gecontroleerd door haar leden.
3.6
Tegenover deze zwaarwegende belangen van Royal FloraHolland staan de belangen van [appellanten] bij hun persoonlijke vrijheid. Het tenuitvoerleggen van lijfsdwang betekent een zeer ingrijpende inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. Verder is volgens [appellanten] de gezondheid van hen beiden broos. Uit de medische stukken blijkt onder andere dat de heer [appellant] hartpatiënt is en dat mevrouw [appellante] in 2018 een ongeval is overkomen waaraan zij blijvende klachten heeft overgehouden aan armen en benen. Verder speelt een rol dat beiden op leeftijd zijn, naar het hof begrijpt zijn zij 77 en 79 jaren oud. Een verblijf in een huis van bewaring zal in het licht van hun leeftijd en ziektegeschiedenis flink aankomen.
3.7
Met name die laatste omstandigheid brengt het hof tot het oordeel dat de belangenafweging op dit moment nog doorslaat in het voordeel van [appellanten] .
Naast de hoge leeftijd en gezondheidstoestand van [appellanten] laat het hof ook meewegen dat mogelijk nog andere wegen bestaan om te komen tot verhaal van Royal FloraHollands geldvordering en het verkrijgen van nadere informatie over de relatie tussen [appellanten] en TFC en het door deze laatste vennootschap verkregen recht van hypotheek en de aan dat recht ten grondslag liggende titel. Royal FloraHolland heeft gesteld dat zij inmiddels in verband met het verhaal van haar vordering TFC (en [appellanten] ) in een procedure heeft betrokken. In die procedure heeft zij nadere informatie over de hypotheek en doorhaling daarvan gevorderd. Royal FloraHolland is nog in afwachting van de uitkomst van die procedure. Uit de stukken blijkt verder niet dat de mogelijkheid al is benut om ook de heer [de accountant] (aandeelhouder en directeur van TFC) in rechte te betrekken of van hem, bijvoorbeeld door middel van een voorlopig getuigenverhoor, nadere informatie te verkrijgen, ook over het aan hem verstrekte pandrecht. Verder is onvoldoende toegelicht waarom Royal FloraHolland de executoriale beslagen op de roerende en onroerende goederen van [appellanten] vooralsnog niet heeft doorgezet, desnoods tot een renvooiprocedure toe.
3.8
Zolang niet is gebleken dat Royal FloraHolland geen andere middelen meer kan benutten om te komen tot verhaal van haar vordering op [appellanten] , vindt het hof het belang van Royal FloraHolland bij toepassing van lijfsdwang niet opwegen tegen het belang van [appellanten] om gevrijwaard te blijven van een zo ingrijpende inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer. De gevorderde uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang is daarom op dit moment niet toewijsbaar. Voor de door Royal FloraHolland aangeboden bewijslevering door getuigen biedt het kort geding uit zijn aard geen plaats.
Slotsom
3.9
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Royal FloraHolland in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 83
- salaris advocaat € 980 (2 punten x tarief II).
3.1
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 100,89
- griffierecht € 338
- salaris advocaat € 1.114 (1 punt x appeltarief II).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 november 2020 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Royal FloraHolland in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellanten] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 83 voor verschotten en op € 980 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 438,89 voor verschotten en op € 1.114 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.B. Beekhoven van den Boezem, A.W. Steeg en J.G.B. Pikkemaat, is ondertekend door de rolraadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2022.

Voetnoten

1.Art. 585 en 587 Rv.
2.Het Vonnis is bekrachtigd bij arrest van dit hof van 23 februari 2021.