ECLI:NL:GHARL:2022:3002

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.189.310
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in hoger beroep over aansprakelijkheid en deskundigenbenoeming in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van Sevilla Beheer B.V. tegen verschillende geïntimeerden, waaronder Bai Tram Estates Holding B.V. en de Maatschap Vietnam. De zaak draait om de aansprakelijkheid van de betrokken partijen in het kader van een ontbinding van een overeenkomst, de Letter of Intent (LoI), en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. Het hof heeft in een eerdere tussenuitspraak partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de benoeming van deskundigen en de relevante vragen die aan deze deskundigen gesteld moeten worden. Sevilla heeft betoogd dat de Maatschap c.s. en andere partijen tekort zijn geschoten in hun verplichtingen, wat heeft geleid tot de ontbinding van de LoI. De Maatschap c.s. heeft op haar beurt betwist dat Sevilla recht heeft op schadevergoeding en heeft nieuwe verweren ingebracht die volgens het hof niet meer in deze fase van de procedure kunnen worden behandeld. Het hof heeft geconcludeerd dat de deskundige moet worden benoemd om de schade vast te stellen die Sevilla heeft geleden door de ontbinding van de LoI. De deskundige zal de hypothetische situatie waarin de LoI correct zou zijn nagekomen vergelijken met de werkelijke situatie ten tijde van de ontbinding. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en het wijzen van arrest op 28 juni 2022.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.189.310
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 266365)
arrest van 19 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Sevilla Beheer B.V.,
gevestigd te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
appellante in het principaal hoger beroep, geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna: Sevilla,
advocaat: mr. M.W.E. Evers,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Bai Tram Estates Holding B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
hierna: BEH,
advocaat: mr. H.J. Ligtenbarg,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vietnam Apeldoorn International B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
niet verschenen,
hierna: VAI,
3. de vennootschap naar Vietnamees recht
Bai-Tram Estates Company Ltd.,
zonder bekende vestigingsplaats,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
niet verschenen,
hierna: BTE,
4. de maatschap
Maatschap Vietnam,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
hierna: de Maatschap,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
5.
[geïntimeerde5],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
6.
[geïntimeerde6],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
hierna: [geïntimeerde6] ,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
7.
[geïntimeerde7],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
8.
[geïntimeerde8],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
9.
[geïntimeerde9],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
10.
[geïntimeerde10],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
11.
[geïntimeerde11],
wonende te [woonplaats3] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
12.
[geïntimeerde12],
wonende te [woonplaats3] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
13.
[geïntimeerde13],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
14.
[geïntimeerde14],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
hierna: [geïntimeerde14] ,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
15.
[geïntimeerde15],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
niet verschenen,
16.
[geïntimeerde16],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
17.
[geïntimeerde17],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
18.
[geïntimeerde18],
wonende te [woonplaats4] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
19.
[geïntimeerde19],
wonende te [woonplaats5] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
20.
[geïntimeerde20],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
hierna: [geïntimeerde20] ,
advocaat: mr. M. Manders (voorheen mr. S.A. van der Sluijs),
21.
[geïntimeerde21],
wonende te [woonplaats5] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
hierna: [geïntimeerde21] ,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
22.
[geïntimeerde22],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
hierna: [geïntimeerde22] ,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
23.
[geïntimeerde23],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
hierna: [geïntimeerde23] ,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
24. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Kevo B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
hierna: Kevo,
advocaat: mr. M. Manders (voorheen mr. S.A. van der Sluijs),
25.
[geïntimeerde25],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
26.
[geïntimeerde26],
wonende te [woonplaats6] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
27.
[geïntimeerde27],
wonende te [woonplaats7] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
28.
[geïntimeerde28],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep, appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs,
29. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Jewel Investments Holding B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie,
niet verschenen.
Geïntimeerden sub 4 tot en met 29 zullen gezamenlijk worden aangeduid als de Maatschap c.s., terwijl geïntimeerden sub 5 tot en met 29 gezamenlijk de Maten zullen worden genoemd en geïntimeerde sub 20 ook [geïntimeerde20] en geïntimeerde sub 24 ook Kevo. Alle geïntimeerden gezamenlijk zullen BEH c.s. worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 28 mei 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:4605, hierna: het tussenarrest);
- de akte na tussenarrest van Sevilla;
- de akte na tussenarrest van de Maatschap c.s. met productie;
de vermelding op de rol dat het recht van BEH om een akte na tussenarrest te nemen is vervallen (deze vermelding berust op een vergissing, omdat de procedure tegen BEH van rechtswege is geschorst);
- de beslissing van 10 september 2019 waarin het hof het verzoek van de Maatschap c.s. tot het instellen van tussentijds cassatieberoep van het tussenarrest van 28 mei 2019 heeft ingewilligd en heeft bepaald dat terstond beroep in cassatie kan worden ingesteld;
- het arrest van 12 februari 2021 van de Hoge Raad waarin het principaal en incidenteel cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO is verworpen (ECLI:NL:HR:2021:225);
- de antwoordakte van Sevilla;
- de onttrekking van mr. Van der Sluijs ten aanzien van [geïntimeerde20] en Kevo;
- de antwoordakte van de Maatschap en de Maten met uitzondering van [geïntimeerde20] en Kevo;
- het stellen door mr. M. Manders voor [geïntimeerde20] en Kevo;
- de antwoordakte van [geïntimeerde20] en Kevo met producties;
- de akte van depot van 1 juni 2021 van het namens [geïntimeerde20] en Kevo gedeponeerde;
- de antwoordakte van Sevilla.
1.2
Vervolgens is arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.1
Het hof heeft onder 3.49 van het tussenarrest partijen de gelegenheid gegeven om bij gelijktijdig te nemen akte zich uit te laten over (de relevante kwaliteiten van) de persoon/personen van de te benoemen deskundige(n), de vraagstelling en de marges waarbinnen diens loon mag of moet liggen en de verdere (algemene) voorwaarden waaronder de opdracht aan de deskundige zou moeten worden verstrekt. Uit de beschrijving van het verdere verloop van het geding volgt dat na de na het tussenarrest door Sevilla en de Maatschap c.s. genomen aktes, het hof op verzoek van de Maatschap c.s. tussentijds cassatieberoep heeft opengesteld. Nadat de Hoge Raad op 12 februari 2021 het principaal en incidenteel cassatieberoep had verworpen, hebben Sevilla en de Maatschap c.s., met uitzondering van [geïntimeerde20] en Kevo, een antwoordakte genomen. Vervolgens heeft mr. Manders namens [geïntimeerde20] en Kevo een antwoordakte genomen, waarop Sevilla bij akte heeft geantwoord.
[geïntimeerde20] en Kevo
2.2
[geïntimeerde20] en Kevo hebben in hun antwoordakte aangevoerd dat [geïntimeerde20] in 2009 zijn maatschapsdeelname heeft overgedragen aan Kevo en Sevilla dus ten onrechte [geïntimeerde20] als maat van de maatschap heeft gedagvaard. [geïntimeerde20] heeft dit niet eerder onder de aandacht van het hof kunnen brengen omdat het bestuur van de Maatschap en mr. Van der Sluijs de eerdere verzoeken [geïntimeerde20] hierover niet hebben ingewilligd en [geïntimeerde20] en Kevo om die reden zich tot een andere advocaat hebben moeten wenden. Ondanks dat het bestuur van de Maatschap al gedurende de gehele procedure over, onder meer, een in 2010 aangepaste maatschapsovereenkomst beschikte heeft het bestuur niets gedaan met deze informatie, aldus [geïntimeerde20] en Kevo. De door [geïntimeerde20] benaderde notaris moest voor het terugvinden van deze informatie zijn archief openen en heeft eerst bij brief van 6 mei 2021 aan [geïntimeerde20] bevestigd dat de wijziging in 2010 van de maatschapsdeelname van [geïntimeerde20] pas in 2014 is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [geïntimeerde20] en Kevo verzoeken het hof met het voorgaande rekening te houden, vanwege de onaanvaardbaar grote gevolgen die het voor [geïntimeerde20] zal hebben indien hij in privé ten onrechte als maat zou worden aangemerkt, en verzoekt het hof een daartoe geëigende beslissing te nemen.
2.3
Sevilla heeft zich op het standpunt gesteld dat, primair, de akte van [geïntimeerde20] en Kevo moet worden geweigerd. En, subsidiair, dat 1) dit verweer, gelet op het stadium waarin de procedure zich bevindt, niet meer kan worden gevoerd en er geen sprake is van een uitzondering waardoor dit verweer nog wel mogelijk zou zijn, 2) tegen de feitenvaststelling door de rechtbank dat [geïntimeerde20] (in privé) maat is geen incidentele grief is gericht, en 3) het hof in het tussenarrest heeft geoordeeld dat de maten voor gelijke delen aansprakelijk zijn voor de schuld van de Maatschap en dit tussenarrest op grond van artikel 236 Rv juncto 353 Rv in kracht van gewijsde is gegaan. Meer subsidiair heeft Sevilla de stellingen van [geïntimeerde20] en Kevo gemotiveerd betwist.
2.4
Uit het roljournaal volgt dat in reactie op het verzoek van Sevilla om de antwoordakte van [geïntimeerde20] en Kevo te weigeren, de rolraadsheer aan partijen heeft bericht dat de combinatie van het hof die inhoudelijk over de zaak oordeelt over de toelaatbaarheid van deze akte zal beslissen. Het hof is van oordeel dat de antwoordakte als zodanig kan worden genomen en zal dan ook niet alsnog de antwoordakte van [geïntimeerde20] en Kevo weigeren. Het hof zal bij deze stand van zaken, alvorens bij volgend tussenarrest tot deskundigenbenoeming over te gaan, eerst het onder 2.2 weergegeven betoog van [geïntimeerde20] en Kevo beoordelen.
2.5
Het hof stelt daarbij het volgende voorop. De in art. 347 Rv besloten twee-conclusieregel houdt in dat in hoger beroep slechts een conclusie van eis (memorie van grieven) en een conclusie van antwoord (memorie van antwoord) worden genomen, welke regel beoogt het debat in hoger beroep te beperken. De twee-conclusieregel brengt mee dat de geïntimeerde bij het inrichten van zijn verweer in beginsel ervan mag uitgaan dat de omvang van de rechtsstrijd in appel door de conclusie van eis is vastgelegd en geen rekening ermee hoeft te houden dat zijn verweer tot nieuwe grieven aanleiding kan geven. Daaruit volgt dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, of bij een incidenteel appel in de memorie van antwoord worden aangevoerd, tenzij zich een van de in de rechtspraak erkende uitzonderingen op die regel voordoet. In het belang van de concentratie van het debat en van een spoedige afdoening van het geschil mag in dit licht van appellant in beginsel worden verlangd dat hij in zijn memorie van grieven niet alleen meteen al zijn bezwaren tegen de beslissingen van de lagere rechter aanvoert, maar ook de nieuwe feiten of stellingen naar voren brengt waarop hij zich in appel mede wenst te beroepen. Ook voor verweren die door de geïntimeerde worden aangevoerd tegen de vordering van de oorspronkelijke eiser, geldt dat uitbreiding daarvan dient plaats te vinden in de eerste conclusie in hoger beroep. Op deze uitgangspunten, ook wel de “in beginsel strakke regel” genoemd, kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief of verweer kan worden aangevoerd. Voorts kan van onverkorte toepassing van de twee-conclusieregel worden afgeweken indien dit in strijd zou komen met de eisen van de goede procesorde, bijvoorbeeld indien sprake is van nieuwe ontwikkelingen van feitelijke of juridische aard nadat van grieven/weren is gediend.
2.6
De stelling van [geïntimeerde20] en Kevo, dat [geïntimeerde20] in 2009 zijn maatschapsdeelname aan Kevo heeft overgedragen en [geïntimeerde20] in ieder geval vanaf 2010 geen maat meer is van de Maatschap kwalificeert als een nieuwe weer tegen de vorderingen van Sevilla. Op grond van de twee-conclusieregel had deze weer uiterlijk in de memorie van antwoord gevoerd moeten worden. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op de “in beginsel strakke regel” kan worden gemaakt. [geïntimeerde20] beroept zich immers op de overdracht van zijn maatschapsdeelname aan Kevo in 2009 en een in 2010 gemaakte aanpassing in de maatschapsovereenkomst. Dat het bestuur van de Maatschap en mr. Van der Sluijs, volgens [geïntimeerde20] , niets met deze informatie hebben gedaan, kan niet worden beschouwd als een nieuwe ontwikkeling, nu zich dit, naar zeggen [geïntimeerde20] en Kevo, heeft voorgedaan ruim voordat de memorie van antwoord is ingediend.
Ook de brief van 6 mei 2021 van de notaris kan hierin geen verandering brengen. De brief refereert aan een wijziging die zich in 2010 zou hebben voorgedaan. De bewering dat eerst in 2014 hiervan melding is gemaakt aan het handelsregister, laat onverlet dat - zoals [geïntimeerde20] en Kevo zelf betogen - de gestelde wijziging in de maatschapsdeelname zich al in 2009/1010 had voorgedaan. Andere omstandigheden op grond waarvan het voor [geïntimeerde20] en Kevo niet mogelijk was om het thans opgeworpen verweer niet in de eerste conclusie in het hoger beroep te voeren, zijn niet gesteld noch gebleken. Van strijd met de goede procesorde is evenmin sprake. Dat de beslissing van het hof mogelijk voor [geïntimeerde20] grote gevolgen kan hebben, maakt op zichzelf niet dat het buiten beschouwing laten van dit verweer strijd oplevert met de goede procesorde.
Dit leidt tot de conclusie dat hetgeen [geïntimeerde20] en Kevo onder randnummer 1 tot en met 13 van de antwoordakte van 18 mei 2021 hebben opgeworpen, buiten beschouwing zal worden gelaten. Dit betreft dus ook de onder randnummer 12 vermelde aanvullende vragen die volgens [geïntimeerde20] en Kevo aan de te benoemen deskundige moeten worden gesteld, nu die voortbouwen op de nieuwe weer die buiten beschouwing blijft.
Deskundigenbenoeming
2.7
Zowel Sevilla als de Maatschap c.s. hebben in hun antwoordaktes gepleit voor benoeming van drie deskundigen. Hierbij heeft Sevilla de voorkeur uitgesproken dat één deskundige wordt benoemd op voordracht van de Maatschap c.s., één deskundige op voordracht van haarzelf en één deskundige door het hof zonder voorafgaande voordracht van partijen. Tegen de door Sevilla voorgestelde deskundige(n) heeft de Maatschap c.s. bezwaren geuit, terwijl Sevilla op haar beurt bezwaren heeft geuit tegen de drie door de Maatschap c.s. voorgestelde deskundigen.
2.8
Het hof ziet geen aanleiding om drie deskundigen te benoemen. Vanzelfsprekend dient de te benoemen deskundige onpartijdig en onafhankelijk te zijn, hetgeen evenzeer geldt bij benoeming van één of van drie deskundigen. Ook ziet het hof geen reden om meer dan één deskundige te benoemen vanwege een vereiste deskundigheid over de specifieke locatie van het Project (in Vietnam, zie het tussenarrest). Voor zover de te benoemen deskundige behoefte heeft aan specifieke lokaalgebonden informatie dan is het aan de deskundige om daarover advies in te winnen. Het hof onderschrijft de door beide partijen geuite wens dat de deskundige lid moet zijn van het Nederlands Instituut voor Register Valuators en in het
Landelijk Register van Gerechtelijke Deskundigen moet staan ingeschreven.
2.9
Sevilla en de Maatschap c.s. hebben, zoals ook in 3.49 van het tussenarrest was overwogen, vragen geformuleerd die volgens hen aan de deskundige gesteld moeten worden. Over en weer hebben Sevilla en de Maatschap c.s. elkaars vragen bekritiseerd. Het hof zal in de volgende fase van de benoeming van de deskundige hier nader op ingaan. Gelet op de aard van het (uitgebreide) commentaar op de wederzijds voorgestelde vragen ziet het hof aanleiding om (nogmaals) het kader te schetsen waarbinnen de deskundige zijn werk zal dienen uit te voeren.
2.1
Onder 3.46 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat de Maatschap c.s., BTE, en VAI zodanig zijn tekortgeschoten (naast de door de rechtbank vastgestelde tekortkoming van SVA), dat Sevilla de LoI gerechtvaardigd heeft mogen ontbinden. Het hof heeft vervolgens overwogen dat op grond van artikel 6:277 BW de partij wier tekortkoming een grond voor ontbinding heeft opgeleverd, verplicht is haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Het hof heeft geconcludeerd dat de Maatschap c.s., BTE en VAI dus gehouden zijn de schade te vergoeden die Sevilla lijdt door de ontbinding van de LoI.
Om in het tussenarrest genoemde redenen zal het hof een deskundige benoemen om deze schade vast te stellen. De deskundige dient daartoe een vergelijking te maken tussen de hypothetische situatie waarin de LoI op onberispelijke wijze zou zijn nagekomen en de werkelijke situatie ten tijde van de ontbinding op 11 december 2013. Dit om Sevilla zoveel mogelijk in de situatie te brengen waarin – in dit geval – de ontbinding niet zou hebben plaatsgevonden. Ook dient de omvang van de schade te worden bepaald met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval.
2.11
Uitgangspunt voor de deskundige is daarbij hetgeen in de LoI (zakelijk weergegeven onder 3.5 van het tussenarrest) en in de Aanvullende afspraken (onder 3.7 van het tussenarrest) is overeengekomen. De LoI en de Aanvullende afspraken bevatten onder meer afspraken over de te wijzigen aandelenstructuur in de betrokken vennootschappen alsook de daarmee samenhangende overdracht aan VAI van de door Sevilla aan de Maatschap verstrekte leningen en zeggenschapsafspraken ten gunste van Sevilla in VAI waarmee werd beoogd de positie van Sevilla te versterken. Het hof heeft onder 3.48 onder meer overwogen dat feitelijk nog geen enkele uitvoering was gegeven aan de LoI, uitgezonderd de betaling door Sevilla van USD 500.000, en er nog vele stappen en daarmee gepaard gaande beslismomenten voorlagen die van invloed zouden zijn geweest op de realisatie van het Project. Het is aan de deskundige om inzichtelijk te maken hoe het project vermoedelijk zou zijn verlopen als de LoI en de Aanvullende afspraken volledig waren uitgevoerd, rekening houdend met de kansen en de risico’s van het Project, en wat het resultaat in dat geval zou zijn geweest voor Sevilla.
Het hof wijst de Maatschap c.s. er thans reeds op dat vragen die buiten dit bereik liggen en die betrekking hebben op mogelijke nieuwe verweren, niet aan de orde zullen zijn. Het hof komt hier in het volgende tussenarrest op terug. Het hof zal na afstemming met de beoogde deskundige en na overleg met partijen tot benoeming overgaan.
2.12
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 28 juni 2022 voor het wijzen van arrest waarbij de deskundige zal worden benoemd;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, Ch.E. Bethlem en A.S. Gratama en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.