ECLI:NL:GHARL:2022:2999

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
200.305.333
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voogdij en omgangsregeling tussen moeder en kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de omgang tussen haar en haar kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], is beperkt. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Mercanoğlu, verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en de omgangsregeling te schorsen. De kinderen staan onder voogdij van de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, die verweer voert tegen de verzoeken van de moeder. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 16 december 2021, waar de rechtbank de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] stopzette voor zes maanden en de omgang met [de minderjarige2] beperkte tot één keer per drie maanden.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 15 maart 2022 zijn de kinderen apart gehoord. Het hof constateert dat beide kinderen ernstige spanningen ervaren rondom de omgang met hun moeder, wat negatieve gevolgen heeft voor hun ontwikkeling. De GI heeft geprobeerd de omgang te bevorderen, maar de kinderen hebben herhaaldelijk aangegeven dat zij geen contact met hun moeder willen. Het hof oordeelt dat gedwongen omgang op dit moment niet in het belang van de kinderen is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de psychologische en emotionele welzijn van de kinderen en de noodzaak om de relatie tussen de moeder en de pleegouders te verbeteren, aangezien deze spanningen ook invloed hebben op de kinderen. Het hof concludeert dat de grieven van de moeder falen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.305.333/01, en -02 en 200.305.335/01, en -02
(zaaknummers rechtbank 528379 en 528787)
beschikking van 19 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de heer en mevrouw
[de pleegouders] ,
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de pleegouders.
Als informant is aangemerkt:
[de pleegzorgwerker],
werkzaam voor [naam1] ,
verder te noemen: de pleegzorgwerker.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 december 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep en in de schorsingszaak

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op
13 januari 2022, en
- het verweerschrift van de zijde van de GI met producties.
2.2
Op 14 maart 2022 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verschenen, die buiten aanwezigheid van de belanghebbenden en de informant en apart van elkaar door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 maart 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
- twee vertegenwoordiger namens de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder is gehuwd geweest met [naam2] . Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2008 (hierna: [de minderjarige1] ), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 (hierna: [de minderjarige2] ),
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De ouders oefenden tot 14 november 2012 samen het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.2
Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan, hebben [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot 15 januari 2010 bij de moeder gewoond. Op 15 januari 2010 zijn zij, destijds 16 respectievelijk 4 maanden oud, op basis van een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg in het huidige pleeggezin geplaatst.
3.3
Bij beschikking van 14 november 2012 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de ouders ontheven van het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en is de GI belast met de voogdij.
3.4
Bij beschikking van 12 februari 2018 heeft de rechter een omgangsregeling vastgesteld tussen de moeder en de kinderen die inhoudt dat zij eenmaal per zeven weken gedurende vijf kwartier onder begeleiding van de GI en/of [naam1] in bijzijn van de pleegmoeder omgang met elkaar hebben. Daarbij heeft de rechter bepaald dat deze omgangsregeling gefaseerd uitgebreid moet worden naar eenmaal per zes weken gedurende twee uur wanneer, indien en voor zover de kinderen dat aankunnen naar het oordeel van de Gl. Bij beschikking van 22 januari 2019 heeft dit hof die beschikking bekrachtigd.
3.5
Bij verzoekschrift van 29 september 2021 met producties heeft de GI verzocht de omgangsregeling tussen [de minderjarige1] en de moeder te wijzigen in die zin dat de omgang stopt voor de duur van zes maanden.
3.6
Bij verzoekschrift van 12 oktober 2021 met producties heeft de GI verzocht de omgang tussen [de minderjarige2] en de moeder nogmaals te beoordelen omdat [de minderjarige2] geen omgang
wil en de GI het voor haar van belang vindt dat de rechter er over beslist.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is het recht op omgang tussen de moeder en de kinderen.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de omgang beperkt. De rechtbank heeft, uitvoerbaar bij voorraad, met ingang van 16 december 2021 de omgang tussen [de minderjarige1] en de moeder stopgezet, voor de duur van zes maanden en bepaald dat met ingang van dezelfde datum [de minderjarige2] en de moeder één keer in de drie maanden gedurende vijf kwartier omgang hebben, voor de duur van zes maanden en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad die beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt) de inleidende verzoeken van de GI alsnog af te wijzen. Daarnaast verzoekt de moeder (naar het hof begrijpt) de werking van de bestreden beschikking te schorsen voor de duur van het hoger beroep.
4.3
De GI voert verweer in het verzoek tot schorsing en vraagt het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad af te wijzen. De GI voert eveneens verweer in de hoofdzaken en verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

in de schorsing (zaaknummers 200.305.333/02 en 200.305.335/02)
5.1
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het hof laten weten dat zij het schorsingsverzoek intrekt omdat het hof de hoofdzaak tegelijkertijd behandelt. Het hof maakt hieruit op dat de moeder de gronden van het schorsingsverzoek niet handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in dit verzoek.
in de hoofdzaak (zaaknummers 200.305.333/01 en 200.305.335/01)
5.2
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan onder voogdij van de GI. Tot de taak van de voogd behoort
-mede- het in acht nemen van het recht van de betrokken minderjarige op omgang met de niet met het gezag belaste ouder, evenals het recht op en de verplichting tot omgang van die ouder met zijn of haar kind, voor zover dit niet onverenigbaar is met de belangen van het kind (zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943).
5.3
Op verzoek van de ouders of van één van hen stelt de rechter, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast, dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) limitatief opgesomde gronden, die alle verband houden met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4
De moeder stelt in haar eerste grief dat sprake is van strijd met de fundamentele beginselen van een goede procesorde nu na de zitting in eerste aanleg het debat werd heropend terwijl daarvoor geen gronden waren aangevoerd. In haar tweede grief voert de moeder aan dat sprake is van strijd met de rechten van de kinderen. De beslissing in de bestreden beschikking is niet gebaseerd op objectieve argumenten uit onderzoek en de kinderrechter heeft niet getoetst of de pleegouders de omgang wel bevorderen. Daarnaast ligt er al vier jaar een beschikking voor uitbreiding van de omgang maar de GI weigert deze beschikking uit te voeren, aldus nog steeds de moeder. De opschorting van de omgangsregeling zal de problemen niet oplossen en de moeder vreest dat de omgang straks definitief zal stoppen.
5.5
De GI voert aan dat vanuit [de minderjarige1] ernstige spanningen te zien zijn rondom de omgang. Daardoor kan hij zijn gedrag minder goed reguleren en laat hij externaliserend gedrag zien. [de minderjarige2] leek ten tijde van de procedure in eerste aanleg beter in staat om de spanningen die zij rond de omgang ervaart, te reguleren. Na de bestreden beschikking zijn ook de spanningen bij [de minderjarige2] opgelopen, de resultaten op school gingen achteruit en ze zit minder goed in haar vel. Dit uit zich in meer boos gedrag en concentratieproblemen op school. De GI heeft ten aanzien van [de minderjarige2] een nieuw verzoek ingediend bij de rechtbank om de omgangsregeling te schorsen voor dezelfde duur als bij [de minderjarige1] . Deze procedure loopt op dit moment. De kinderen geven al een aantal jaren aan dat zij willen dat het contact met de moeder stopt. De GI heeft op diverse manieren geprobeerd om de weerstand van de kinderen ten aanzien van de omgang te verminderen. Desondanks is de weerstand alleen maar toegenomen en was het niet mogelijk om de omgangsregeling uit te breiden. De pleegouders doen alles om de kinderen te stimuleren in het contact met de moeder. Er zijn geen signalen dat de pleegouders de kinderen negatief beïnvloeden in het contact met moeder, aldus de GI.
5.6
Naar het oordeel van het hof dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd.
Voor wat betreft de eerste grief overweegt het hof dat, wat er ook zij van de gang van zaken in eerste aanleg, het hoger beroep mede ertoe strekt om eventuele gebreken in de procedure in eerste aanleg te herstellen. Voor wat betreft de omgangsregeling zelf overweegt het hof dat uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling aan de orde is gekomen, is gebleken dat beide kinderen ernstige spanningen ervaren rondom de omgangscontacten met de moeder. Ten aanzien van [de minderjarige1] werd, voordat de omgangsregeling tijdelijk werd stopgezet, vanuit de school, de zorgboerderij, het steungezin, het pleeggezin en de huisarts gezien dat hij ernstige spanningen ervaart rondom de omgangsmomenten met de moeder. Dit had gevolgen voor zijn functioneren op school. De school zag bovendien een duidelijk verschil rondom de omgangsmomenten en de periodes daartussen. Met het tijdelijk stopzetten van de omgang is mede beoogd [de minderjarige1] vanuit een rustige situatie psychomotorische therapie te laten volgen. De bedoeling van deze therapie is dat [de minderjarige1] zijn spanningen rondom de omgang beter leert reguleren. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat [de minderjarige1] pas eind januari 2022 is gestart met deze therapie, zodat de periode van zes maanden zelfs te kort lijkt
Voor [de minderjarige2] waren de spanningen rondom de omgang ten tijde van de bestreden beschikking nog niet zodanig dat dit zichtbaar negatieve gevolgen had voor haar ontwikkeling. Zij had op dat moment wel al langere tijd grote weerstand tegen het contact met de moeder. Na de bestreden beschikking zijn bij haar de spanningen rondom de omgang verder toegenomen, hetgeen zich uitte in zich terugtrekken en verslechterende schoolresultaten. [de minderjarige2] heeft sinds de bestreden beschikking mede daarom geen omgangscontact meer gehad met de moeder.
Het hof neemt verder in aanmerking dat beide kinderen tijdens het kindgesprek bij het hof hardnekkig te kennen hebben gegeven dat zij geen enkel contact met de moeder willen.
Het hof acht het aannemelijk dat gedwongen contact tussen de moeder en de kinderen op dit moment een negatieve weerslag zal hebben op de kinderen. Gelet op de spanningen die de kinderen rondom de omgang ervaren, de gevolgen daarvan voor hun ontwikkeling en in het belang van de therapie van [de minderjarige1] , acht het hof het nakomen van de bij de beschikking van dit hof van 22 januari 2019 bekrachtigde omgangsregeling van één keer per zes weken contact, op dit moment zondermeer in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.7
Het hof overweegt verder het volgende. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de relatie tussen de moeder en de pleegouders ernstig verstoord is. Dit veroorzaakt spanningen bij zowel de moeder als de pleegouders. De kinderen hebben ongetwijfeld last van deze spanningen. Het verbeteren van die relatie dient het belang van de kinderen. Onderzoeken wat op dat vlak mogelijk is, verdient naar het oordeel van het hof, blijvend aandacht.
5.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in het verzoek tot schorsing (zaaknummers 200.305.333/02 en 200.305.335/02)
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
in de hoofdzaak (zaaknummers 200.305.333/01 en 200.305.335/01)
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
16 december 2021;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K.A.M. van Os- ten Have, en is op 19 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.