In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de omgang tussen haar en haar kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], is beperkt. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I. Mercanoğlu, verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en de omgangsregeling te schorsen. De kinderen staan onder voogdij van de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Samen Veilig Midden-Nederland, die verweer voert tegen de verzoeken van de moeder. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 16 december 2021, waar de rechtbank de omgang tussen de moeder en [de minderjarige1] stopzette voor zes maanden en de omgang met [de minderjarige2] beperkte tot één keer per drie maanden.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 15 maart 2022 zijn de kinderen apart gehoord. Het hof constateert dat beide kinderen ernstige spanningen ervaren rondom de omgang met hun moeder, wat negatieve gevolgen heeft voor hun ontwikkeling. De GI heeft geprobeerd de omgang te bevorderen, maar de kinderen hebben herhaaldelijk aangegeven dat zij geen contact met hun moeder willen. Het hof oordeelt dat gedwongen omgang op dit moment niet in het belang van de kinderen is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking.
De beslissing van het hof benadrukt het belang van de psychologische en emotionele welzijn van de kinderen en de noodzaak om de relatie tussen de moeder en de pleegouders te verbeteren, aangezien deze spanningen ook invloed hebben op de kinderen. Het hof concludeert dat de grieven van de moeder falen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.