Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde] over de betaling van een commissie in verband met de verkoop van een vakantiewoning in Frankrijk. De zaak is in hoger beroep gekomen na een eerdere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland op 11 december 2019, waarin werd geoordeeld dat [appellant] een commissie van 2% van de verkoopprijs aan [geïntimeerde] verschuldigd was. Het hof heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld, aangezien [geïntimeerde] in Frankrijk woont. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de Herschikte EEX-verordening, en dat partijen gezamenlijk hebben gekozen voor Nederlands recht op basis van de Rome I-verordening.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] was eigenaar van een vakantiehuis in Frankrijk en had [geïntimeerde] ingeschakeld voor de verhuur en het beheer van de woning. Bij de verkoop van de woning in 2015 heeft [appellant] op advies van [geïntimeerde] een Frans makelaarskantoor ingeschakeld. Er zijn verschillende e-mails uitgewisseld tussen [appellant] en [geïntimeerde] waarin de commissie en de afspraken hierover worden besproken. Het hof heeft vastgesteld dat er een duidelijke afspraak was over de commissie die [geïntimeerde] zou ontvangen bij de verkoop van de woning.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft [appellant] zijn eerdere verweer prijsgegeven dat de commissie alleen verschuldigd zou zijn als de koper door [geïntimeerde] was aangebracht. Het hof heeft geoordeeld dat de grieven van [appellant] falen en heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].