ECLI:NL:GHARL:2022:2890

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
200.301.805
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging afwijzing verzoek om vaststelling omgangsregeling in het kader van voogdij en omgangsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder om een omgangsregeling met haar kinderen vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.A. van de Weerd, had in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend dat was afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat omgang met de kinderen in strijd was met hun zwaarwegende belangen, gezien de traumatische ervaringen die de kinderen hadden doorgemaakt.

De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de kinderen wekelijks bij haar zouden zijn. De GI, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, voerde verweer en vroeg het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2022 werd duidelijk dat de kinderen, die onder voogdij van de GI stonden, ernstig getraumatiseerd waren en behandeling nodig hadden.

Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat omgang met de moeder op dat moment niet in het belang van de kinderen was. De moeder had weliswaar stappen ondernomen om hulp te zoeken, maar het hof vond dat de behandeling van de kinderen prioriteit moest krijgen. De beslissing van de rechtbank om de verzoeken van de moeder af te wijzen werd dan ook bekrachtigd. Het hof benadrukte dat het tempo van de kinderen, in het bijzonder vanwege hun behandeling, bepalend was voor de omgangsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.301.805
(zaaknummer rechtbank Gelderland 388513)
beschikking van 14 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. van de Weerd te Den Haag,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder te noemen: de rechtbank), van 6 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 oktober 2021;
- het verweerschrift met producties;
-een journaalbericht van mr. Van de Weerd van 9 maart 2022 met producties.
2.2
De hierna te noemen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 29 maart 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder en haar advocaat
;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad middels een beeldverbinding.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI, met instemming van het hof en alle andere aanwezigen, een e-mailbericht van 24 maart 2022 van een psychotherapiepraktijk aan de GI over [de minderjarige3] overhandigd. Ook de raad is op de hoogte gebracht van de inhoud van dit bericht.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
-[de minderjarige1] , verder te noemen: [de minderjarige1] , geboren [in]
2008 te [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , verder te noemen: [de minderjarige2] , geboren [in]
2009 te [plaats1] , en
-[de minderjarige3] , verder te noemen: [de minderjarige3] , geboren [in] 2018 te [plaats1] ,
gezamenlijk verder te noemen: de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 6 december 2019 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigd met benoeming van de GI tot voogd. Bij beschikking van 3 november 2020 heeft dit hof deze beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.3
Bij beschikking van 16 juli 2020 heeft de rechtbank het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige3] beëindigd met benoeming van de GI tot voogd. Bij beschikking van
28 september 2021 heeft dit hof deze beschikking van de rechtbank bekrachtigd.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen sinds oktober 2018 niet meer bij de moeder, [de minderjarige3] sinds januari 2019 niet meer.
3.5
Tot 5 februari 2021 had de moeder een uur per drie tot vier weken onder begeleiding omgang met de kinderen. Na een incident tijdens de omgangsregeling op 5 februari 2021 is de omgang stopgezet. De moeder heeft sindsdien geen omgang meer met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Met [de minderjarige1] heeft zij wel omgang.

4.De omvang van het geschil

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verzoeken van de moeder om een omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen afgewezen.
4.2
De moeder is het daar niet mee eens. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en haar verzoeken alsnog toe te wijzen. De moeder verzoekt concreet:
- primair een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen wekelijks van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij haar zijn;
- subsidiair een zodanige regeling vaststellen als het hof in het belang van de kinderen acht.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kinderen staan onder voogdij van de GI. Tot de taak van de voogd behoort het in acht nemen van het recht van de kinderen op omgang met hun moeder en het recht op en de verplichting tot omgang van de moeder met haar kinderen (art. 1:377a BW). Deze verplichtingen rusten op de GI in het belang van de kinderen en kunnen niet los worden gezien van de verplichting van de GI dat belang te dienen. [1]
5.2
Op grond van artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang indien sprake is van een of meer van de gronden, zoals genoemd in het derde lid van dat artikel. Een van de gronden om een verzoek om een omgangsregeling af te wijzen is dat omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen.
5.3
Het hof vindt dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen en dat deze moet worden bekrachtigd. Het hof is het eens met de overwegingen van de rechtbank en voegt daar het volgende aan toe.
5.4
De moeder heeft op de zitting gezegd dat zij de adviezen van de raad om hulp in te schakelen inmiddels heeft opgevolgd. Zo heeft zij hulp van een psycholoog bij GGZ en heeft zij een maatschappelijk werker ingeschakeld om haar te ondersteunen in het contact met de GI. Het hof hoopt dat dit de moeder helpt en dat zij deze hulp voortzet.
Toch vindt het hof dat omgang nu in strijd is met zwaarwegende belangen van de kinderen. De reden daarvoor is dat de kinderen ernstig zijn getraumatiseerd. Zij hebben behandeling nodig en krijgen die inmiddels ook.
De GI heeft op de zitting uitgelegd dat de situatie van de kinderen nog slechter is dan in februari 2021 werd gedacht. De behandeling van [de minderjarige2] stagneert, omdat haar trauma de behandeling blokkeert. Volgens de GI heeft zij één op één begeleiding nodig en is met spoed een psychologisch onderzoek aangevraagd. [de minderjarige1] heeft volgens de GI gezegd dat hij, net als zijn zus, iemand wil om mee te praten. Hij is aangemeld voor traumatherapie, al staat dit op dit moment niet in de weg aan het beperkte contact dat hij heeft met zijn moeder. Dat kan op dit moment nog worden voortgezet.
Voor [de minderjarige3] geldt dat hij wel positieve stappen heeft gezet, maar de behandeling is nog niet afgerond. Dat staat ook vermeld in het e-mailbericht van 24 maart 2022.
5.5
Het hof begrijpt dat de moeder uitzicht wil op omgang met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , uitzicht op meer omgang met [de minderjarige1] en dat zij betrokken wil worden in de behandeltrajecten. Het hof vindt echter dat het tempo van de kinderen, in het bijzonder vanwege de behandeling die zij krijgen, bepalend is. Het hof ziet, net als de rechtbank, dan ook geen mogelijkheid een omgangsregeling vast te stellen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 6 augustus 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, E.B. Knottnerus en J.H. Lieber, bijgestaan door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 14 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld: Hoge Raad 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:943