ECLI:NL:GHARL:2022:2770

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.287.567
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over overeenkomst van opdracht en redelijke beloning voor administratieve en fiscale werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over een overeenkomst van opdracht. [appellant] heeft tussen 2014 en 2019 administratieve en fiscale werkzaamheden verricht voor [geïntimeerde], die handelt onder de naam [naam1]. De kern van het geschil betreft de vraag of er een prijsafspraak is gemaakt voor de verrichte werkzaamheden en wat het redelijke loon is dat [geïntimeerde] aan [appellant] verschuldigd is. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] grotendeels afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat er een vaste prijsafspraak was gemaakt. [appellant] heeft in hoger beroep vier grieven ingediend en zijn eis gewijzigd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen prijsafspraak tot stand is gekomen, maar dat [geïntimeerde] wel een redelijk loon verschuldigd is voor de verrichte werkzaamheden. Het hof heeft de vordering van [appellant] toegewezen en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 4.850,00 inclusief btw, met wettelijke rente vanaf 23 december 2019. Daarnaast zijn buitengerechtelijke incassokosten van € 725,35 toegewezen. De proceskosten in eerste aanleg en hoger beroep zijn eveneens voor rekening van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.287.567/01
zaaknummer rechtbank Gelderland 8254245 CV EXPL 20-432
arrest van 12 april 2022
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. B. Cornelissen,
tegen
[geïntimeerde] , tevens handelend onder de naam [naam1],
wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.J. Gerrits.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van 9 september 2020 dat de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, zittingsplaats Arnhem) heeft gewezen onder bovenvermeld zaaknummer (hierna: het vonnis).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 8 december 2020 met een productie,
- het arrest van 16 februari 2021,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 maart 2021,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord met producties,
- de akte van [appellant] van 14 september 2021 met producties,
- de antwoordakte van 12 oktober 2021 met een productie.
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en is door het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten en het geschil

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
[appellant] heeft tussen 2014 en 2019 administratieve en fiscale werkzaamheden verricht in opdracht van [geïntimeerde] , althans diens eenmanszaak [naam1] .
3.2.
Per e-mail van 25 maart 2014 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende
geschreven:

Zoals telefonisch afgesproken is mijn uurtarief € 50,00 excl. btw voor al mijn diensten. Dit uurtarief heb ik ook met jouw beste vriend [naam2] afgesproken. In afwijking tot mijn normale uurtarief van € 60,00 excl. btw heb ik voor jullie een speciale uurtarief gemaakt aangezien jullie pas startende ondernemers zijn. Uiteraard is het ook mogelijk om mijn diensten af te nemen tegen een overeen te komen vast bedrag i.p.v. tegen tarief per uur. Ik ben blij om jullie als nieuwe klant te hebben. Zoals eerder aan je aangetoond, ben je aan het goede adres voor wat betreft o.a. de volledige uitbesteding van je financiële administratie en kun je uitgaan van een professionele en ervaren dienstverlener op dit gebied en ook op andere gebieden.”
3.3.
Bij e-mail van 18 november 2015 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] verzocht het e-mailadres acc.bsqpictures@gmail.com te gebruiken “
voor mijn facturen etc. en alles wat te maken heeft bon.
3.4.
Tussen 2015 en 2019 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] negen betalingen gedaan van
bedragen variërend van € 50,00 tot € 300,00.
3.5.
Per e-mail van 13 september 2018 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] geschreven dat hij de aangiftes IB voor de jaren 2014 tot en met 2016 opnieuw heeft ingediend. Vermeld wordt verder dat het honorarium voor de administratieve dienstverlening tot en met het jaar 2017 totaal € 5.950,00 exclusief onkosten bedraagt. De e-mail vervolgt:

Deze kosten zijn aftrekbaar voor inkomstenbelasting (waardoor je veel minder inkomstenbelasting moet betalen) en staan zoals je wist in je boekhouding. Tevens heb ik zoals je wist in de jaren 2012 t/m 2017 steeds het bedrag aan administratieve dienstverlening voor de betreffende jaar meegenomen in de betreffende aangiftes inkomstenbelasting omdat deze aftrekbaar zijn. De destijds ingediende aangiftes IB zijn allang in jou bezit.”
3.6.
Op 3 januari 2019 heeft [appellant] een bericht verstuurd aan het e-mailadres [naam1] @gmail.com. In het bericht staat het volgende:

Naar aanleiding van mijn e-mail d.d. 13 september 2018 en zoals afgesproken, stuur ik je als bijlage de factuur voor mijn advies- en administratieve werkzaamheden t/m 31 december 2017. Deze factuur neem ik op in je boekhouding en neem ik ook mee in de aangifte BTW voor 4e kwartaal 2018. Je krijgt een forse bedrag aan BTW terug op je rekening. Ik verwacht ook dat je onder andere de btw teruggaaf van kwartaal 4 2018 gebruikt om mijn diensten te betalen. Wil je mij jou administratie sturen van kwartaal 4 2018 om te boeken? Dank alvast!
Genoemde meegezonden factuur van [appellant] (nummer 20140102) is gedateerd op 31 december 2018. Deze factuur vermeldt een totaalbedrag van € 7.199,50 inclusief btw (€ 5.950,00 exclusief btw) en betreft de werkzaamheden van [appellant] vanaf 27 maart 2014, zoals nader gespecificeerd op de factuur (p. 2-3). Blijkens de factuur (p. 2) strekt daarop in mindering een reeds verrichte betaling € 1.000,00. Nadien is nog een keer € 100,00 voldaan, zodat een bedrag resteert van € 6.099,50 inclusief btw.
3.7.
Op 18 februari 2019 heeft [geïntimeerde] een btw-teruggave van € 1.824,00 ontvangen met betrekking tot het vierde kwartaal 2018.
3.8.
Per aangetekende brief van 21 februari 2019 heeft [appellant] [geïntimeerde] in gebreke
gesteld wat betreft factuur 20140102. Per brief van 6 maart 2019 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.9.
Het dossier bevat nog een factuur (nummer 20140103), gedateerd op 20 maart 2019. Deze factuur vermeldt als omschrijving onder meer advies- en administratieve werkzaamheden voor de periode 1 januari 2018 tot en met 19 maart 2019. De factuur vermeldt een bedrag van € 750,00 voor de werkzaamheden en € 157,50 aan btw, totaal € 907,50. Bij Specificatie Werkzaamheden staat onder meer: “
Aangiftes btw-kwartaal 1 t/m 4 van het jaar 2018”.
3.10.
Bij e-mail van 20 maart 2019 heeft [appellant] aan de gemachtigde van [geïntimeerde] laten weten dat de overeenkomst per diezelfde datum door hem is opgezegd.
3.11.
Op 18 april en 3 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder in opdracht van [appellant]
sommaties betekend.

4.Het geschil en de beoordeling in hoger beroep

4.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 7.007,00 met rente en kosten.
Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij in opdracht van [appellant] administratieve en fiscale werkzaamheden heeft verricht voor (de eenmanszaak van) [geïntimeerde] en dat [geïntimeerde] de betreffende facturen niet heeft voldaan. De facturen zijn volgens [appellant] gebaseerd op een vaste prijsafspraak van € 50,00 per uur.
4.2.
Bij het vonnis heeft de kantonrechter de vordering grotendeels afgewezen, daartoe (samengevat) ten aanzien van de factuur van 31 december 2018 van € 6.199,50, overwegend dat niet is komen vast te staan dat een vaste prijsafspraak is gemaakt en dat [appellant] onvoldoende heeft weersproken dat hij reeds is betaald, zodat hij geen verdere aanspraak heeft op redelijk loon uit hoofde van artikel 7:405 lid 2 BW. Ten aanzien van de factuur van 20 maart 2019 van € 907,50 heeft de kantonrechter overwogen dat – wat de niet-betwiste dan wel anderszins vaststaande werkzaamheden betreft – het verweer slaagt dat er geen vast loon is overeengekomen en dat [geïntimeerde] als redelijk loon € 200,00 inclusief btw is verschuldigd. [geïntimeerde] is veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten (€ 48,40). De proceskosten zijn gecompenseerd.
4.3.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in hoger beroep op met vier grieven.
4.4.
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd.
4.5.
Met de gezamenlijk te behandelen grieven 1, 2 en 3 betoogt [appellant] dat de rechtbank zijn vordering had moeten toewijzen. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat [appellant] op grond daarvan werkzaamheden heeft verricht voor [geïntimeerde] of diens eenmanszaak. Verder erkent [geïntimeerde] op zichzelf dat hij [appellant] enig loon verschuldigd is (memorie van antwoord onder 6.14). Partijen verschillen van mening over de vraag of tussen hen een prijsafspraak tot stand is gekomen.
geen prijsafspraak
4.7.
Volgens [appellant] is afgesproken dat hij de werkzaamheden voor [geïntimeerde] zou verrichten voor een vast tarief (primair) dan wel voor een bedrag van € 50,00 per uur (subsidiair). [geïntimeerde] stelt daartegenover dat [appellant] de (beperkte) boekhouding voor [geïntimeerde] om niet zou verzorgen en dat [geïntimeerde] eveneens om niet zou filmen en editen ten behoeve van de door [appellant] te ontwikkelen website en, toen dat niet van grond kwam, acquisitie voor hem zou verrichten en chauffeursdiensten zou verlenen.
4.8.
Allereerst moet vastgesteld worden dat de onder 3.2 genoemde e-mail van 25 maart 2014 inderdaad een uurtarief van € 50,00 noemt, maar daarin wordt ook de mogelijkheid van een nog nader overeen te komen totaalprijs genoemd. Daarbij komt dat – aangenomen dat [geïntimeerde] deze e-mail heeft ontvangen – niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] daarop (kenbaar) heeft gereageerd; van een aanvaard aanbod kan daarom geen sprake zijn. Verder stelt [appellant] dat hij de factuur van 31 december 2018 per e-mail op 1 januari 2019 aan [geïntimeerde] heeft verstuurd en dat deze daarop niet heeft gereageerd. Daargelaten dat uit dit stilzwijgen van [geïntimeerde] niet zonder meer de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de gestelde prijsafspraak is gemaakt, heeft [geïntimeerde] gemotiveerd betwist dat hij toegang had tot het e-mailadres ( [naam1] @gmail.com). [geïntimeerde] heeft toegelicht dat dit e-mailaccount eind 2015 ten behoeve van zijn administratie is aangemaakt, dat hij dit account ter beschikking heeft gesteld aan [appellant] , die de inloggegevens van het account heeft gewijzigd, waarna [geïntimeerde] geen toegang meer tot het account had en daarvan zelf ook geen gebruik maakte. [appellant] heeft dit onvoldoende weersproken en de juistheid wordt ondersteund door het feit dat zich in het dossier alleen maar e-mails bevinden van [appellant] vanaf dit adres; geen enkele is van [geïntimeerde] , behoudens de onder 3.3 genoemde e-mail van 18 november 2015, waarin hij dit e-mailadres aan [appellant] ter beschikking stelt voor de afhandeling van de (verkoop)facturen door [appellant] . Blijft over de stelling van [appellant] dat de gestelde afspraak kan worden afgeleid uit de belastingaangiftes, althans de belastingteruggave voortkomend uit het feit dat [geïntimeerde] de kosten van [appellant] kon aftrekken. Het hof kan [appellant] hierin niet volgen. Dat [geïntimeerde] de gestelde belastingteruggave heeft ontvangen in verband met de voor hem aftrekbare kosten van de werkzaamheden van [appellant] , heeft [geïntimeerde] op zichzelf onvoldoende gemotiveerd betwist (zie ook rov. 4.11 hierna), maar daaruit volgt nog niet het bestaan van de gestelde afspraak. Daarbij is van belang dat [appellant] de financiële administratie en de belastingaangifte voor [geïntimeerde] verzorgde en dat [appellant] weliswaar stelt dat zonder de door [geïntimeerde] aangeleverde financiële informatie [appellant] nooit in staat zou zijn geweest om de volledige financiële administratie te voeren, inclusief het opstellen van de jaarcijfers ten behoeve van de eenmanszaak en de aangifte inkomstenbelasting en omzetbelasting, maar [appellant] die stelling niet nader heeft onderbouwd.
4.9.
Nu eveneens onvoldoende feitelijke grondslag bestaat voor de door [geïntimeerde] gestelde afspraak dat [appellant] geen rekening zou sturen voor zijn werkzaamheden dan wel dat tegenover de werkzaamheden van [appellant] de door [geïntimeerde] genoemde wederdiensten zouden staan, moet het ervoor worden gehouden dat tussen partijen geen prijsafspraak tot stand is gekomen.
redelijk loon
4.10.
Vervolgens rijst de vraag of [geïntimeerde] op de gebruikelijke wijze berekend loon verschuldigd is dan wel redelijk loon, een en ander als bedoeld in artikel 7:405 lid 2 BW. Nu gesteld noch gebleken is dat in onderhavige zaak sprake is van een gebruikelijke wijze van berekening van loon komt het aan op de vaststelling van het redelijk loon. Daartoe heeft op grond van vaste rechtspraak te gelden dat dat afhangt van de aard en – zo nodig schattenderwijs te bepalen – omvang van de verrichte werkzaamheden en van hetgeen in de desbetreffende branche in het algemeen gebruikelijk is (vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1680).
4.11.
Partijen verschillen van mening over de omvang van de door [appellant] verrichte werkzaamheden. Op grond van de uitvoerig en concreet onderbouwde opgave van [appellant] , die [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, is voldoende aannemelijk dat die werkzaamheden omvangrijk waren en in elk geval de administratie, facturering en de IB- en btw-aangiftes in de jaren 2014 tot 2019 omvatten. Ook de door [appellant] overgelegde uren-staten heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken. [geïntimeerde] werpt weliswaar op dat de door [appellant] gestelde kosten niet in een redelijke verhouding staan tot de (daadwerkelijk) verrichte werkzaamheden, maar ook dat wordt onvoldoende onderbouwd.
4.12.
Ter zake van het te hanteren tarief overweegt het hof dat niet in geschil is dat het voor [appellant] ging om nevenwerkzaamheden, die hij – als zzp’er – combineerde met een fulltime dienstverband als controller. Verder is gesteld noch gebleken dat [appellant] een (relevante) vooropleiding boekhoudkunde of een daarmee vergelijkbare opleiding heeft gevolgd. Dat [appellant] financieel goed is onderlegd en beroepsmatig veel ervaring heeft met het voeren van financiële administraties en financiële verslaglegging, maakt dat op zichzelf niet anders. Van belang is verder dat tussen partijen jarenlang een vriendschapsrelatie heeft bestaan en dat de omzet van de eenmanszaak van [geïntimeerde] zeer beperkt was; volgens de onbestreden opgave van [geïntimeerde] ging het om € 50.000,00 over een periode van vijf jaar. Gelet op het voorgaande volgt het hof [appellant] niet in zijn betoog dat een beloning van € 50,00 exclusief btw per uur, althans een totaalbedrag van € 7.620,00 in de omstandigheden van het geval redelijk is. Tegelijkertijd doet wat [geïntimeerde] van zijn zijde naar voren heeft gebracht – waarbij hij uitkomt op een totale vergoeding van maximaal € 1.258,40 inclusief btw – onvoldoende recht aan de hiervoor genoemde werkzaamheden van [appellant] . Daarbij weegt voor het hof mee dat volgens opgave van [appellant] [geïntimeerde] een aftrekpost van in totaal € 5.950,00 heeft gehad in verband met de (aftrekbare) kosten van [appellant] . Een en ander heeft [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken met de in de memorie van antwoord onder 6.5 betrokken stelling dat het best zo zou kunnen zijn dat de eerder door [appellant] gedane aangiftes voor de inkomstenbelasting andermaal moeten worden gecorrigeerd in het geval dat ten onrechte aftrek zou zijn genoten van bepaalde kosten en dat nog zal moeten blijken of dat daadwerkelijk gevolgen heeft voor het van de Belastingdienst ontvangen of aan de Belastingdienst betaalde bedrag. Tegen de achtergrond van het voorgaande acht het hof het aangewezen voor de vaststelling van het redelijk loon van [appellant] aan te sluiten bij het eerdergenoemde bedrag van € 5.950,00.
4.13.
Op het hiervoor vastgestelde redelijk loon strekt in mindering wat [geïntimeerde] reeds heeft betaald aan [appellant] . Volgens [appellant] gaat het – buiten de € 264,19 uit hoofde van het bestreden vonnis – om € 1.100,00, terwijl [geïntimeerde] stelt dat hij in totaal meer dan € 2.000,00, maar in elk geval € 1.559,19 inclusief 21% btw heeft betaald. [appellant] heeft het door [geïntimeerde] gestelde evenwel voldoende gemotiveerd betwist en er ligt ook geen voldoende concreet bewijsaanbod, zodat zal worden uitgegaan van de door [appellant] gestelde € 1.100,00, zodat toewijsbaar is € 4.850,00. Voor zover [geïntimeerde] stelt dat in dit verband ook moet worden meegenomen de door hem genoemde wederdiensten (acquisitie, chauffeursdiensten), gaat het hof daaraan bij gebreke van afdoende onderbouwing voorbij.
buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
Grief 4 strekt ten betoge dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] slechts aanspraak kan maken op € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten. Gezien het slagen van de vordering van [appellant] en gezien de aanzegging van 18 april 2019 (vgl. onder 3.11) zijn deze kosten toewijsbaar; [geïntimeerde] heeft daartegen in hoger beroep ook geen (zelfstandig) verweer gevoerd. Conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal het hof in dezen een bedrag van € 725,35 toewijzen.
bewijsaanbod
4.15.
De bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd omdat er geen niet-vaststaande stellingen of verweren zijn die, indien zij na bewijslevering wel zouden komen vast te staan, tot andere oordelen zouden kunnen leiden dan hiervoor overwogen.

5.Slotsom

5.1.
Gelet op het voorgaande slagen de grieven. Het vonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellant] zal in overeenstemming met het voorgaande alsnog worden toegewezen als na te melden. De door [appellant] gevorderde wettelijke handelsrente acht het hof toewijsbaar, zoals gevorderd per 23 december 2019, met dien verstande dat wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten slechts de wettelijke rente toewijsbaar is (HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:40).
5.2.
[geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] . Deze kosten worden vastgesteld op € 922,00 voor salaris advocaat (2 punten tegen het destijds geldende tarief I).
5.3.
Als de in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij, zal het hof [geïntimeerde] in de kosten aan de zijde van [appellant] veroordelen. Deze kosten worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332,00
- salaris advocaat € 787,00 (1 punt tegen appeltarief I)

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 9 september 2020
en, opnieuw recht doende:
6.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 4.850,00 inclusief btw met de wettelijke handelsrente vanaf 23 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 725,35 met de wettelijke rente vanaf 23 december 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, tot aan het vonnis aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 922,00 voor salaris;
6.5.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] begroot op € 332,00 aan griffierecht en op € 787,00 voor salaris;
6.6.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en R.F. Groos en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.