ECLI:NL:GHARL:2022:2761

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
200.280.992
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake onrechtmatige daad door misbruik van jongerenrekening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een tussenarrest in hoger beroep met betrekking tot een jongerenrekening die door de moeder van de destijds minderjarige [geïntimeerde] was geopend. De moeder, [appellante], heeft deze rekening beëindigd kort voordat [geïntimeerde] meerderjarig werd, waarbij er een bedrag van € 42,76 op de rekening stond. In de periode van 1 januari 2012 tot de opheffing van de rekening zijn er in totaal € 11.452,66 van de rekening afgeschreven. [geïntimeerde] stelt dat dit misbruik van zijn rekening is en heeft [appellante] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door bedragen van de rekening af te schrijven zonder toestemming van [geïntimeerde]. [appellante] is toegelaten tot tegenbewijs, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat het tegenbewijs niet is geleverd voor een schadepost van € 10.880,16, die aan [geïntimeerde] is toegewezen.

In hoger beroep heeft [appellante] een memorie van grieven ingediend, waarin zij betoogt dat de stellingen van [geïntimeerde] niet voldoende vaststaan. Het hof oordeelt dat [appellante] het recht heeft om haar visie opnieuw uiteen te zetten en dat de vraag of [geïntimeerde] zelf betalingen heeft gedaan met de jongerenrekening aan de orde is. Het hof laat [appellante] toe om nader bewijs te leveren over de stelling dat [geïntimeerde] zelf betalingen heeft verricht. Het hof houdt verdere beslissingen aan en bepaalt dat partijen op 3 mei 2022 de verhinderdagen moeten opgeven voor het verhoor van getuigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.280.992
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Zutphen: 7696441)
arrest van 12 april 2022
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: gedaagde partij,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.S. Clarenbeek,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats1] ,
verwerende partij,
bij de rechtbank: eisende partij,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse.

1.Het verdere verloop van de procedure bij het hof

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 september 2021 hier over.
1.2.
Het verdere verloop blijkt uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 november 2021, waarin is vermeld dat akte is verleend van door partijen overgelegde (nagekomen) stukken.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De beoordeling in hoger beroep

schets van de zaak en de procedure bij de kantonrechter
2.1.
[appellante] heeft op enig moment een zogeheten jongerenrekening geopend op naam van haar toen minderjarige zoon [geïntimeerde] . [appellante] was destijds nog getrouwd met de vader van [geïntimeerde] . [appellante] heeft deze bankrekening op 24 juni 2014, kort voordat [geïntimeerde] meerderjarig werd, beëindigd. Er stond toen € 42,76 op de jongerenrekening. In de periode vanaf 1 januari 2012 is in totaal € 11.452,66 van deze rekening afgeschreven. Volgens [geïntimeerde] is (daarbij) sprake van misbruik van zijn bankrekening en is [appellante] tegenover hem aansprakelijk voor de schade die hij daardoor heeft geleden. Hij heeft daartoe in een procedure bij de kantonrechter een vordering ingesteld.
2.2.
De kantonrechter heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat [appellante] onrechtmatig tegenover [geïntimeerde] heeft gehandeld als zij en/of haar partner [de partner] bedragen van de jongerenrekening hebben afgeschreven zonder dat [geïntimeerde] daarvoor toestemming heeft verleend. De kantonrechter achtte voorshands bewezen dat [appellante] en [de partner] voor een bedrag van € 10.880,16 (€ 11.452,66 minus € 572,50) van de jongerenrekening hebben afgehaald. [appellante] is toegelaten hiertegen tegenbewijs te leveren.
[appellante] heeft erkend dat haar partner [de partner] geld (in totaal € 572,50) van de jongerenrekening had gehaald maar volgens haar had [de partner] dat contant aan [geïntimeerde] terugbetaald, wat [geïntimeerde] betwist. De kantonrechter heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld bedoelde contante betaling te bewijzen.
[geïntimeerde] had verder gesteld dat [appellante] na opheffing van de rekening ten onrechte een bedrag van € 924,28 via Rabobank heeft ontvangen. [geïntimeerde] is in de gelegenheid gesteld dit te bewijzen.
2.3.
Na het horen van getuigen en overlegging van producties heeft de kantonrechter geoordeeld dat het tegenbewijs ter zake de € 10.880,16 en het bedrag van € 572,50 niet is geleverd. Deze schadeposten zijn daarom toegewezen. De schadepost van € 924,28 is afgewezen, omdat [geïntimeerde] heeft afgezien van het leveren van het aan hem opgedragen bewijs. De posten van € 572,50 en € 924,28 zijn, zoals hierna zal blijken, in hoger beroep niet meer aan de orde.
de klachten van [geïntimeerde] tegen de memorie van grieven
2.4.
[appellante] heeft in hoger beroep een memorie van grieven ingediend.
In die memorie van grieven wordt, anders dan gebruikelijk, niet puntsgewijs opgesomd waarom het vonnis van de kantonrechter moet worden vernietigd maar wel is voldoende duidelijk dat [appellante] vindt dat de stellingen van [geïntimeerde] niet voorshands vast staan en dat de bij de kantonrechter afgelegde getuigenverklaringen het door [geïntimeerde] aangedragen bewijs zonder meer ontzenuwen. Het processtuk voldoet daarmee, anders dan [geïntimeerde] betoogt, aan de daaraan te stellen eisen. [geïntimeerde] heeft de memorie van grieven ook in voornoemde zin opgevat.
2.5.
Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] haar zogeheten waarheidsplicht geschonden en handelt zij in strijd met de goede procesorde omdat [appellante] in de memorie van grieven een lang betoog houdt. Het hof kan [geïntimeerde] hierin niet volgen. [appellante] heeft het recht om in hoger beroep haar visie op de zaak (opnieuw) uiteen te zetten.
de grief (het bezwaar) van [appellante]
2.6.
In hoger beroep ligt, anders dan [appellante] klaarblijkelijk meent, de vraag voor of het door [geïntimeerde] gestelde onrechtmatige handelen ter zake de door [geïntimeerde] genoemde schadepost van € 10.880,16 voldoende vast staat waarbij al het in hoger beroep aanwezige bewijsmateriaal betrokken moet worden. De overige schadeposten zijn niet aan de orde omdat [geïntimeerde] geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van het bedrag van € 924,28 en [appellante] zich in de memorie van grieven (randnummer 7) heeft neergelegd bij de toewijzing van het bedrag van € 572,50.
gebruikte [geïntimeerde] de jongerenrekening ook zelf?
2.7.
[appellante] was, zij betwist dit niet, als moeder van de destijds minderjarige [geïntimeerde] verantwoordelijk voor het beheer van zijn bankrekening (de jongerenrekening). [appellante] heeft evenmin betwist dat het geld op die bankrekening eigendom van [geïntimeerde] was. Bij de opzegging van de bankrekening was bijna al dat geld verdwenen. De kantonrechter heeft het door [geïntimeerde] gestelde onrechtmatige handelen aldus geformuleerd dat [appellante] onrechtmatig tegenover [geïntimeerde] handelde als zij en/of haar partner [de partner] bedragen van de jongerenrekening hebben afgeschreven zonder dat [geïntimeerde] daarvoor toestemming heeft verleend. Het hof neemt dit tot uitgangspunt.
2.8.
[appellante] heeft de vordering van [geïntimeerde] betwist. Volgens haar hadden niet alleen zij en haar partner [de partner] maar ook [geïntimeerde] zelf de beschikking over de pinpas bij de jongerenrekening en heeft [geïntimeerde] daarmee zelf betalingen gedaan. Als dat zo is hoeft [appellante] (het totaal van) deze betalingen niet aan [geïntimeerde] te vergoeden. Volgens [geïntimeerde] heeft hij nooit de beschikking over de pinpas gehad.
2.9.
[appellante] heeft in de memorie van grieven aangeboden om nader bewijs te leveren door het horen van [de getuige] . Deze getuige kan volgens haar verklaren dat [geïntimeerde] met de pinpas van de jongerenrekening op 27 juli 2012 bij hem (als medewerker van Expert) een televisie heeft gekocht en betaald. Hieruit zou dan, aldus [appellante] , blijken dat [geïntimeerde] wel degelijk betalingen deed met de pinpas bij de jongerenrekening.
2.10.
Het hof is van oordeel dat (nog) niet voldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de door [appellante] genoemde betalingen zelf, met de pinpas bij de jongerenrekening, heeft gedaan. [appellante] zal daarom worden toegelaten het aangeboden tegenbewijs te leveren.
2.11.
Het hof merkt hierbij het volgende op. [appellante] heeft nagelaten een duidelijk overzicht te geven van deze volgens haar door [geïntimeerde] zelf gedane betalingen. In de memorie van grieven wordt op dit punt verwezen naar haar producties A4 en A12. Tot de in deze producties genoemde pinpasbetalingen beperkt zich dus het belang van de te geven bewijsopdracht. Verder moet nog worden vermeld dat na de bewijslevering op dit punt de vordering van [geïntimeerde] ter hoogte van € 10.880,16 opnieuw zal worden beoordeeld op basis van het volledige dossier in hoger beroep, waaronder ook de stelling van [appellante] dat met toestemming van [geïntimeerde] betalingen vanaf de bankrekening zijn verricht.
2.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellante] toe (nader) tegenbewijs te leveren (zoals vermeld in 2.9) tegen de voorshands bewezen stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] en [de partner] in de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 juni 2014 in totaal, zonder de toestemming van [geïntimeerde] , een bedrag van € 10.880,16 hebben afgeschreven van de jongerenrekening van [geïntimeerde] ;
bepaalt dat [appellante] de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de te horen getuige [de getuige] zal opgeven op 3 mei 2022, waarna dag en uur van het verhoor zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat het verhoor van de getuige zal geschieden ten overstaan van een nader tot raadsheer-commissaris te benoemen lid van het hof, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen (vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking) samen met hun advocaten bij het verhoor van de getuige aanwezig zullen zijn om partijen zelf zo nodig nadere inlichtingen te laten geven over de punten waarover de getuigen zullen worden gehoord en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J. Engberts, D.M.I. De Waele en J.P.H. Van Driel van Wageningen in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.