In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats1]. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een flatwoning gelegen aan [adres1] nr. 148 te [plaats1] voor het kalenderjaar 2019, met als waardepeildatum 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 202.000, welke waarde door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank Gelderland had eerder de uitspraak van de heffingsambtenaar bekrachtigd, waarop belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 6 april 2022 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht en een lagere waarde van € 179.000 voorgesteld, terwijl de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van € 202.000 verdedigde. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn standpunt met een taxatierapport waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft daarbij de gerealiseerde koopprijs van een vergelijkingsobject in de buurt in overweging genomen.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten zijn niet toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.