ECLI:NL:GHARL:2022:2750

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
21/01434
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde vaststelling van een woning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats1]. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een flatwoning gelegen aan [adres1] nr. 148 te [plaats1] voor het kalenderjaar 2019, met als waardepeildatum 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 202.000, welke waarde door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank Gelderland had eerder de uitspraak van de heffingsambtenaar bekrachtigd, waarop belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 april 2022 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht en een lagere waarde van € 179.000 voorgesteld, terwijl de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde van € 202.000 verdedigde. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn standpunt met een taxatierapport waarin vergelijkingsobjecten zijn opgenomen. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft daarbij de gerealiseerde koopprijs van een vergelijkingsobject in de buurt in overweging genomen.

Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De proceskosten zijn niet toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 21/01434
uitspraakdatum:
12 april 2022
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 juli 2021, nummer AWB 20/505, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente [plaats1](hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de WOZ-waarde van de onroerende zaak [adres1] nr. 148 te [plaats1] (hierna: de onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2019, naar waardepeildatum 1 januari 2018, vastgesteld op € 202.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 december 2019 de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
1.4.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 29 juli 2021 het beroep ongegrond verklaard en vergoedingen voor immateriële schade, proceskosten en griffierecht toegekend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 7 september 2021 tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op 11 februari 2022 een verweerschrift bij het Hof ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft op 29 maart 2022 een nader stuk ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels MRE. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam1] .

2.Feiten

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 1950 gebouwde flatwoning met een oppervlakte van 107 m2.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat uitsluitend de WOZ-waarde van de onroerende zaak ter beoordeling voorligt.
3.3.
Belanghebbende staat in hoger beroep een waarde voor van € 179.000. De heffingsambtenaar verdedigt de vastgestelde waarde van € 202.000. Ter staving daarvan wijst de heffingsambtenaar op het in beroep ingebrachte taxatierapport waarin de waarde is getaxeerd op € 202.000.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de heffingsambtenaar en tot vermindering van de vastgestelde waarde. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, lid 2, Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. TK, vergaderjaar 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat de vastgestelde waarde van € 202.000 te hoog is. Dit brengt mee dat op de heffingsambtenaar de last rust om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op het in beroep ingebrachte taxatierapport van WOZ-taxateur [de taxateur] van 24 juni 2021 waarin drie in dezelfde buurt gelegen flatwoningen als vergelijkingsobject zijn gebruikt ter bepaling van de waarde per 1 januari 2018. In dit rapport zijn onderstaande vergelijkingsobjecten weergegeven:
Object
Bj
Woning
Bijgebouwen/VVE
Waarde
Opp.
Per m2
Totaal
[adres1] 148
(flatwoning)
1950
107 m2
€ 1.890
€ 202.230
€ 202.000
(01-01-18)
Koopsom
[adres1] 64
(flatwoning)
1951
78 m2
€ 2.115
€ 164.970
Reservefonds VVE € 3.569
€ 185.000
(20-11-18)
Gecorr.:
€ 164.970
[adres2] 24B
(flatwoning)
1960
83 m2
€ 2.055
€ 170.565
Berging (30 m3) € 6.000
Reservefonds VVE € 1.455
€ 191.000
(03-08-18)
Gecorr.:
€ 176.565
[adres3] 30
(flatwoning)
1952
81 m2
€ 2.405
€ 194.805
Reservefonds VVE € 4.666
€ 195.000
(04-08-17)
Gecorr.:
€ 194.805
4.4.
Het Hof is van oordeel dat in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat hij de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2018 ten bedrage van € 202.000 niet te hoog heeft vastgesteld. In dat verband hecht het Hof waarde aan de in de markt per 20 november 2018 gerealiseerde koopprijs van € 185.000 voor het vergelijkingsobject [adres1] nr. 64 dat aan hetzelfde plein op circa 150 meter van de onroerende zaak is gelegen en een zelfde woningtype betreft (flatwoning). Bovendien zijn bouwjaar (1950 vs 1951), onderhoudstoestand (matig), kwaliteit (standaard), uitstraling (standaard), doelmatigheid (standaard) en voorzieningen (matig) goed vergelijkbaar. Met het verschil in woonoppervlakte (107 m2 vs 78 m2) heeft de heffingsambtenaar in voldoende mate rekening gehouden door – met inachtneming van het afnemend grensnut – bij de onroerende zaak een lagere waarde per m2 in aanmerking te nemen. Het voorgaande leidt het Hof tot het oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld.
Slotsom
4.5.
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
De griffier, De raadsheer,
(E.D. Postema) (A.J.H. van Suilen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 april 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.