In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres1] 11A te [plaats1], voor het kalenderjaar 2019, met als waardepeildatum 1 januari 2018. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 168.000, welke waarde door belanghebbende als te hoog werd betwist. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 6 april 2022 heeft belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, zijn standpunt toegelicht. De heffingsambtenaar heeft de vastgestelde waarde verdedigd en verwees naar een taxatierapport van WOZ-taxateur [de taxateur] van 18 maart 2021, waarin vergelijkingsobjecten zijn gebruikt om de waarde te onderbouwen. Belanghebbende stelde dat de waarde van de onroerende zaak door de ligging tegenover een parkeergarage en het gebruik voor groepsbewoning drukt, en concludeerde tot een waarde van € 109.000.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde van € 168.000 niet te hoog is. Het Hof hechtte waarde aan de verkoopgegevens van vergelijkingsobjecten en concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de onderhoudstoestand en kwaliteit van de onroerende zaak. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.