In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, een tuincentrum, voor het kalenderjaar 2019. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 4.309.000, terwijl belanghebbende van mening was dat deze waarde te hoog was en een waarde van € 2.999.000 voorstelde. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 6 april 2022 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en voerde een taxatiematrix aan ter onderbouwing van zijn standpunt. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Het Hof heeft daarbij de vergelijkingsmethode gehanteerd en de marktprijzen van vergelijkbare objecten in overweging genomen.
Het Hof oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2018, vastgesteld op € 4.309.000, niet te hoog was. Het Hof verwierp ook het argument van belanghebbende dat de coronapandemie een waardebepalende factor was, aangezien de waardepeildatum vóór de uitbraak van COVID-19 lag. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.