ECLI:NL:GHARL:2022:2723

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
21-002972-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan doodslag in het kader van een dodelijk steekincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor medeplichtigheid aan doodslag in het kader van een dodelijk steekincident dat plaatsvond op 3 september 2020. De verdachte had een afspraak gemaakt met het slachtoffer, waarbij zij samen met medeverdachten een 'setup' had georganiseerd. Tijdens deze ontmoeting werd het slachtoffer door een van de medeverdachten met een mes gestoken, wat leidde tot zijn overlijden. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk gelegenheid had verschaft tot de doodslag door het slachtoffer naar de plaats van het misdrijf te lokken en hem af te leiden. De verdachte ontkende echter opzet op de dood van het slachtoffer, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor haar medeplichtigheid. De verdachte werd veroordeeld tot 15 maanden jeugddetentie en een PIJ-maatregel, met gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. De vorderingen voor shockschade werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was voldaan aan het confrontatievereiste.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002972-21
Uitspraak d.d.: 20 april 2022
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2021 met parketnummer 18-224037-20 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting [jeugdinrichting] te [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering houdt in dat het hof de verdachte zal veroordelen ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten medeplegen van doodslag, tot een jeugddetentie voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast houdt de vordering in dat de verdachte zal worden geplaatst in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). De advocaat-generaal heeft ook gevorderd dat het hof de vorderingen van de benadeelde partijen [naam ouders] (de ouders van het slachtoffer [slachtoffer] ) hoofdelijk zal toewijzen, elk tot het bedrag van € 44.031,29. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en haar raadslieden,
mr. S. Weening en mr. B. te Baers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten medeplegen van doodslag, tot een jeugddetentie voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). De rechtbank heeft verder de vorderingen van de benadeelde partijen [naam ouders] hoofdelijk toegewezen, elk tot het bedrag van € 24.031,29, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2020 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor wat betreft het meer gevorderde heeft de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 3 september 2020 / in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 september 2020 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg - zakelijk weergegeven - samen met haar, verdachtes, medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp(randig) en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of in/onder de/het borst(been) en/of in de hals, althans in het lichaam, te steken (, als gevolg waarvan die [slachtoffer] is komen te overlijden);
subsidiair
[getuige 1] en/of [getuige 2] op of omstreeks 3 september 2020 / in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 september 2020 te [plaats 2] (tezamen en in vereniging) [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft/hebben beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp(randig) en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of in/onder de/het borst(been) en/of in de hals, althans in het lichaam, te steken
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 3 september 2020 / in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 september 2020 te [plaats 2] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door - zakelijk weergegeven - die [slachtoffer] met een afspraak (via Instagram en/of anderszins via gebruikmaking van social media) voor een ontmoeting naar de plaats van het misdrijf te lokken en/of (aldus) een zogenoemde setup te organiseren en/of (vervolgens) die [slachtoffer] (aldaar) aan te spreken en/of (daarmee) af te leiden;
meer subsidiair
zij op of omstreeks 3 september 2020 / in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 september 2020 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door samen met haar, verdachtes, medeverdachte(n), althans alleen, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp(randig) en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of in/onder de/het borst(been) en/of in de hals, althans in het lichaam, te steken;
meer, meer subsidiair
[getuige 1] en/of [getuige 2] op of omstreeks 3 september 2020 / in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 september 2020 te [plaats 2] (tezamen en in vereniging) [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft/hebben beroofd, door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp(randig) en/of puntig voorwerp, in de buik(streek) en/of in/onder de/het borst(been) en/of in de hals, althans in het lichaam, te steken
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 3 september 2020 / in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 september 2020 te [plaats 2] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door - zakelijk weergegeven - die [slachtoffer] met een afspraak (via Instagram en/of anderszins via gebruikmaking van social media) voor een ontmoeting naar de plaats
van het misdrijf te lokken en/of (aldus) een zogenoemde setup te organiseren en/of
(vervolgens) die [slachtoffer] (aldaar) aan te spreken en/of (daarmee) af te leiden;
meest subsidiair
zij op of omstreeks 3 september 2020 / in of omstreeks de periode van 3 tot en met 4 september 2020 te [plaats 2] , tezamen en vereniging met een of meer anderen, althans alleen, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] heeft mishandeld, door opzettelijk, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, geweld toe te passen op de buik(streek) en/of in/onder de/het borst(been) en/of in de hals, althans op het lichaam, van die [slachtoffer] (,welk feit de dood ten gevolge heeft gehad).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Nietigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het meest subsidiaire feit nietig dient te worden verklaard, nu enkel is ten laste gelegd dat “geweld” is toegepast zonder nader te omschrijven waaruit dat geweld heeft bestaan. Aldus is geen sprake van opgave van het feit als bedoeld van artikel 261, eerste lid, Sv.
Het hof overweegt dat bij de beoordeling of een tenlastelegging een opgave van het feit behelst in de zin van artikel 261, eerste lid, Sv, het er uiteindelijk op aan komt of het aan de hand van de in de tenlastelegging gebezigde woorden, bezien tegen de achtergrond van het procesdossier, voor de verdachte voldoende duidelijk kan zijn welke feitelijke gedragingen de verdachte worden verweten. Het hof is van oordeel dat het aan de hand van in de tenlastelegging gebezigde bewoordingen, tegen de achtergrond van het procesdossier, voldoende duidelijk moet zijn voor verdachte wat haar wordt verweten. Het verweer wordt daarom verworpen.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van de doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Daartoe heeft de advocaat-generaal – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
De medeverdachte [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft [slachtoffer] tweemaal opzettelijk met een mes gestoken. Er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig dat sprake is van voorbedachte rade zodat de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde, respectievelijk medeplegen van moord en medeplichtigheid aan moord, moet worden vrijgesproken. Om tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van doodslag te komen, is noodzakelijk dat komt vast te staan dat de rol van de verdachte met betrekking tot de doodslag van voldoende gewicht is. Nu de verdachte in zowel de voorbereidende fase als de nafase de grootste rol heeft gehad, is daarvan sprake. De verdachte heeft immers, door [slachtoffer] op Instagram aan het lijntje te houden en richting [getuige 1] aan te geven dat ze door [slachtoffer] werd lastiggevallen, terwijl dat niet zo was, een niet-bestaand conflict gecreëerd. Daarnaast is de verdachte uitgebreid betrokken bij het plannen van de “setup” van [slachtoffer] . Zij is degene die [slachtoffer] naar de plek van de “setup” heeft gelokt. Ze is vervolgens samen met [getuige 1] en de medeverdachte [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) richting de school gegaan. De scooters waarop zij reden, zijn uit het zicht gezet. Vervolgens is de verdachte alleen naar het schoolplein gelopen waar [slachtoffer] op haar wachtte en heeft hem afgeleid zodat [getuige 1] en [getuige 2] erbij konden komen. Vervolgens heeft de verdachte vlak voor het steekincident een stap opzij gedaan. De verdachte heeft daarmee [getuige 1] de gelegenheid gegeven om [slachtoffer] “te slopen”. Vervolgens heeft zij [slachtoffer] laten liggen. Na de steekpartij, bij thuiskomst heeft de verdachte tegen [getuige 1] gezegd dat hij de doekjes waarmee hij het mes had schoongemaakt door de wc moest spoelen. Ook heeft zij de messen weggemaakt, de berichtgeving over het incident in de gaten gehouden en meegeholpen om een “zelfverdedigingsverhaal” te bedenken. Daarmee is duidelijk sprake van medeplegen.
Er is ook sprake van opzet op de dood van [slachtoffer] bij de verdachte. Twee weken voor het steekincident zou een eerdere “setup” van [slachtoffer] plaatsvinden. Toen is uitgebreid gesproken over het meenemen van messen. De verdachte wist daar ook van, het was immers de reden waarom zij de “setup” toen heeft afgeblazen. Door bij de tweede “setup” tegen [getuige 1] te zeggen dat hij geen mes mocht meenemen, heeft zij uitdrukkelijk de optie opengehouden dat [getuige 1] wél een mes zou meenemen. [getuige 1] had bovendien altijd een mes bij zich. De verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat [getuige 1] heel agressief kon zijn. De verdachte heeft er dus steeds rekening mee gehouden dat [getuige 1] zou gaan steken. In haar laatste verhoor bij de politie bevestigt zij dit door te verklaren dat zij naar de “setup” is meegegaan om “erger te voorkomen.” Zij hield er dus rekening mee dat er ergere dingen konden gaan gebeuren dan alleen het slaan met blote handen. Er was een aanmerkelijke kans dat [getuige 1] ging steken en door de “setup” door te laten gaan heeft de verdachte die aanmerkelijke kans aanvaard. Daarmee kan tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring van het medeplegen van doodslag worden gekomen.
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit. Daartoe is door de verdediging – overeenkomstig de inhoud van de aan het hof overgelegde pleitnota, zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Vooropgesteld wordt dat de stelling in het vonnis van de rechtbank dat de verdachte [getuige 1] jaloers wilde maken onjuist is. De verdediging kan zich overigens in de feitelijke vaststelling van de rechtbank vinden. Ook kan de verdediging zich vinden in het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vrijspraak van voorbedachte rade. De verdediging kan zich echter niet vinden in het oordeel van de rechtbank over de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de verdachte met betrekking tot het overlijden van [slachtoffer] .
De verdachte en haar medeverdachten hebben meermalen duidelijk aangegeven wat het doel was van de ontmoeting met [slachtoffer] , namelijk om [slachtoffer] “te slopen”. Met “slopen” wordt bedoeld “iemand op zijn bek slaan”. De verdachte heeft dus met haar medeverdachten een plan gemaakt om [slachtoffer] in elkaar te slaan. Dat plan is echter niet uitgevoerd want er is door [getuige 1] een wapen gebruikt. Dat kan de verdachte niet worden verweten. Dat de verdachte wist dat [getuige 1] wel eens een mes bij zich droeg, zegt op zichzelf niet zoveel, aangezien [getuige 1] nooit eerder een mes heeft gebruikt om een ander te bedreigen of te steken. Daarnaast heeft de verdachte na de eerste “setup” uitdrukkelijk aangegeven dat zij niet wilde dat [getuige 1] zou gaan steken waar zij bij was. Voorts benoemt de verdachte op de dag van het steekincident voor het vertrek nogmaals uitdrukkelijk dat [getuige 1] geen mes moet meenemen. De verdachte heeft voorts geen wetenschap van het meegenomen mes. Op basis van het voorgaande was de verdachte niet op de hoogte van de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou worden doodgestoken, althans zij heeft die aanmerkelijke kans in ieder geval niet aanvaard. Aldus is geen sprake van opzet bij de verdachte op de dood van het slachtoffer. Op grond daarvan moet zij worden vrijgesproken van het medeplegen van doodslag.
De verdachte dient ook te worden vrijgesproken van medeplichtigheid aan doodslag. Er is weliswaar voldaan aan het vereiste dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft gegeven aan [getuige 1] om [slachtoffer] te mishandelen, maar dat is niet voldoende voor een veroordeling voor medeplichtigheid aan doodslag. De verdachte moet ook opzet hebben gehad op het grondfeit, al dan niet in voorwaardelijke vorm, en daarvan was geen sprake. Er is voorts sprake van onvoldoende verband tussen het gepleegde delict, de doodslag, en het misdrijf waarop het opzet van de verdachte wél was gericht, te weten mishandeling. Dat brengt mee dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de voor medeplichtigheid vereiste opzet had, zodat zij ook van de meer, meer subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid moet worden vrijgesproken.
Tot slot heeft de verdediging betoogd dat de verdachte ook van het meest subsidiaire tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, te weten het medeplegen van een mishandeling met voorbedachte rade met de dood ten gevolge. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat in deze zaak geen sprake is van een andere feitelijkheid dan het steken met een mes door [getuige 1] . Op die gedraging had de verdachte geen opzet en daarvoor kan zij derhalve niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden.
Oordeel van het hof
T.a.v. het primair en subsidiair tenlastegelegde
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is waaruit blijkt dat gehandeld is met voorbedachte rade zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde medeplegen van moord en het subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan moord dient te worden vrijgesproken.
T.a.v. het meer subsidiair tenlastegelegde
Aan de verdachte is meer subsidiair tenlastegelegd dat zij [slachtoffer] op of omstreeks 3 september 2020 in [plaats 2] samen met één of meer anderen opzettelijk van het leven heeft beroofd (medeplegen van doodslag).
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht etc.), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Het bewust samenwerken ziet op het willens en wetens samenwerken met het oog op het verrichten van de strafbare gedraging (opzet op de gedraging van het gronddelict). Het opzet van de medepleger is behalve op de samenwerking in beginsel alleen gericht op de eigen verrichte gedraging. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat de medepleger weet heeft van de precieze gedragingen die zijn mededaders hebben verricht. Er zal op zijn minst sprake moeten zijn van een causaal verband tussen de feitelijke delictsgedraging van de mededaders en de voorafgaande samenwerking van medepleger en mededaders. Bij doleuze delicten (dat wil zeggen “met opzet gepleegd”) wijkt het opzetvereiste van de medepleger echter niet af van het opzetvereiste zoals dat geldt voor de pleger. Zo is bij doleuze delicten zoals doodslag voor de medepleger (naast opzet op de samenwerking en de verrichte gedraging) ook het opzet op andere omstandigheden (dan de gedraging) vereist, namelijk zowel op de gedraging als op de dood van het slachtoffer.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
[slachtoffer] heeft op 20 augustus 2020 via Instagram contact gezocht met de verdachte. Hij wilde met haar afspreken. In eerste instantie hield de verdachte de boot af door te zeggen dat ze een vriend had, maar al snel gaf ze aan dat ze wel met hem wilde afspreken. Ze zouden elkaar op 21 augustus 2020 ontmoeten bij basisschool [naam basisschool] in de wijk [wijknaam] te [plaats 2] . Die ontmoeting is echter niet doorgegaan. [slachtoffer] dacht dat de verdachte hem toen in een “setup” wilde gooien omdat hij van een afstandje zag dat er jongens met scooters op het schoolplein kwamen. Er was inderdaad sprake van een “setup”, maar de verdachte heeft verklaard dat zij die “setup” heeft afgeblazen omdat [getuige 1] (haar vriend) een wapen mee wilde nemen. Van de jongens met de scooters weet zij niets. Ook de medeverdachten [getuige 1] en [getuige 2] ontkennen dat zij dat waren. De verdachte heeft vervolgens contact gehouden met [slachtoffer] via Instagram. Uiteindelijk is er een nieuwe afspraak tot stand gekomen tussen de verdachte en [slachtoffer] . De afspraak hield in dat ze elkaar op 3 september 2020 in de avond zouden ontmoeten, wederom op het schoolplein van basisschool [naam basisschool] . Uit de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en de verdachte kan worden afgeleid dat zij met z’n drieën aan de keukentafel in de woning van [getuige 1] een plan hebben bedacht om [slachtoffer] in een “setup” te gooien. Dat plan hield in dat ze hun scooters niet helemaal naar het schoolplein zouden rijden maar iets verderop (bij de oude [naam bedrijf] ) zouden parkeren zodat [slachtoffer] niet zou weten dat de verdachte niet alleen was. Vervolgens zou de verdachte alleen het schoolplein oplopen en zouden [getuige 1] en [getuige 2] pas daarna komen. Getuige [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) heeft verklaard dat de verdachte kort na het steekincident via Snapchat tegen haar heeft gezegd dat het de bedoeling was dat [getuige 1] [slachtoffer] vervolgens zou gaan “slopen”. De verdachte heeft ter zitting bij de rechtbank erkend dat zij dat berichtje naar [getuige 3] heeft verstuurd.
Uit het dossier blijkt voorts dat de verdachte voor vertrek tegen [getuige 1] heeft gezegd dat zij niet wilde dat hij “iets” meenam maar dat hij alleen zijn blote handen mocht gebruiken. [getuige 1] heeft echter toch een mes meegenomen. De verdachte ontkent dat zij wist dat [getuige 1] die avond een mes bij zich had. Aan de hand van de inhoud van het strafdossier is niet vast te stellen dat de verdachte daarvan wél wetenschap had, zodat het ervoor moet worden gehouden dat zij niet wist dat [getuige 1] een mes bij zich had. Na aankomst op het schoolplein, om ongeveer 23:17 uur, heeft de verdachte kort gesproken met [slachtoffer] waarna [getuige 1] en [getuige 2] erbij kwamen. Na een korte woordenwisseling tussen [getuige 1] en [slachtoffer] heeft [getuige 1] [slachtoffer] vrijwel onmiddellijk in de buikstreek gestoken met het mes. [getuige 1] heeft dit steken met het mes bekend. [slachtoffer] is aan dit steekletsel in de buik overleden. Er is ook nog een tweede steekwond toegebracht ter hoogte van het borstbeen van [slachtoffer] . Alle drie de verdachten ontkennen die tweede steekwond te hebben toegebracht. Gelet op het dossier zijn er in ieder geval geen aanwijzingen dat de verdachte deze tweede steekwond zou hebben toegebracht. Ook zijn er onvoldoende aanwijzingen om vast te stellen dat de verdachte ook een mes bij zich had die avond. [slachtoffer] is op de grond gevallen maar is daarna weer opgestaan, aldus de verklaring van de verdachte. Op dat moment zijn zij en [getuige 1] weggerend. [getuige 2] is iets langer gebleven en heeft nog gezien dat [slachtoffer] voor een tweede keer neerging, waarna ook [getuige 2] is weggerend. Vervolgens zijn [getuige 1] , [getuige 2] en de verdachte op de scooters naar de woning van [getuige 1] gegaan. De verdachte heeft verklaard dat zij niet heeft gezien dat [getuige 1] [slachtoffer] met een mes stak. Zij dacht dat [getuige 1] [slachtoffer] een stomp in de buik had gegeven. Ze heeft voorts verklaard dat zij pas rond 00:15 uur op de hoogte was van het steken. Het hof kan aan de hand van het dossier in onvoldoende mate vaststellen dat de verdachte al eerder dan voornoemd tijdstip op de hoogte was van het steken door [getuige 1] .
Bij thuiskomst in de woning van [getuige 1] is op enig moment het mes waarmee is gestoken schoongemaakt. De doekjes waarmee [getuige 1] het mes heeft schoongemaakt heeft hij op aanwijzingen van de verdachte door de wc gespoeld. De verdachte heeft dit ontkent, maar het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de consequente verklaring van [getuige 1] op dit punt. De verdachte heeft voorts op haar telefoon de berichtgeving in de gaten gehouden. Op een gegeven moment hebben zij via die berichtgeving gezien dat [slachtoffer] was overleden. De verdachte heeft het mes van [getuige 1] , haar eigen mes en het mes van [getuige 2] aan haar moeder gegeven zodat dat de politie deze messen niet zou vinden. Ook heeft de verdachte met de medeverdachten een zelfverdedigingsverhaal verzonnen, dat niet op de waarheid berustte, welk verhaal zij alle drie in eerste instantie aan de politie hebben verteld.
Niet ter discussie staat dat [getuige 1] zich schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] . Naar het oordeel van het hof kan aan de bewijsmiddelen echter niet worden afgeleid dat de verdachte medepleger is van die doodslag, nu uit die bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat er tussen de verdachte, die geen uitvoeringshandeling heeft verricht, en [getuige 1] sprake was van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het door laatstgenoemde jegens [slachtoffer] uitgeoefende dodelijke geweld dat van medeplegen kan worden gesproken. Het opzet van de verdachte was gericht op (zware) mishandeling van [slachtoffer] zonder gebruikmaking van wapens. Het opzet van de verdachte wijkt daarmee zodanig af van het uiteindelijk door [getuige 1] gepleegde dodelijke geweld, te weten het steken met een mes in de buikstreek, dat er geen sprake is van opzet op de verrichte gedraging van [getuige 1] en de dood van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke vorm. Dit brengt mee dat de verdachte eveneens van het meer subsidiair tenlastegelegde medeplegen van doodslag dient te worden vrijgesproken.
T.a.v. het meer, meer subsidiair tenlastegelegde
Aan de verdachte is meer, meer subsidiair tenlastegelegd dat zij medeplichtig is aan het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] .
Het hof stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op haar handelingen als medeplichtige als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2° van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat haar opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Ingeval het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet (volledig) was gericht op het gronddelict, moet het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht, voldoende verband houden met het gronddelict. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans kan worden aangenomen dat dit verband bestaat indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband (vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4471 en HR 27 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1158).
Om te bepalen op welk misdrijf het opzet van de verdachte was gericht is het volgende van belang. Uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen blijkt dat het plan van de verdachten was om [slachtoffer] “te slopen”. Volgens de verdachte wordt daarmee in de straattaal bedoeld “iemand slaan”. Volgens [getuige 3] wordt met slopen bedoeld “iemand in elkaar slaan”. Het hof gaat uit van de betekenis die ook [getuige 3] aan het woord “slopen” geeft nu dit beter aansluit bij wat in het normale taalgebruik wordt verstaan onder “slopen”. Volgens de “Dikke van Dale” wordt namelijk bij boksen onder “iemand slopen” verstaan “iemand helemaal murw slaan”. “In elkaar slaan” of “helemaal murw slaan” houdt voorts meer in dan het geven van een enkele klap. Voorts is van belang dat ook [getuige 2] is meegegaan naar [slachtoffer] en dat de verdachte dacht dat [getuige 2] [slachtoffer] ook zou gaan slaan. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de verdachte op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de zware mishandeling van [slachtoffer] .
Het hof is voorts van oordeel dat het misdrijf waarop het (voorwaardelijke) opzet van de verdachte was gericht, te weten zware mishandeling, voldoende verband houdt met het gronddelict, te weten doodslag. Daarnaast had de verdachte opzet op haar eigen handelingen, te weten het behulpzaam zijn bij en het opzettelijk gelegenheid verschaffen tot doodslag, door – wetende dat het plan was om serieus geweld tegen [slachtoffer] te gaan gebruiken – mee te helpen de “setup” te plannen, mee te gaan naar het schoolplein, [slachtoffer] daar aan te spreken en hem af te leiden. Dit maakt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het opzettelijk van het leven beroven van [slachtoffer] . Het hof zal bij de strafoplegging wel rekening houden met het mindere opzet van de verdachte.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer, meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
[getuige 1] op 3 september 2020 te [plaats 2] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes in de buikstreek te steken, bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 3 september 2020 te [plaats 2] opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, door - zakelijk weergegeven - die [slachtoffer] met een afspraak via Instagram voor een ontmoeting naar de plaats van het misdrijf te lokken en aldus een zogenoemde setup te organiseren en vervolgens die [slachtoffer] aldaar aan te spreken en daarmee af te leiden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer, meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplichtigheid aan doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich op 3 september 2020 in de late avond schuldig gemaakt aan medeplichtigheid op de doodslag van [slachtoffer] door hem met een afspraak via Instagram naar een schoolplein te lokken, hem daar aan te spreken en hem af te leiden. De medeverdachte en toenmalige vriend van de verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] op nietsontziende wijze van het leven beroofd door hem in de buikstreek te steken met een mes. Door dit gewelddadige, zinloze en laffe optreden is de slechts 19-jarige [slachtoffer] uit zijn jonge leven gerukt en is de ouders van [slachtoffer] , zijn overige familieleden en zijn vrienden immens en onherstelbaar leed aangedaan.
De verdachte en haar medeverdachten zijn na het steken direct weggerend. Zij hebben [slachtoffer] alleen op het schoolplein achtergelaten en zich op geen enkele wijze om hem bekommerd. Het hof rekent het de verdachte zeer aan dat zij haar vriendin [getuige 3] enige tijd later via Snapchat heeft verteld dat [slachtoffer] was gestoken maar haar niet wilde vertellen waar hij was en haar heeft gevraagd om niet de politie te bellen. De verdachte heeft hoewel zij strafrechtelijk gezien “slechts” medeplichtige is, wel een zeer cruciale rol gehad in de opzettelijke levensberoving van [slachtoffer] . Zij is degene die [slachtoffer] aan het lijntje hield en de “setup” heeft geregeld terwijl zij wist dat [getuige 1] kwade bedoelingen had. Ook achteraf heeft zij een kwalijke rol gehad door aanwijzingen te geven bij het schoonmaken van het mes, het mes (en haar eigen mes en dat van [getuige 2] ) vervolgens weg te werken en mee te helpen een zelfverdedigingsverhaal te bedenken. De verdachte heeft daarmee enkel en alleen aan haar eigen belangen gedacht.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 maart 2022. Hieruit blijkt dat verdachte voor het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Door [psychiater] , (kinder- en jeugd)psychiater, [psycholoog] , GZ psycholoog en [onderzoeker] forensisch milieuonderzoeker, is een gedragskundig onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. Uit het door hen opgestelde rapport d.d. 8 februari 2021 houdt het volgende in.

Vordering van de benadeelde partij [ouder 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.062,58. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 24.031,29. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer, meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [ouder 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.062,58. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 24.031,29. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer, meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 48, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer, meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer, meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen.

Vordering van de benadeelde partij [ouder 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ouder 1] ter zake van het meer, meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.031,29 (vierentwintigduizend eenendertig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 4.031,29 (vierduizend eenendertig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [ouder 1] , ter zake van het meer, meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.031,29 (vierentwintigduizend eenendertig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 4.031,29 (vierduizend eenendertig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
3 september 2020.

Vordering van de benadeelde partij [ouder 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ouder 2] ter zake van het meer, meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.031,29 (vierentwintigduizend eenendertig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 4.031,29 (vierduizend eenendertig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [ouder 2] , ter zake van het meer, meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 24.031,29 (vierentwintigduizend eenendertig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 4.031,29 (vierduizend eenendertig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
3 september 2020.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 20 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.