ECLI:NL:GHARL:2022:2721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
200.303.749/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van ondertoezichtstelling en afwijzing van machtiging tot uithuisplaatsing van hoogbegaafde kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van vijf minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De moeder van de kinderen, die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, had in hoger beroep grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel van 31 augustus 2021, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder actief betrokken is bij de zorg voor haar kinderen, maar dat er in het verleden problemen zijn geweest met de hulpverlening en de samenwerking met de scholen. Het hof heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling tot 1 april 2022 gerechtvaardigd was, maar dat er geen gronden meer waren voor een langere uithuisplaatsing. De machtiging tot uithuisplaatsing is dan ook afgewezen, omdat niet duidelijk was waarom deze nog noodzakelijk was. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de ondertoezichtstelling beperkt tot de eerder genoemde datum.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.303.749/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 268249)
beschikking van 7 april 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Overijssel, locatie Zwolle,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 31 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 30 november 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 3 januari 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad;
- een brief van de GI van 13 januari 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 25 januari 2022 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de moeder van 11 maart 2022 met bijlage(n);
- een e-mailbericht namens de moeder van 14 maart 2022 met bijlage(n).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 maart 2022 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad zijn [naam1] en [naam2] verschenen. Namens de GI is [naam3] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder is de ouder van:
- [de minderjarige1] (roepnaam [de minderjarige1] ), geboren [in] 2008,
- [de minderjarige2] (roepnaam [de minderjarige2] ), geboren [in] 2011,
- [de minderjarige3] (roepnaam [de minderjarige3] ), geboren [in] 2013,
- [de minderjarige4] (roepnaam [de minderjarige4] ), geboren [in] 2015,
- [de minderjarige5] (roepnaam [de minderjarige5] ), geboren [in] 2018.
De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 13 april 2021 is [de minderjarige1] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twee weken en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twee weken.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 21 april 2021 is de voorlopige ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd tot 13 juli 2021. Van de machtiging tot uithuisplaatsing is geen gebruik gemaakt. De raad heeft het verzoek ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing ingetrokken.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 24 juni 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van twee weken, tot 8 juli 2021, en is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing voor de vier kinderen verleend, eveneens voor de duur van twee weken tot 8 juli 2021.
3.5
Bij afzonderlijke beschikking van de rechtbank Overijssel van 24 juni 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend voor de duur van twee weken, tot 8 juli 2021.
3.6
Bij (tussen)beschikking van de rechtbank Overijssel van 7 juli 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] onder toezicht gesteld van de GI tot 7 september 2021, en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 7 september 2021. De verzoeken van de raad zijn voor het overige aangehouden.
3.7
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 31 augustus 2021 heeft de kinderrechter de vijf kinderen onder toezicht gesteld voor de resterende duur van tien maanden, tot 7 juli 2022, en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de resterende duur van één maand, tot 7 oktober 2021.
3.8
Bij beschikking van de rechtbank Overijssel van 6 oktober 2021 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de vijf kinderen verlengd tot 7 juli 2022.
3.9
[de minderjarige4] en [de minderjarige5] wonen sinds 24 november 2021 weer bij de moeder.
3.1
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen sinds de kerstvakantie 2021 weer op proef bij de moeder.
3.11
Bij brief van 19 januari 2022 heeft de raad ingestemd met het voorgenomen besluit van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van de vijf kinderen tussentijds te beëindigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 31 augustus 2021. De eerste grief ziet op de ondertoezichtstelling en de tweede grief ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de raad alsnog af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

Ondertoezichtstelling
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof ziet sinds 2017 een patroon in het zoeken naar de juiste hulpverlening voor (in eerste instantie) [de minderjarige1] en later ook voor de jongere kinderen. Bij de moeder is in de afgelopen jaren de draagkracht/draaglast-verhouding meerdere malen uit balans geraakt. De samenwerking met de noodzakelijke hulpverlening en de scholen van de kinderen verloopt regelmatig (zeer) moeizaam en leidt bij de moeder tot frustraties. De raad heeft in het verleden meerdere malen onderzoek naar de kinderen verricht (2017, juni 2019, eind 2019). De conclusie is steeds dat de moeder zeer betrokken is bij haar kinderen en dat zij actief zoekt naar de meest passende vorm van onderwijs en hulpverlening voor de kinderen, maar dat het tegelijkertijd lastig is om hulp in te zetten voor de specifieke hulpvragen van de kinderen. De ingezette hulp voor de kinderen stagneerde de afgelopen jaren meerdere malen, niet in de laatste plaats omdat de hulpverlening vanuit het wijkteam weinig expertise heeft met de problematiek rondom de hoogbegaafdheid van de kinderen, maar ook omdat de moeder niet altijd goed om kan gaan met een andere kijk op de situatie vanuit de hulpverlening. Ondanks alle goede bedoelingen en inzet van zowel de moeder als de hulpverlening was er sprake van te weinig continuïteit in de hulp, waardoor er een bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen ontstond. Dat de noodzakelijke hulpverlening pas onder regie van de GI wél (structureel) van de grond kwam betekent niet dat de moeder daarvóór niet (voldoende) meewerkte aan de hulpverlening in het vrijwillig kader. Daarmee is echter niet gezegd dat er geen grond was voor een ondertoezichtstelling. De ondertoezichtstelling heeft er mede voor gezorgd dat de langdurige hulp die de moeder al langer zocht toch gerealiseerd kon worden. Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de rechtbank de vijf kinderen op juiste gronden onder toezicht heeft gesteld tot 7 juli 2022.
5.3
Ter zitting is naar voren gekomen dat recentelijk de 'doorbraakmethode' is ingezet. Met deze methode kan maatwerk geleverd worden voor en aan de kinderen zonder dat de hulp door financieringsproblematiek wordt geblokkeerd. De contactpersoon heeft goed contact met de moeder en de intake heeft plaatsgevonden. De raad heeft aangegeven dat de ondertoezichtstelling inmiddels contraproductief lijkt te werken: de moeder besteedt veel van haar tijd en energie aan haar strijd tegen de GI. Nu de hulpverlening voor de kinderen goed geregeld is, kan de ondertoezichtstelling wat de raad betreft per 1 april 2022 beëindigd worden. De GI heeft deze visie bevestigd. Het hof ziet hierin aanleiding om de beslissing van de rechtbank te vernietigen waar het de termijn van 1 april 2022 tot 7 juli 2022 betreft, en zal bepalen dat de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken tot 1 april 2022. Van gronden die een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] op dit moment nog langer kunnen rechtvaardigen is niet gebleken.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.4
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.5
Bij beschikking van 7 juli 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 7 september 2021 nadat de moeder had verzocht de machtiging voor korte(re) duur te verlenen. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende duidelijk geworden waarom de uithuisplaatsing na de eerste twee maanden nog langer noodzakelijk was en welke hulp concreet is ingezet gedurende de eerste twee maanden om een thuisplaatsing mogelijk te maken. Uit de aanvullende rapportage van de raad van 24 augustus 2021 blijkt dat er meer rust is ontstaan in de thuissituatie en dat de moeder meer ruimte ervaart om met haar emoties om te gaan. In de rapportage staat weliswaar vermeld dat het nodig blijft dat de regie met de moeder gedeeld wordt om de continuering van de hulpverlening te waarborgen, maar dit ziet meer op de gronden voor een langere ondertoezichtstelling dan op een noodzaak voor een langere uithuisplaatsing van de kinderen. Het is niet duidelijk waarom de uithuisplaatsing nog langer noodzakelijk was. De omstandigheid dat het eind juni 2021 echt niet goed ging met de moeder, aldus de raad, is daarvoor echt onvoldoende. De bestreden beschikking biedt evenmin meer duidelijkheid. De overweging dat de rust en stabiliteit voor de kinderen eerst voldoende consistent moeten zijn, is te algemeen om een langere uithuisplaatsing te rechtvaardigen. De bestreden beschikking zal ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing worden vernietigd en het verzoek van de raad tot een machtiging uithuisplaatsing voor de resterende duur tot 7 oktober 2021 zal worden afgewezen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 31 augustus 2021 en opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] onder toezicht van de GI tot 1 april 2022;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het verzoek van de raad ten aanzien van de ondertoezichtstelling voor het overige af;
wijst het verzoek van de raad ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van 7 september 2021 tot 7 oktober 2021 alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en J.G. Knot, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 7 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.