In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in een huurzaak. De appellanten, die sinds 1992 een woning huren van Stichting Elkien, zijn in het bezit van een hennepkwekerij. De kantonrechter heeft op 18 januari 2022 de huurovereenkomst ontbonden en de appellanten veroordeeld om de woning binnen twee maanden te ontruimen. De appellanten hebben in hoger beroep een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat zij vrezen op straat te komen staan zonder vervangende woonruimte. Het hof heeft de vordering afgewezen, waarbij het belang van de verhuurder bij handhaving van het huurcontract en het tegengaan van hennepteelt zwaarder weegt dan het woonbelang van de appellanten. Het hof oordeelt dat de kantonrechter niet onterecht heeft geoordeeld en dat de omstandigheden van de appellanten niet zodanig zijn dat de ontruiming disproportioneel is. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere procedure.