In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een huurgeschil tussen [appellant], een huurder, en Machine- en Constructiebedrijf Wilpstra B.V., de verhuurder. De huurovereenkomst tussen partijen liep van 1 januari 2017 tot 1 oktober 2018, waarbij [appellant] maandelijks € 500,- aan huur verschuldigd was. De kern van het geschil is of [appellant] alle huurtermijnen heeft voldaan. De kantonrechter had eerder [appellant] veroordeeld tot betaling van € 5.500,- aan achterstallige huur, maar [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van dit vonnis gevorderd.
Het hof heeft in zijn tussenarrest van 5 april 2022 geoordeeld dat [appellant] moet bewijzen dat hij de gevorderde huur heeft betaald. Het hof heeft de bewijslast bij [appellant] gelegd, maar heeft hem wel toegestaan om bewijs te leveren, inclusief getuigenverklaringen. Het hof heeft de procedure verder aangehouden en een aantal voorwaarden gesteld voor het getuigenverhoor, waaronder dat [appellant] de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier moet opgeven. De rol van de raadsheer-commissaris is ook benoemd voor het verhoor van de getuigen.
De uitspraak van het hof is openbaar gedaan en de zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de bewijslastverdeling in huurgeschillen betreft. Het hof heeft de partijen aangespoord om tot een oplossing te komen, maar heeft ook duidelijk gemaakt dat de bewijslast bij [appellant] ligt.