ECLI:NL:GHARL:2022:2588

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
200.285.396
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van huurovereenkomst wegens ontmantelde hennepkwekerij in huurwoning

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van Stichting Portaal tot ontbinding van de huurovereenkomst met [geïntimeerde]. De zaak betreft een huurwoning waar op 22 juli 2019 een ontmantelde hennepkwekerij is aangetroffen. Portaal had eerder bij de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Amersfoort, gevorderd om de huurovereenkomst te ontbinden en de woning te ontruimen, maar deze vordering werd door de kantonrechter afgewezen in het vonnis van 5 augustus 2020. Portaal ging in hoger beroep, omdat zij het niet eens was met de beslissing van de kantonrechter.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2022 is gebleken dat [geïntimeerde] sinds 3 januari 2003 de woning huurt. De politie had vastgesteld dat de hennepkwekerij mogelijk van half 2016 tot eind mei 2018 actief was geweest. Portaal stelde dat de tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst van voldoende gewicht was om ontbinding te rechtvaardigen, terwijl [geïntimeerde] aanvoerde dat er bijzondere omstandigheden waren die ontbinding niet rechtvaardigden, waaronder zijn psychische problemen.

Het hof oordeelde dat de tekortkoming van [geïntimeerde] in de nakoming van de huurovereenkomst van zodanig gewicht was dat deze ontbinding rechtvaardigde. Het hof weegt de belangen van beide partijen af en concludeert dat het belang van Portaal bij ontbinding en ontruiming zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij voortzetting van de huurovereenkomst. Het hof heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op twee maanden na betekening van het arrest. De vordering van Portaal is toegewezen, en het vonnis van de kantonrechter is vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.285.396
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Amersfoort, 8101675 [1] )
arrest van 5 april 2022
in de zaak van
de stichting
Stichting Portaal,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Portaal,
advocaat: mr. J.G. van Heertum,
tegen:
[de bewindvoerder], handelend onder de naam [naam1]
te [woonplaats1] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[geïntimeerde], wonende te [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
hierna: de bewindvoerder
in eerste aanleg: was [geïntimeerde] gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. G.L. Breunesse.

1.De procedure in hoger beroep

1.1.
In het tussenarrest van 9 november 2021 is een mondelinge behandeling bepaald en die heeft plaatsgevonden op 2 februari 2022. Portaal en [geïntimeerde] zijn met hun advocaten verschenen. Mr. Breunesse is namens de bewindvoerder verschenen. Van de zitting zijn aantekeningen gemaakt en die zijn aan partijen gestuurd. In deze aantekeningen is opgenomen welke stukken partijen na het tussenarrest en voorafgaande aan de mondelinge behandeling nog aan het hof hebben toegestuurd.
1.2.
Uit de brief van de advocaat van Portaal van 31 januari 2022 met bijlagen blijkt dat na het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep de rechtbank Midden-Nederland [geïntimeerde] met ingang van 2 december 2020 onder beschermingsbewind heeft gesteld met benoeming van [de bewindvoerder] tot bewindvoerder. De bewindvoerder is vervolgens op correcte wijze opgeroepen in deze procedure. De bewindvoerder is om die reden aan te merken als formele procespartij. Voor de leesbaarheid van het arrest zal het hof de verwerende partij vooral aanduiden met [geïntimeerde] .
1.3.
Aan het einde van de mondelinge behandeling is bepaald dat uitspraak wordt gedaan.

2.De vordering bij en de beslissing van de rechtbank

Portaal heeft bij de rechtbank gevorderd, kort samengevat, de ontbinding van de huurovereenkomst met [geïntimeerde] en de ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft beide vorderingen in het vonnis van 5 augustus 2020 afgewezen.

3.De vordering en de beslissing in hoger beroep

3.1.
Portaal is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Zij vraagt in hoger beroep vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 5 augustus 2020 (hierna: het vonnis) en alsnog toewijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3.2.
Portaal heeft een aantal bezwaren (grieven) tegen het vonnis. Het hof komt tot de conclusie dat die bezwaren opgaan en dat het vonnis niet in stand kan blijven. Het hof legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

Waarover gaat deze zaak?
4.1.
Sinds 3 januari 2003 huurt [geïntimeerde] van Portaal de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] . De woning is een rijtjeswoning bestaande uit twee woonlagen. Op de huurovereenkomst zijn de algemene huurvoorwaarden voor zelfstandige woonruimte van 4 september 2001 van toepassing. Sinds augustus 2019 woont de vriendin van [geïntimeerde] bij hem in de woning. Op 22 juli 2019 heeft de politie in deze woning een ontmantelde hennepkwekerij aangetroffen. Op basis van alle informatie is het volgens de politie goed mogelijk dat de hennepkwekerij van half 2016 tot in ieder geval eind mei 2018 actief is geweest. Voordat Portaal deze procedure tot ontbinding en ontruiming is gestart, heeft zij [geïntimeerde] de gelegenheid geboden de huurovereenkomst zelf op te zeggen, maar hij is daartoe niet overgegaan.
Wanneer kan de huurovereenkomst worden ontbonden?
4.2.
De wet [2] bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een overeenkomst de schuldeiser (lees: verhuurder) de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden. Dit is de hoofdregel. De wet [3] bepaalt daarnaast dat deze hoofdregel niet geldt als de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Dit is een uitzondering op de hoofdregel en wordt wel ‘de tenzij-bepaling’ genoemd. De stelplicht en bewijslast van de stelling dat de tekortkoming geen ontbinding rechtvaardigt, rusten daarbij op de partij die tekortschiet, in deze zaak [geïntimeerde] .
4.3.
Volgens vaste rechtspraak [4] moet de tenzij-bepaling zo worden uitgelegd dat ontbinding van een overeenkomst eerst dán gerechtvaardigd is indien sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling hiervan moet gelet worden op alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de overeenkomst, de aard en ernst van de tekortkoming en het concrete belang dat de partij die tekort geschoten is, heeft bij het voortduren van de overeenkomst. Ten aanzien van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte gelden geen bijzondere regels. [5]
Omvang hoger beroep
4.4.
Het hof stelt vast dat geen grief is aangevoerd tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat die tekortkoming niet meer ongedaan gemaakt kan worden, zodat in beginsel de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. Partijen zijn het er, anders geformuleerd, over eens dat wat de politie op 22 juli 2019 in de woning van [geïntimeerde] heeft aangetroffen, een tekortkoming oplevert die op zichzelf een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt.
Kern van het geschil
4.5.
Partijen twisten over de vraag of sprake is van de in 4.2. bedoelde uitzondering op de hoofdregel dat iedere tekortkoming een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. [geïntimeerde] voert aan dat dat het geval is en Portaal betwist dit. De kantonrechter heeft [geïntimeerde] gevolgd en geoordeeld dat sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat ontbinding en ontruiming in dit geval niet gerechtvaardigd zijn. Toewijzing van deze vorderingen zouden [geïntimeerde] onevenredig zwaar treffen, aldus de kantonrechter.
4.6.
De door Portaal tegen het vonnis aangevoerde grieven, die er in de kern op neerkomen dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de tekortkoming van [geïntimeerde] niet van voldoende gewicht is, zullen hierna worden behandeld.
Beoordeling
4.7.
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] niet betwist dat het belang van Portaal bij ontbinding en ontruiming van de huurovereenkomst is gelegen in – kort samengevat – het zero tolerance-beleid in geval van hennep, het kunnen uitvoeren van haar taken als toegelaten instelling zoals bedoeld in de wet [6] , het kunnen uitoefenen van haar taak te waken over de leefbaarheid van de wijken, het risico van een bestuurlijke boete, het voorkomen van schade aan haar eigendommen en het voorkomen van overlast en het voorkomen van precedentwerking. Het hof zal deze belangen bij zijn oordeel betrekken.
gevaarlijke situatie
4.8.
Portaal stelt dat de kantonrechter onvoldoende heeft meegewogen dat [geïntimeerde] zijn woonomgeving heeft blootgesteld aan een gevaarlijke situatie en dat dit op zichzelf een zodanig ernstige tekortkoming oplevert, dat het beroep op de tenzij-bepaling niet in het voordeel van [geïntimeerde] kan uitvallen. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een gevaarlijke situatie en wijst erop dat nimmer hennepplanten zijn aangetroffen en dat er geen bewijs is voor een hennepkwekerij met 94 planten en 5 oogsten.
4.9.
Dat sprake is geweest van een hennepkwekerij staat, zoals hiervoor in 4.4. is overwogen, vast. Niet voldoende weersproken is dat de exploitatie van een hennepkwekerij in een woning, indien deze gepaard gaat met manipulatie van het elektriciteitsnet en het illegaal aftappen van elektriciteit, brandgevaar in het leven roept en dus potentieel gevaarlijk is. In tegenstelling tot hetgeen [geïntimeerde] aanvoert blijkt uit de door Portaal overgelegde onder ambtseed opgestelde processen-verbaal wel degelijk dat de politie heeft vastgesteld dat er in dit geval sprake was van een illegale aansluiting in de meterkast en dat de fraude-inspecteur van Stedin heeft vastgesteld dat sprake is van diefstal van stroom. In het rapport van de fraude-inspecteur van de netwerkbeheerder is te lezen dat de aangelegde installatie gevaar opleverde voor personen en/of goederen. Hiermee staat naar het oordeel van het hof vast dat sprake was van een gevaarlijke situatie.
4.10.
Uit het proces-verbaal van 4 december 2019 van de politie blijkt dat in de woning 6 plantenbakken op wieltjes met een afmeting van 112 bij 93,5 cm per bak zijn aangetroffen met daarin oude stekblokjes, wortelresten en een grote hoeveelheid gedroogde hennepbladeren. In het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij’ wordt (onder meer) het volgende geconcludeerd:
Uit de aangetroffen sporen, zoals door het kweekmedium heen gegroeide plantenwortels en gedroogde hennepbladeren blijkt dat er hennepplanten in de kwekerij hebben gestaan. Het aantal hennepplanten kon niet meer worden vastgesteld en daarom wordt er uitgegaan van 94 planten (berekenend aan de hand van het kweekoppervlakte).
Uit het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij blijkt welke hennep gerelateerde materialen – waaronder twee watergekoelde aircosystemen – zijn aangetroffen en welke met de hennepteelt samenhangende wijzigingen in het gehuurde zijn aangebracht. Dat het exact aantal planten en oogsten niet kon worden vastgesteld, maar slechts kon worden geschat op basis van berekeningen aan de hand van hetgeen in de woning is aangetroffen, maakt dit niet anders. Dat sprake is geweest van een gevaarlijke situatie die een ernstige tekortkoming oplevert, leidt naar het oordeel van het hof op zichzelf echter niet tot de conclusie dat daarmee de tekortkoming van voldoende gewicht is. Alle omstandigheden moeten immers worden meegewogen.
uitblijven strafrechtelijke vervolging en stelling van huurder dat hij van niets wist
4.11.
Portaal stelt dat de kantonrechter bij haar oordeel ten onrechte waarde heeft toegekend aan het feit dat nog steeds geen strafrechtelijke veroordeling is aangevangen en dat in het politiedossier veel aannamen zijn gedaan. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat bij de beoordeling van het gewicht en de ernst van de tekortkoming moet meewegen dat hij niet betrokken was bij de in zijn woning aangetroffen ontmantelde hennepkwekerij en dat hij daarvan geen voordeel heeft genoten.
4.12.
Vast staat dat ruim tweeënhalf jaar na ontdekking van de ontmantelde hennepkwekerij, (nog) geen strafrechtelijke vervolging tegen [geïntimeerde] is aangevangen. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat aan het feit dat tot op heden niet tot vervolging is overgaan, zonder nadere toelichting die ontbreekt, geen betekenis toekomt omdat de reden voor het niet vervolgen immers geheel los kan staan van de zaak. Daar komt bij dat de kantonrechter bij het oordeel dat in het politiedossier veel aannamen zijn gedaan voorbij gaat aan het feit dat het op ambtseed opgemaakte processen-verbaal betreft waaruit onomstotelijk blijkt dat sprake is geweest van een ontmantelde, maar wel in gebruik geweest zijnde hennepkwekerij. Dat [geïntimeerde] daarvan niet heeft geweten is naar het oordeel van het hof ongeloofwaardig alleen al omdat het een huurwoning van twee verdiepingen betrof en bij de ontdekking fikse, ook op de benedenverdieping van de woning zichtbare, verbouwingen zijn aangetroffen. Omdat [geïntimeerde] geen openheid van zaken heeft gegeven is niet vast te stellen of hij voordeel heeft genoten van de kwekerij. Wel is dit zeer aannemelijk. Uit het onderzoek van de politie is immers gebleken dat [geïntimeerde] over een groot contant geldbedrag beschikte waarvan hij onder meer een auto heeft gekocht. Uit de bankgegevens van [geïntimeerde] blijkt voorts dat in 2016 twee keer een bedrag van € 1.800 op zijn bankrekening is overgemaakt door een derde, die ook twee keer geld heeft overgemaakt naar de bankrekening van de dochter van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft voor het contante geld en de overboekingen geen geloofwaardige verklaring kunnen geven. Dat hij geld heeft ontvangen van zijn vader en dat hij geld had uitgeleend aan de derde is gemotiveerd bestreden, terwijl [geïntimeerde] uitsluitend in eerste aanleg een algemeen bewijsaanbod heeft gedaan. Het bewijzen van zijn stelling lag wel op zijn weg, nu hij zich beroept op de bedoelde uitzonderingsbepaling. [geïntimeerde] heeft op veel vragen van de politie geen antwoord gegeven en wat opvalt is dat de wel gegeven antwoorden vaak tegenstrijdigheden bevatten. Dat dit een verklaring en rechtvaardiging vindt in de psychische gesteldheid van [geïntimeerde] blijkt niet voldoende uit de overgelegde medische gegevens.
4.13.
De hiervoor besproken door [geïntimeerde] benoemde omstandigheden leggen kortom geen dan wel onvoldoende gewicht in de schaal. Bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming van voldoende gewicht is, is de psychische gesteldheid van [geïntimeerde] ook in verband met het volgende van belang.
psychische problematiek
4.14.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat uit de medische gegevens overtuigend blijkt dat [geïntimeerde] toestand bij ontruiming ernstig zal verslechteren. Portaal stelt dat er geen stukken zijn op grond waarvan deze conclusie kan worden getrokken. Portaal wijst erop dat de verklaring van de psychiater slechts ziet op algemeenheden en dat hij juist aangeeft dat het moeilijk is antwoord te geven op de vraag naar de gevolgen van een ontruiming.
4.15.
Ter toelichting op zijn psychische aandoeningen zijn in de procedure bij de kantonrechter namens [geïntimeerde] stukken overgelegd In hoger beroep zijn daaraan toegevoegd: brieven van de behandelend psychiater, psychotherapeut en huisarts van begin 2021 informatie van de spoedeisende hulp van september 2021 en een behandelplan van begin 2022. Uit deze stukken blijkt onder meer dat [geïntimeerde] – nog steeds – kampt met psychische problemen en dat hij daarvoor professionele hulp krijgt. Zo is hij begin 2022 onder meer door de psychiater doorverwezen voor een zogenaamde FACT-behandeling. [geïntimeerde] woont samen met zijn vriendin die, zo blijkt uit de overgelegde verklaring van haar hulpverlener, eveneens psychische en financiële problemen heeft. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] hiermee in voldoende mate onderbouwd dat hij groot belang heeft bij voortzetting van de huurovereenkomst. Uit de medische stukken komt immers naar voren dat het risico bestaat dat de huidige psychische problemen zullen verergeren bij een uithuiszetting. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is daarnaast besproken en benoemd dat, omdat [geïntimeerde] is aangewezen op de sociale huursector, hij de komende jaren waarschijnlijk niet voor een andere sociale huurwoning in aanmerking zal komen in geval van een aan hennep gerelateerde huurbeëindiging.
4.16.
Tegenover het door [geïntimeerde] aangevoerde met betrekking tot zijn psychische aandoeningen staat het volgende. [geïntimeerde] heeft zoals hiervoor in 4.11 is overwogen de stelling ingenomen dat bij hem de kennis en betrokkenheid bij de hennepkwekerij ontbreken en dat hij niets meer kan zeggen dan hij heeft gedaan omdat zijn geheugen slecht is en omdat hij bang is voor represailles. Het hof is van oordeel dat deze stellingen alleen bij de te maken afweging kunnen worden betrokken indien hij volledig opening van zaken had gegeven. En dat is, zoals hiervoor is overwogen, niet het geval. Hij heeft op veel vragen van de politie geen antwoord willen dan wel kunnen geven en de antwoorden die hij wel heeft gegeven, waren op diverse punten niet consistent. Het hof maakt dit op uit de overgelegde processen-verbaal en maakt uit het Rapport berekening wederrechtelijk voordeel hennepkwekerij op dat de politie deze zienswijze deelt. [geïntimeerde] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep, diverse keren aangegeven dat hij niet meer precies weet hoe een en ander is gelopen en zich daarbij beroepen op zijn slechte geheugen. Het hof wil aannemen dat het hebben van psychische problemen invloed heeft op het geheugen, maar stelt vast dat uit de overlegde medische stukken niet blijkt dat het niet kunnen beantwoorden van vragen of het niet consistent kunnen beantwoorden van duidelijke vragen directe gevolgen zijn van de psychische problemen van [geïntimeerde] . Dat daadwerkelijk sprake is van een dreiging met represailles is niet geconcretiseerd. Aan deze onvoldoende onderbouwde stellingen gaat het hof daarom voorbij.
4.17.
De tussenconclusie is dat, al het voorgaande afwegende, de tekortkoming van voldoende gewicht is om de ontbinding te rechtvaardigen.
4.18.
Van de kant van [geïntimeerde] is ook nog betoogd en dat heeft hij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling ten overstaan van het hof ook herhaald, dat het leven voor hem geen zin meer heeft als hij uit de woning moet. Met een verwijzing naar de medische stukken waarin is te lezen over eerdere suïcide pogingen (toen hij vijftien jaar was en in september 2021) is van de kant van [geïntimeerde] benadrukt dat dit meebrengt dat een beroep op de tenzij-bepaling moet slagen.
4.19.
Het hof volgt [geïntimeerde] hierin niet. Niet in geschil is dat een ieder die behept is met psychische problemen belang heeft bij een veilige en vaste woonomgeving. De psychische gesteldheid van [geïntimeerde] , hoe betreurenswaardig ook, weegt naar het oordeel van het hof echter niet op tegen het belang van Portaal bij de gevorderde ontbinding en ontruiming.
Het hof neemt ten aanzien van de psychische problematiek van [geïntimeerde] in aanmerking dat een ontbinding ook een signaal kan zijn ten opzichte van andere huurders die mogelijk betrokkenheid bij hennepkweek zouden overwegen. Het ‘door de vingers zien’ van de overtreding van de huurdersverplichtingen zou het tegendeel van de beoogde precedentwerking opleveren: dat bij anderen de indruk kan ontstaan dat dergelijke overtredingen in de praktijk niet of mild wordt gesanctioneerd zodra sprake is van psychische problemen bij een huurder. Het hof overweegt ten aanzien van onder meer de hiervoor bedoelde uitlating van [geïntimeerde] ter zitting dat, indien de kans op zelfdoding door [geïntimeerde] als gevolg van een ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning blijkt te zijn toegenomen, het op de weg ligt van zijn omgeving en/of hulpverleners ervoor zorg te dragen dat hem de hulp wordt geboden die hij nodig heeft.

5.De slotsom

5.1.
Het hof is op grond van voorgaande van oordeel dat gelet op de aard van de overeenkomst te weten een huurovereenkomst voor een sociale huurwoning, de hiervoor [7] . beschreven aard en ernst van de tekortkoming en na afweging van de concrete belangen van [geïntimeerde] en Portaal, de tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde] van zodanig gewicht is dat zijn woonbelang daarvoor moet wijken. Dit betekent dat de vorderingen tot ontbinding en ontruiming van de huurovereenkomst toewijsbaar zijn. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval, te weten de psychiatrische problematiek van [geïntimeerde] wel aanleiding de ontruimingstermijn vast te stellen op twee maanden na de betekening van dit arrest.
5.2.
De conclusie is dat de grieven van Portaal slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vorderingen van Portaal zullen worden toegewezen zoals hierna wordt bepaald.
5.3.
Omdat [geïntimeerde] ongelijk krijgt, zal hij de kosten van Portaal voor de procedure bij de rechtbank en bij het hof moeten betalen. De kosten van de procedure bij de rechtbank worden vastgesteld: € 99,01 exploitkosten, € 124,00 griffierecht en € 360,00 voor salaris van de advocaat. De kosten van de procedure bij het hof bedragen: € 100,89 exploitkosten, € 332 griffierecht en € 2.228 voor salaris van de advocaat (twee punten x tarief II).
5.4.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Amersfoort van 5 augustus 2020 en doet opnieuw recht;
ontbindt de tussen Portaal als verhuurder en [geïntimeerde] als huurder gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] ,
veroordeelt de bewindvoerder om met ingang van twee maanden na betekening van dit arrest de woning aan de [adres1] te [woonplaats1] te ontruimen met al wie en al wat zich daarin vanwege [geïntimeerde] bevindt, met afgifte van de sleutels en de woning geheel ter vrije beschikking van Portaal te stellen;
veroordeelt de bewindvoerder tot betaling van en bedrag van € 676,75 (of zoveel hoger als bij wettelijke verhoging is toegestaan) voor iedere maand (waarbij een gedeelte van een maand als een maand zal gelden), die op de dag van de ontruiming zal zijn ingetreden, te vermeerderen met de wettelijke rentte over deze bedragen vanaf de vijfde dag van de maand waarop deze termijn betrekking heeft tot aan de dag waarop alles is betaald;
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Portaal wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 223,01 voor verschotten en op € 360 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 432,89 voor verschotten en op € 2228 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt de bewindvoerder in de nakosten, begroot op € 163,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen op 31 maart 2022 door mrs. M.P.C.J. van Bavel, H.E. de Boer en A.J. Louter en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 april 2022.

Voetnoten

2.Eerste deel van artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
3.Tweede deel van artikel 6:265 lid 1 BW.
4.Recent: HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810
5.Zie iv
6.In de zin van artikel 19 Woningwet
7.Zie overweging 4.8 tot en met 4.10