In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een horecagelegenheid onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op € 417.000 en € 728.000 per 1 januari 2018. Belanghebbende, eigenaar van de horecagelegenheid, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en is in beroep gegaan bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 1 maart 2022 heeft belanghebbende zijn hoger beroep inzake de woning ingetrokken en zich geconcentreerd op de WOZ-waarde van de horecagelegenheid. Hij stelde dat de heffingsambtenaar een te hoge huurwaardekapitalisatiefactor had gehanteerd en dat de waarde van de horecagelegenheid verlaagd moest worden tot € 499.000, rekening houdend met een leegstandsrisico van 40%.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn aangedragen, zijn voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak van belanghebbende. Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De kosten voor griffierecht en proceskosten zijn niet toegewezen.