ECLI:NL:GHARL:2022:2574

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
5 april 2022
Zaaknummer
21-002382-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op veertien maanden oude dochter door verdachte met fors geweld en amfetamine

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Overijssel was veroordeeld voor moord op zijn veertien maanden oude dochter. De verdachte werd beschuldigd van het doden van het kind door middel van fors geweld en het toedienen van amfetamine. Het hof oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte raad handelde, waardoor hij werd vrijgesproken van moord, maar wel schuldig werd bevonden aan doodslag. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van twaalf jaar opgelegd. Het hof benadrukte de ernst van het feit, het gebruik van geweld tegen een weerloos kind en de impact op de nabestaanden. De vorderingen van de benadeelde partijen voor schadevergoeding werden deels toegewezen, waaronder immateriële schade voor shockschade. Het hof hield rekening met de lange duur van de procedure en de gevolgen van de nieuwe wetgeving omtrent voorwaardelijke invrijheidstelling, wat leidde tot een strafvermindering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002382-19
Uitspraak d.d.: 5 april 2022
TEGENSPRAAK
Promis
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 19 april 2019 met parketnummer 08-910063-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 08-113062-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans verblijvende in [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 maart 2022 en 5 april 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.W.G.J. IJsseldijk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 oktober 2017, althans in of omstreeks de periode van
8 oktober 2017 tot en met 12 oktober 2017, te Hengelo , gemeente Hengelo (O) , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2016) van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht te schoppen, te stompen en/of (met enig voorwerp) te slaan tegen het hoofd en/of lichaam en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht tegen/op haar hoofd, kin, hals, ledematen en/of haar lichaam te stoten, te duwen en/of te drukken en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht met haar hoofd tegen/op de grond en/of enig voorwerp te slaan/stoten en/of
- de mond en/of neus van die [slachtoffer] dicht te drukken/duwen en gedrukt/geduwd te houden (smoren) en -aldus- haar ademhaling te beletten en/of te belemmeren en/of
- de nek en/of hals van die [slachtoffer] dicht te drukken/duwen en gedrukt/geduwd te houden of anderszins geweld toe te passen op de hals en/of nek (verwurging/strangulatie) van die [slachtoffer] en -aldus- haar ademhaling te beletten en/of te belemmeren en/of
- die [slachtoffer] hevig heen en weer te schudden en/of
- meerdere malen heftig mechanisch botsend geweld toe te passen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] een hoeveelheid van een stof, bevattende amfetamine, toe te dienen;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 oktober 2017, althans in of omstreeks de periode van
8 oktober 2017 tot en met 12 oktober 2017, te Hengelo , gemeente Hengelo (O) , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, aan [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2016) opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht te schoppen, te stompen en/of (met enig voorwerp) te slaan tegen het hoofd en/of lichaam en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht tegen/op haar hoofd, kin, hals, ledematen en/of haar lichaam te stoten, te duwen en/of te drukken en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht met haar hoofd tegen/op de grond en/of enig voorwerp te slaan/stoten en/of
- de mond en/of neus van die [slachtoffer] dicht te drukken/duwen en gedrukt/geduwd te houden (smoren) en -aldus- haar ademhaling te beletten en/of te belemmeren en/of
- de nek en/of hals van die [slachtoffer] dicht te drukken/duwen en gedrukt/geduwd te houden of anderszins geweld toe te passen op de hals en/of nek (verwurging/strangulatie) van die [slachtoffer] en -aldus- haar ademhaling te beletten en/of te belemmeren en/of
- die [slachtoffer] hevig heen en weer te schudden en/of
- meerdere malen heftig mechanisch botsend geweld toe te passen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] een hoeveelheid van een stof, bevattende amfetamine, toe te dienen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad, en zulks terwijl het misdrijf is begaan tegen een kind dat hij verzorgde en/of opvoedde als behorend tot zijn gezin, en zulks terwijl het misdrijf werd gepleegd -mede- door toediening van een voor het leven of de gezondheid (van een -14 maanden oud - kind) schadelijke stof, te weten een stof bevattende amfetamine;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 12 oktober 2017, althans in of omstreeks de periode van
8 oktober 2017 tot en met 12 oktober 2017 te Hengelo , gemeente Hengelo (O) , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2016), tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens de wet verplicht was,
in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten,
immers heeft hij, verdachte, toen die [slachtoffer] (medische) verzorging behoefde, (onder meer) opzettelijk nagelaten die (medische) verzorging te verlenen en/of nagelaten tijdig -adequate- (medische) hulp in te roepen, en/of
heeft hij opzettelijk nagelaten er voor te zorgen dat er voor die [slachtoffer] sprake was van een veilige thuissituatie in die zin dat hij niet heeft voorkomen dat aan die [slachtoffer] letsels zijn toegebracht en/of
heeft hij nagelaten om in te grijpen ter verhindering of voorkoming dat een of meerdere geweldshandelingen zouden worden gepleegd/plaatsvinden tegen die [slachtoffer] terwijl dit feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
nog meer subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 augustus 2017 tot en met 12 oktober 2017, te Hengelo (O) of in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen,
zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, immers heeft hij, verdachte:
- een of meerdere keren bij [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2016) blauwe plekken en/of letsel(s) geconstateerd en/of zich daarbij niet of onvoldoende afgevraagd hoe zij aan die blauwe plekken is gekomen en/of
- vervolgens onvoldoende getracht te voorkomen dat die [slachtoffer] blauwe plekken of ander letsel opliep en/of
- er onvoldoende zorg voor gedragen dat voor die [slachtoffer] sprake was van een veilige thuissituatie, hierin bestaande dat verdachte hetzij onvoldoende heeft voorkomen dat door medeverdachte [medeverdachte] geweld werd gepleegd tegen die [slachtoffer] , hetzij er onvoldoende zorg voor heeft gedragen te voorkomen in een situatie terecht te komen waarin hij zelf is overgegaan tot het plegen van geweld tegen die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] letsel heeft opgelopen, te weten de letsels genoemd onder 5 rubriek A, rubriek B onder 7 tot en met 15 en rubriek C in het definitief sectieverslag van 20 februari 2018, p. 452 e.v. FO-dossier,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 augustus 2017 tot en met 12 oktober 2017, te Hengelo (O) of in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, of anderen, althans alleen,
zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig heeft gehandeld, immers heeft hij, verdachte:
- een of meerdere keren bij [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2016) blauwe plekken en/of letsel(s) geconstateerd en/of zich daarbij niet of onvoldoende afgevraagd hoe zij aan die blauwe plekken is gekomen en/of
- vervolgens onvoldoende getracht te voorkomen dat die [slachtoffer] blauwe plekken of ander letsel opliep en/of
- er onvoldoende zorg voor gedragen dat voor die [slachtoffer] sprake was van een veilige thuissituatie, hierin bestaande dat verdachte hetzij onvoldoende heeft voorkomen dat door medeverdachte [medeverdachte] geweld werd gepleegd tegen die [slachtoffer] , hetzij er onvoldoende zorg voor heeft gedragen te voorkomen in een situatie terecht te komen waarin hij zelf is overgegaan tot het plegen van geweld tegen die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een breuk in haar bovenbeenbot en/of een of meerdere ribbreuken en/of een gescheurde milt, lever en maag en/of hersenletsel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof gerekwireerd tot vrijspraak van de tenlastegelegde moord en tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde doodslag. De advocaat-generaal heeft daarbij onder meer gewezen op het tijdsblok waarin het fatale letsel aan [slachtoffer] moet zijn toegebracht, de omstandigheid dat verdachte in die periode nagenoeg alleen maar wakker is geweest en vanaf 08.20 uur met [slachtoffer] alleen is geweest. Daarnaast wijst het aantreffen van de kleding op activiteiten met [slachtoffer] en is verdachte die nacht bij haar geweest. Ook is verdachte in het bezit geweest van amfetamine die nacht. Volgens de advocaat-generaal is het dan ook verdachte geweest die [slachtoffer] het fatale letsel moet hebben toegebracht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van (voldoende) wettig en overtuigend bewijs. De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat niet vast te stellen is wanneer het letsel aan [slachtoffer] is toegebracht en dat de verklaring van getuige [getuige 1] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat deze onbetrouwbaar is en in strijd is met ander bewijs. Daarnaast is er geen direct bewijs dat verdachte amfetamine aan [slachtoffer] heeft toegediend. De verdediging heeft daarbij ook gewezen op het alternatieve scenario waarbij [medeverdachte] verantwoordelijk zou zijn voor de dood van [slachtoffer] , welk scenario niet als onaannemelijk aan de kant kan worden geschoven.
Oordeel van het hof
Het hof heeft acht geslagen op de navolgende bewijsmiddelen en gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [1]
Op 12 oktober 2017 om 9.54 uur kwam er een 112-melding binnen bij de meldkamer van de ambulancedienst inhoudende dat ‘mijn kleine van één jaar helemaal niets meer doet’. [2] Het blijkt te gaan om [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren op [geboortedag] 2016 en de melder is verdachte [verdachte] . Verdachte is de vriend van medeverdachte [medeverdachte] , de moeder van [slachtoffer] . [medeverdachte] en verdachte wonen met [slachtoffer] aan de [adres] te Hengelo (gemeente Hengelo ). [3] Verdachte is op aanraden van de centralist van de meldkamer met hartmassage en beademing begonnen. [4] Naar eigen zeggen heeft verdachte, voorafgaand aan de reanimatie en op aangeven van de centralist, lauw water over het lichaam en gezicht van [slachtoffer] gedaan om haar te koelen. [5]
In verband met deze melding werden de ambulancedienst, een traumahelikopter en een aantal politie-eenheden naar de woning gestuurd. De eerste ambulance was om 10.01 uur ter plaatse. De hulpverlenende instanties troffen bij aankomst [slachtoffer] op een luier na ontbloot aan en er werd geconstateerd dat ze overal onder de blauwe plekken zat. [6] De reanimatie van [slachtoffer] door verdachte werd overgenomen en vervolgens is [slachtoffer] naar het ziekenhuis [ziekenhuis] te Enschede gebracht. [7] Daar is om 11.48 uur de reanimatie gestaakt en is [slachtoffer] overleden. De forensisch arts drs. [forensisch arts 1] , die in het schouwverslag heeft opgenomen dat de lichaamstemperatuur van [slachtoffer] om 11:10 uur 28 ºC bedroeg, heeft naar aanleiding van de schouw geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] veroorzaakt lijkt door ernstige lichamelijke mishandeling. [8]
Er heeft onderzoek plaatsgevonden aan het lichaam van [slachtoffer] door dr. [arts en patholoog] , arts en patholoog van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Tijdens de sectie werden verspreid aan het lichaam letsels vastgesteld, passend bij meerdere doorgemaakte geweldsvormen. Volgens de patholoog zijn voornoemde letsels bij leven ontstaan.
Uitwendig aan het hoofd waren er letsels verspreid aan het behaarde hoofd, aan en
achter de oren, in het gelaat en aan de kaaklijnen beiderzijds. Het waren kneuzingen (contusies) gepaard gaande met huidverkleuringen van bloeduitstortingen, veelal rond-ovaal van vorm met plaatselijk oppervlakkige huidbeschadigingen.
Er waren uitwendige letsels aan de neus/mond, te weten aan de neusrug een ovale rood-paarse huidverkleuring van bloeduitstorting en aan de basis van het neusschotje een streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging met roodheid. Er was in het gebied tussen neus en bovenlip en onder de onderlip links rode huidverkleuring van bloeduitstorting, deels met geringe oppervlakkige huidbeschadiging. De inwendige letsels van de mond waren verscheuring van zowel het bovenste lipriempje als het tongriempje met omgevende bloeduitstorting. Ter plaatse van het tongriempje was tevens een ovaalvormige kraterachtige wond met bloeduitstorting. Er was bloeduitstorting aan de binnenzijde van de bovenlip links tot in het tandvlees. Er was vlekkige rode verkleuring van het slijmvlies rondom het onderste lipriempje en rood-paarse verkleuring van het slijmvlies van de onderlip links.
Als inwendige letsels van het hoofd zijn aan de binnenzijde van de schedelhuid bloeduitstortingen in relatie met de letsels aan het hoofd geconstateerd. Er was bloeduitstorting onder het harde hersenvlies (subduraal, maximaal 10 ml) in de zin van een laagje vloeibaar bloed (geen stolsels), zowel boven als onder (basaal). Er was bloeduitstorting diffuus onder de zachte hersenvliezen (subarachnoïdaal). Ook was er bloed in het wervelkanaal.
Er waren uitwendige letsels aan de romp. Er waren aan de borst, buik en laag aan de rug meerdere (circa 39), met name ronde en ovale, huidverkleuringen van bloeduitstortingen. Het merendeel was centraal aan de borstkas en centraal aan de bovenbuik gelokaliseerd. Die aan de buik waren deels in een boogvormige rij gelegen van 5 ovale kneuzingen en
daaronder was nog een min of meer boogvormige rij met 3 ovale kneuzingen.
De inwendige letsels aan de romp waren als volgt. Er was inwendig in de buikholte circa 220 cc vloeibaar bloed opgehoopt. In relatie met de letsels aan de buik was er bloeduitstorting in de buikwand. Er waren uitgebreide bloeduitstortingen in de weefsels/ weke delen rond de maag, de leverhilus, de ophangband van de darm, de vetweefsels achter de buikholte, rond de linkernier en linkerbijnier. Er was verscheuring van de weefsels
boven de kleine bocht van de maag en in het maagslijmvlies werden drie scheuren
aangetroffen. Er was een verscheuring van de lever van voor- naar achterwaarts, er
waren meerdere bloedblaren aan de lever voor- en achterwaarts en er was verscheuring van de milt. De distributie van de bloeduitstorting in de weke delen was opvallend met name achterwaarts en zijwaarts tot in het kleine bekken en achter de buikholte met uitgebreide bloeduitstortingen in de nierkapsels beiderzijds. Er was een laagje bloed rondom het ruggenmerg (subduraal) over de gehele lengte van de wervelkolom,
Er waren breuken van de 6de, 7de, 8ste en 9e rib rechts voor- en zijwaarts en van de 7de, 8ste, 9de en 10de rib links zijwaarts en er waren begeleidende bloeduitstortingen in de borstvliezen en de voorste rompwandspieren.
Verspreid aan de ledematen waren huidverkleuringen en bloeduitstortingen.
Er was radiologisch een breuk van het lange pijpbeen van het rechterbovenbeen.
Er was uitgebreide bloeduitstorting in de spieren van de achterzijde van het rechterbeen
over de gehele lengte van het been, diep reikend en met name achterwaarts gelokaliseerd.
Inwendig aan de hals was er een bloeduitstorting in de schuine halsspier links laag van 0,7x0,4 cm. Er waren bloeduitstortingen tussen de diepe halsspieren links en rechts en aan
de achterzijde van de linker- en rechterhalsslagader. Er waren vlekkige bloeduitstortingen in het slijmvlies rechts en links naast de tongbasis. Er was een bloeduitstorting achterwaarts van de slokdarm.
Ten slotte was er een bloeduitstorting van circa 0,2 cm rondom de rechteroogzenuw.
Volgens de patholoog zijn de letsels aan het hoofd uitwendig, aan de neus/mond uitwendig, aan het hoofd inwendig, aan de romp uitwendig, aan de ribben, aan de ledematen en de hals inwendig (met uitzondering van de laatstgenoemde bloeduitstorting) ontstaan als gevolg van inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend en plaatselijk hevig ingewerkt geweld zoals bijvoorbeeld door meervoudig slaan (al of niet met voorwerpen), stompen, drukken, duwen en stoten op vrijwel het gehele lichaam: het hoofd, de kin/hals inwendig, de romp en de ledematen. Gezien de hoeveelheid, lokalisatie, vorm en scherpe begrenzing van deze letsels, kunnen deze (behoudens de bloeduitstortingen die meer centraal aan de romp gelegen waren en mogelijk enkele onderhuidse bloeduitstortingen aan het gelaat), niet door reanimatiehandelingen verklaard worden. Hierbij wordt opgemerkt dat het voor wat betreft de letsels in de buik, waaronder de leverlaceratie niet uitgesloten is dat door reanimatiehandelingen deze reeds bestaande letsels verergerd zijn.
Volgens de patholoog kunnen de letsels aan de romp ook worden verklaard door (samen)drukken van de romp, stompen tegen, drukken op de romp (al dan niet met structuren) waarmee belemmering van de ademhalingsfunctie kan zijn opgetreden (traumatische mechanische asfyxie). Ten aanzien van de ribbreuken wordt opgemerkt dat de ribbreuken aan de voorzijde (anterieure ribbreuken) goed kunnen worden verklaard door reanimatie. Met betrekking tot de dwarse breuken aan de voorzijde en zijwaarts aan de ribben wordt geconcludeerd dat het ontstaan van die letsels veel waarschijnlijker is gegeven de hypothese dat ze zijn toegebracht dan gegeven de hypothese dat ze door reanimatiehandelingen zijn opgeleverd.
De letsels aan/in de neus, de mond en de kin kunnen volgens de patholoog, behoudens door
bovengenoemd stomp geweld, ook zijn ontstaan door (af)drukken van de mond/neus (smoren), al of niet in combinatie met een ingebrachte structuur in de mond of bedekking door bijvoorbeeld kleding. Dit kan hebben geleid tot belemmering van de mond/neus en daarmee ook belemmering van de luchtwegen met verstikkingsinvloeden tot gevolg. Al deze effecten kunnen algeheel zuurstofgebrek en daardoor weefselschade tot gevolg hebben gehad.
Daarnaast heeft de patholoog aangegeven dat de letsels aan de kin en inwendig in de hals, behoudens door bovengenoemd stomp botsend geweld, ook door inwerking van uitwendig mechanisch, (samendrukkend) geweld op de hals (verwurging ofwel strangulatie), zouden kunnen zijn ontstaan, waarbij te denken valt aan manuele strangulatie of (ondanks afwezigheid van een snoerspoor om de hals) ligatuurstrangulatie. De puntvormige en iets grotere bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden zouden een uiting kunnen zijn van doorgemaakt samendrukkend geweld op de hals. [9]
Voornoemde patholoog heeft bij aanvullend rapport van 20 juni 2018 opgemerkt dat de breuk van het rechterdijbeen het gevolg was van hevig ingewerkt uitwendig mechanisch geweld op dat been door hevig slaan, vallen of een combinatie daarvan. [10]
De toxicoloog dr. [toxicoloog] van het NFI heeft na toxicologisch onderzoek vastgesteld dat er in het hartbloed van [slachtoffer] een zeer hoge concentratie amfetamine is gemeten.
Daarbij heeft de toxicoloog aangegeven dat de concentratie van amfetamine in het bloed van [slachtoffer] kort na het overlijden een factor 2 à 3 lager kan zijn geweest dan gemeten, maar dat zou dan toch een hoge concentratie zijn geweest, die aanleiding zal hebben gegeven tot toxische effecten en bij afwezigheid van een betere verklaring het overlijden kan verklaren. [11]
De apotheker-toxicoloog [apotheker-toxicoloog] heeft naar aanleiding van aanvullende vragen gerapporteerd dat er geen aanwijzingen zijn verkregen dat de amfetamine op andere wijze dan oraal aan [slachtoffer] is toegediend. [12]
De patholoog heeft geconcludeerd dat er meerdere doodsoorzaken mogelijk zijn die elk op zich of in combinatie de dood kunnen hebben opgeleverd, namelijk:
I. Algehele weefselschade als gevolg van substantieel bloedverlies als gevolg van de ernstig inwendige letsels aan/in de buik.
II. Verstikking (oftewel zuurstofgebrek) op grond van belemmering van de mond- neusregio (door stomp geweld, smoren).
III. Verstikking als gevolg van geweld op de romp (traumatisch mechanische asfyxie).
IV. Algehele weefselschade door zuurstofgebrek (asfyxie) door samendrukken van de kin/hals.
V. Toxische effecten van de aangetoonde zeer hoge concentratie amfetamine in het hartbloed. [13]
Ten aanzien van de vraag naar wanneer het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel moet zijn ontstaan is het volgende van belang.
Op aanvullende vragen heeft de patholoog [arts en patholoog] van het NFI geantwoord dat al de letsels vooraf aan het aantreffen van [slachtoffer] door de ambulancebroeders en bij leven zijn ontstaan. Vervolgens zijn aan de patholoog ook de volgende tijdvakken voorgelegd met als doel om aan te geven, middels de waarschijnlijkheidsreeks, of het toegebrachte letsel in al haar vormen, ieder toegebracht letsel op zich en in de combinatie van verschillende vormen van letsels, al dan niet in combinatie met de constatering van de beginnende lijkstijfheid, het meest waarschijnlijk ligt in het tijdvak:
- tijdvak 1: op 11 oktober 2017 tussen 18.15 en 19.30 uur
- tijdvak 2: tussen 11 oktober 2017 19.30 uur en 12 oktober 2017 te 00.20 uur
- tijdvak 3: op 12 oktober 2017 tussen 00.20 en 02.20 uur
- tijdvak 4: op 12 oktober 2017 tussen 02.20 en 04.00 uur
- tijdvak 5: op 12 oktober 2017 tussen 04.00 en 08.20 uur
- tijdvak 6: op 12 oktober 2017 tussen 08.20 en 09.54 uur.
De patholoog heeft hierop geantwoord dat het niet mogelijk is een nader onderscheid in voornoemde tijdvakken te maken, anders dan dat een periode van vele uren voorafgaande aan de 112-melding van 09.54 uur (bijvoorbeeld voor middernacht van 11 op 12 oktober 2017) zeer onaannemelijk wordt geacht. [14]
Daarnaast heeft forensisch arts dr. [forensisch arts 2] in zijn rapport van 26 juni 2018 geconcludeerd dat alles overziende (waaronder het gemelde spoelen met lauw water (
het hof begrijpt: door verdachte) (mits daarvan sprake was) en de sterk verhoogde amfetamine-intoxicatie), het naar zijn oordeel als deskundige zeer onaannemelijk is dat er slechts ongeveer een (1) uur verstreken zou zijn tussen het gemelde normale functioneren om 09:30 uur, het plotseling optreden van een reanimatiebehoeftige situatie kort voor 09:54 uur, en het meten van een lichaamstemperatuur van 28,4°C om 10:40 uur thuis (dan wel 29°C of 29,4°C om 11:10 uur in het [ziekenhuis] (
het hof begrijpt: (ziekenhuis) [ziekenhuis]). [15]
Voorts is uit lichtmicroscopisch onderzoek van de breuken van de ribben en de breuk van het rechterdijbeen gebleken dat deze geen genezingskenmerken vertoonden. Alle breuken zijn derhalve kort tot zeer kort (maximaal circa meerdere uren) voor het overlijden ontstaan. [16]
Tussenconclusie van het hof
Op grond van het bovenstaande stelt het hof vast dat [slachtoffer] door geweldshandelingen en/of het toedienen van amfetamine om het leven is gebracht. Met de rechtbank stelt het hof op grond van hetgeen de deskundige heeft geconcludeerd eveneens vast dat het letsel aan [slachtoffer] moet zijn toegebracht op 12 oktober 2017 na middernacht (0:00 uur) en voordat de eerste hulpverlenende instanties in de woning zijn gearriveerd (10:01 uur).
Om het tijdvak dat [slachtoffer] het fatale letsel moet zijn toegebracht verder af te kunnen bakenen acht het hof vervolgens de verklaring van de getuige [getuige 1] van belang. Deze getuige die in de portiekflat naast [medeverdachte] en verdachte woonde op de [adres] , heeft ten overstaan van de politie verklaard dat de slaapkamer van [slachtoffer] aan de slaapkamer van [getuige 1] en haar man [naam] (
het hof begrijpt: [naam]) grensde en dat ze in de nacht van woensdag op donderdag
(het hof begrijpt in de nacht van 11 op 12 oktober 2017)[slachtoffer] om een uur of vier voor het laatst hoorde huilen en dat ze toen verdachte ook heeft gehoord.
Ze is toen naar het toilet gegaan en ze weet dat het vier uur was, omdat ze een klok op de magnetron heeft. Ze hoorde dat verdachte tegen [slachtoffer] praatte. [17] Tijdens haar verklaring ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] aangegeven dat ze bij de politie naar waarheid heeft verklaard en heeft ze bevestigd dat ze verdachte in de nacht van het overlijden op de slaapkamer van [slachtoffer] heeft gehoord en dat [slachtoffer] die nacht vaker huilde. Ze denkt dat het tussen 4:00 uur en 5:00 uur is geweest dat ze verdachte sussende geluiden hoorde maken en dat [slachtoffer] ook meteen stil werd. [18]
Dat verdachte omstreeks die tijd thuis was kan ook worden afgeleid uit de verklaring van getuige [getuige 2] . Getuige [getuige 2] woonde destijds samen met getuige [getuige 3] op het adres [adres] in Hengelo en verdachte is in de nacht van 11 op 12 oktober 2017 (meermalen) op dat adres geweest. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij de ochtend van 12 oktober 2017 tegen een uurtje of vijf wakker werd en dat verdachte toen al weg was. [19] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte, met wie zij op dat moment naar eigen zeggen al zo’n anderhalf à twee jaar een relatie had, de ochtend van de twaalfde oktober in ieder geval voordat het licht werd naar huis is gegaan, zo rond vijf uur. [20]
Daarnaast zijn de gegevens van de telefoon van verdachte van belang. Daaruit kan worden afgeleid dat de telefoon van verdachte om 05.29 uur werd gebruikt om een TV-ontvanger te bedienen in het wifinetwerk van de woning [adres] te Hengelo , dat de telefoon ook om 05.32 uur gebruik maakt van het draadloze netwerk van deze woning en dat vanaf 5.33 uur de batterijspanning van de telefoon van verdachte, die dan 16 procent is, oploopt. [21]
Bovendien heeft verdachte zelf ook verklaard dat hij tussen 4:30 uur en 5:00 uur thuis is gekomen van [getuige 3] en voorts dat hij thuis op de wifi zit van zijn buurvrouw [getuige 1] . [22]
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van [getuige 1] onbetrouwbaar is en derhalve niet bruikbaar is voor het bewijs. Volgens de verdediging heeft de jarenlange zware alcoholverslaving van [getuige 1] directe invloed op haar waarnemingsvermogen en geheugen. De raadsman heeft bovendien gewezen op de verklaring van de getuige [getuige 4] die [slachtoffer] in de nacht van 9 op 10 oktober 2017 om 4:00 uur heeft horen huilen en stelt dat [getuige 1] zich derhalve vergist moet hebben in de nacht.
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaring van de getuige [getuige 1] betrouwbaar en geloofwaardig en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Het hof betrekt daarbij dat [getuige 1] specifiek over die nacht dat ze [slachtoffer] om 4:00 uur hoorde huilen heeft verklaard dat [medeverdachte] en verdachte de avond ervoor nog ruzie hadden gehad, waarbij [medeverdachte] vanaf het balkon schreeuwde naar verdachte dat hij maar weer naar zijn vrienden moest gaan. [23] En dat komt overeen met wat [medeverdachte] [24] en verdachte [25] over de avond voor het overlijden van [slachtoffer] over hun ruzie en het schreeuwen vanaf het balkon hebben verklaard.
Bovendien blijkt uit de verklaring van [medeverdachte] dat [slachtoffer] die nacht (van 11 op 12 oktober) in haar bedje lag [26] en heeft [getuige 1] verklaard dat haar slaapkamer aan die van [slachtoffer] grenst, zodat het voor de hand ligt dat [getuige 1] [slachtoffer] heeft kunnen horen die nacht.
Daar komt bij dat [slachtoffer] in de nacht van 9 op 10 oktober 2017, waar [getuige 1] zich volgens de verdediging mee zou moeten vergissen, bij [medeverdachte] in bed is genomen omdat ze moest spugen. [27]
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] schuin onder haar woonde op de begane grond, dat de woningen gehorig zijn en dat ze zich kan herinneren dat ze de buren van [adres] maar één keer heeft gehoord. Dat was in de nacht van 9 op 10 oktober 2017, toen ze slecht sliep omdat haar vriend aan het snurken was. Ze besloot daarom naar de woonkamer te gaan en op de bank te gaan liggen. Ze weet nog dat het omstreeks 4.00 uur in de ochtend was. Eerst hoorde ze [slachtoffer] huilen. Toen ze in de slaapkamer lag, heeft ze dit niet gehoord, ze hoorde het op het moment dat ze de woonkamer in kwam lopen. Toen hoorde ze ook de stem van verdachte en daarna die van [medeverdachte] . [28] Uit de plattegronden van de woningen in de flat blijkt dat de slaapkamer van [medeverdachte] met het plafond aan de woonkamer van getuige [getuige 4] grenst [29] , zodat het aannemelijk is dat getuige [getuige 4] [slachtoffer] die nacht heeft horen huilen omdat ze toen in de woonkamer is gaan liggen en [getuige 1] haar toen niet gehoord heeft, zoals ze bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard. [30] De suggestie dat [getuige 1] de nacht van 11 op 12 oktober zou verwarren met twee nachten ervoor, zoals de verdediging heeft gesteld, schuift het hof derhalve als onaannemelijk terzijde.
Tussenconclusie van het hof
Uit het voorgaande leidt het hof af dat [slachtoffer] in de nacht van 11 op 12 oktober 2017 rond vier of vijf uur nog in leven was en dusdanig functioneerde dat zij nog in staat was om te huilen. Dat betekent ook dat haar na die tijd en voor het bellen van het alarmnummer de volgende ochtend, minimaal één van de fatale letsels moet zijn toegebracht.
Het hof merkt op dat zowel verdachte als [medeverdachte] niet hebben verklaard dat er in de periode van 11 en 12 oktober 2017 iemand anders in de woning aan de [adres] te Hengelo aanwezig is geweest en dat ook overigens uit het dossier daaromtrent niets is gebleken.
Over de avond van woensdag 11 oktober en de ochtend van donderdag 12 oktober 2017 heeft [medeverdachte] tijdens een van haar eerste verklaringen bij de politie aangegeven dat ze [slachtoffer] die woensdagavond rond 22:00 uur wakker heeft gemaakt en dat ze haar toen de laatste fles heeft gegeven. Daarna heeft ze haar naar bed gebracht en heeft ze [slachtoffer] niet meer gezien, ook niet toen ze de volgende ochtend naar de dokter ging. Ze heeft ’s nachts niets gehoord. [31] Volgens [medeverdachte] kwam verdachte om 23:00 uur à 24:00 uur thuis, heeft zij hem via de balkondeur binnengelaten en is ze toen naar bed gegaan. Verdachte is op de bank gaan zitten met zijn telefoon en [medeverdachte] is toen in slaap gevallen. Zij is niet meer bij [slachtoffer] geweest en heeft die nacht [slachtoffer] niet gehoord. Ze is rond 7:30/7:45 uur uit bed gegaan omdat ze naar de dokter moest. Ook toen heeft ze niet bij [slachtoffer] gekeken. [32]
Uit de gegevens van de telefoon van [medeverdachte] blijkt dat er op 12 oktober 2017 om 1.11 uur voor het laatst nog enige activiteit is geweest op haar telefoon en dan vervolgens pas weer om 7.47 uur. [33]
Over de kleding die [slachtoffer] aan had toen [medeverdachte] haar op 11 oktober om 23:15 uur naar bed heeft gebracht heeft [medeverdachte] verklaard dat [slachtoffer] toen een wit broekje aan had met zwarte dingetjes, een roze met wit pyjamajasje en een beige slaapzakje met eekhoorntjes erop. Volgens [medeverdachte] zat om het matras een laken van Nijntje. [34]
Volgens verdachte is hij in de nacht van 11 op 12 oktober 2017 rond 00.20 uur thuis gekomen en was [medeverdachte] toen nog wakker. [medeverdachte] heeft verdachte gevraagd of hij mee naar bed ging, maar dat heeft hij niet gedaan. Hij is op de bank blijven zitten en was met zijn telefoon bezig. Rond 2.20 uur is hij weer naar [getuige 3] gegaan en toen hij terugkwam is hij via de voordeur naar binnen gegaan en is hij naast [medeverdachte] in bed gaan liggen. [35] Overigens heeft verdachte pas in zijn zesde verhoor toegegeven dat hij die nacht nog een keer bij [getuige 3] is geweest. Volgens verdachte lag [medeverdachte] in bed toen hij de tweede keer naar [getuige 3] ging en ook toen hij daarvan terugkwam. Hij verklaart dat ze toen niet reageerde en dat hij denkt dat ze toen sliep. Hij heeft zijn kleding in de keuken uit gedaan en is naast [medeverdachte] in bed gaan liggen. [36]
In de keuken zijn tijdens de doorzoeking van de woning op een ton met hondenvoer een laken en kledingstukken aangetroffen. Het laken betrof een onderlaken met Nijntje logo, de kledingstukken betroffen een babytruitje, een babybroekje en een shirt en een broek van een volwassene.
Op de foto’s is te zien dat het babytruitje een wit met roze shirtje is en het babybroekje een wit broekje is met zwarte sterretjes erop. [37] [medeverdachte] heeft deze foto’s gezien en heeft verklaard dat [slachtoffer] dit aan had voordat ze haar die woensdag na het laatste flesje naar bed had gebracht. [38]
Op één van de foto’s die door de forensische onderzoekers in de slaapkamer is genomen is te zien dat een lakentje ontbreekt om het matras van het ledikantje. [39] Verdachte heeft verklaard dat toen hij woensdagnacht
(het hof begrijpt in de nacht van woensdag op donderdag)thuis is gekomen, hij zich in de keuken heeft uitgekleed en zijn kleding op de mand (
het hof begrijpt:ton) met de brokken van de hond heeft gelegd en dat hij de kleren van [slachtoffer] , die hij naar eigen zeggen tijdens het 112-gesprek heeft uitgetrokken, daar bovenop heeft gegooid. Hem wordt een foto van de mand (ton) getoond en hij herkent zijn trainingsbroek en shirt. [40] Volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting van de rechtbank van 4 maart 2019 heeft hij zijn kleding daar neergelegd nadat hij de laatste keer ’s avonds van [getuige 3] is thuisgekomen, om 4:30 uur of 4:45 uur. [41]
Verdachte heeft eerst verklaard dat het bedje van [slachtoffer] op donderdagochtend 12 oktober 2017 was opgemaakt met het hoeslaken met Nijntje erop [42] en hij kan niet verklaren waarom het lakentje niet meer om het matrasje van [slachtoffer] zat op donderdagochtend, maar onder zijn kleding op de mand (ton) lag. [43]
Zowel het onderlaken met Nijntje logo, het babytruitje en het babybroekje werden ter plaatse getest op de aanwezigheid van bloed en testten positief. [44]
Tijdens de doorzoeking van de woning is ten aanzien van het bedje van [slachtoffer] geconstateerd dat een van de vier steunpunten van de lattenbodem ontbrak en dat zowel het matras als de lattenbodem scheef in het bedje lagen. [45] Volgens [medeverdachte] had zij geholpen met het in elkaar zetten van het bedje van [slachtoffer] en lag de bedbodem stevig op vier ijzeren dingetjes. Zij is er zelf nog in gaan liggen om het te testen. [46] Ter terechtzitting bij de rechtbank van 4 maart 2019 heeft [medeverdachte] verklaard dat zij niets aan het bed heeft gezien toen zij [slachtoffer] op 11 oktober 2017 na het laatste flesje naar bed bracht. [47]
Tussenconclusie van het hof
Het hof leidt uit al het voorgaande in ieder geval af dat verdachte nadat hij in de vroege ochtend van 12 oktober 2017 is thuisgekomen - te weten tussen 4:00 en 5:00 uur, maar in ieder geval uiterlijk om 5:29 uur - enige activiteit met [slachtoffer] moet hebben uitgevoerd, waarbij ook de kleertjes die [medeverdachte] [slachtoffer] de avond ervoor had aangetrokken en die op enig moment bebloed zijn geraakt door hem zijn uitgetrokken. Dat het verdachte is geweest die de kleertjes heeft uitgetrokken, leidt het hof af uit de omstandigheid dat verdachte rond dat tijdstip op de kamer van [slachtoffer] is geweest en dat zijn kleding én die van [slachtoffer] die nacht door elkaar op de ton in de keuken terecht zijn gekomen, bovenop het laken met het Nijntje logo dat volgens [medeverdachte] om het matras van het bedje van [slachtoffer] zat toen [medeverdachte] haar de avond ervoor in bed legde en voor het laatst zag.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode voordat [slachtoffer] is overleden de beschikking had over amfetamine, dat hij bijna dagelijks gebruikte en dat hij deze drug ook in de nacht van 11 op 12 oktober 2017 heeft gebruikt. Zo heeft [getuige 3] verklaard dat zij samen met verdachte vroeger op de avond (
het hof begrijpt: woensdagavond 11 oktober)een snuifje pep heeft gehad en dat verdachte alleen speed gebruikt als drugs. [48] Na het voorhouden van diverse WhatsApp-gesprekken tussen haar en verdachte erkent [getuige 3] dat ze nagenoeg iedere dag samen gebruikten en dat het de laatste tijd ‘wel extreem’ was. Over de nacht van 11 op 12 oktober 2017 heeft zij verklaard dat ze ‘er samen eentje gekickt hebben’ nadat verdachte om 2:23 uur appte dat hij er was. ‘Kicken’ betekent volgens [getuige 3] ‘pep gebruiken’. [49]
Verdachte heeft, nadat hij in diverse verklaringen bij voortduring heeft ontkend drugs te gebruiken en nadat hem de verklaring van [getuige 3] en de inhoud van WhatsApp-gesprekken is voorgehouden, uiteindelijk erkend dat hij wel eens een lijntje speed gebruikt. Hij ontkent dan nog wel in de nacht van 11 op 12 oktober 2017 speed te hebben gebruikt. [50]
Pas ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte toegegeven dat hij woensdagavond 11 oktober 2017 na het eten, om 19:30 uur, naar [getuige 3] is gegaan en dat hij rond 20:00 uur, 20:30 uur een lijntje speed, dus amfetamine, heeft genomen, dat hij rond 00.20 uur weer thuis is gekomen en daarna rond 02.20 uur weer naar [getuige 3] is gegaan. Als hem wordt voorgehouden dat [getuige 3] heeft verklaard dat ze toen óók een lijntje amfetamine hebben genomen, zegt verdachte dat als zij dat zegt, dat wel zo zal zijn. Toen hij bij [getuige 3] weg is gegaan, is hij lopend naar huis gegaan en heeft hij onderweg een leeg zakje amfetamine weggegooid in een container. [51] Eerder had verdachte daarover verklaard dat hij het zakje “niet meer thuis wilde hebben”. [52]
Wat betreft de ochtend van 12 oktober 2017 heeft verdachte tegenover verbalisant [verbalisant 1] , die op 12 oktober 2017 om 09.54 uur de melding kreeg om naar de woning aan de [adres] in Hengelo te gaan, verklaard dat het kindje
(het hof begrijpt: [slachtoffer] )die ochtend wakker was geworden en dat hij toen de fles warm had gemaakt.
Hij had [slachtoffer] , die toen nog in bed lag, het flesje gegeven. Op een gegeven moment hoorde verdachte een gorgelend geluid en heeft hij haar vastgepakt. Toen zag hij dat haar ogen wegdraaiden en voelde hij dat ze slap werd. Daarop heeft hij 112 gebeld en is hij begonnen met reanimeren. [53] Ook tegen [medeverdachte] heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] uit het bedje had gehaald en haar de fles had gegeven en dat ze toen met de ogen wegdraaide en geen hartslag meer had. [54] Daarnaast heeft ook [getuige 3] verklaard dat verdachte de avond op de dag dat [slachtoffer] is overleden bij haar kwam en vertelde dat hij haar de fles aan het voeren was en dat het zo in een keer ‘pof was’ en dat hij haar gereanimeerd heeft. [55] Ten slotte blijkt dat verdachte ook tegen zijn baas [getuige 5] diezelfde lezing heeft gegeven van het gebeurde op die ochtend. Zo heeft hij hem op 12 oktober 2017 een WhatsApp-gesprek gestuurd, waarin hij zegt dat hij haar de fles gaf, dat ze begon te gorgelen en daarna weg viel. [56] Dat heeft de getuige [getuige 5] ook in zijn verhoor bevestigd. Hij heeft verklaard dat verdachte vertelde dat ze in een fles gestikt was, dat ze gestopt was met ademhalen tijdens het drinken van de fles. [57]
Ook tijdens zijn verhoren was de eerste lezing die verdachte vertelde over het gebeurde van de ochtend van 12 oktober 2017 hetzelfde.
Zo heeft verdachte op 12 oktober 2017 om 18.15 uur (toen nog als getuige) verklaard dat [medeverdachte] rond 8.30 uur naar de huisarts is vertrokken en dat [slachtoffer] zich tegen 09.30 uur of 09.35 uur meldde. Hij heeft toen de fles klaargemaakt en is naar [slachtoffer] gelopen om haar de fles te geven. Hij heeft haar de fles in bed gegeven. Toen hij op haar kamer kwam zat ze met haar rug naar het hoofdeinde. Nadat ze twee à drie slokjes nam, begon ze te gorgelen en viel ze achteruit in haar bedje op haar rug. [58]
Vervolgens heeft hij op 20 oktober 2017 als verdachte verklaard dat [medeverdachte] die ochtend weg is gegaan, dat hij geluid hoorde uit de kinderkamer, een beetje gebrabbel en dat dat overging in een noodkreet dat ze eruit wilde. Hij heeft toen een fles klaargemaakt voor [slachtoffer] en toen hij de deur open deed, zag hij dat [slachtoffer] rechtop zat en verdachte aankeek. Hij heeft haar het flesje gegeven. [slachtoffer] zat in haar slaapzak en ze nam gelijk een slok van de fles. Ze begon te drinken en gelijk begon ze te gorgelen en over te geven. Hij heeft [slachtoffer] toen over zijn schouder heen gelegd en is met haar naar de woonkamer gelopen. Toen heeft hij [medeverdachte] gebeld, maar die kreeg hij niet te pakken. Toen voelde hij dat [slachtoffer] verslapte. Al haar spieren ontspanden en het hoofdje viel achteruit. Toen heeft hij gelijk 112 gebeld. De telefoniste adviseerde hem [slachtoffer] te koelen en haar kleertjes uit te doen. De kleertjes heeft hij op het aanrecht uitgedaan, haar slaapzak, een pyjama broekje en een jasje. [59]
Ook ten overstaan van de raadkamer van de rechtbank heeft verdachte op 8 november 2017 hierover nog verklaard dat hij [slachtoffer] die ochtend verzorgde en dat hij haar een flesje gaf en dat ze toen begon over te geven. [60]
De forensisch arts [forensisch arts 2] , is gevraagd vanaf welk moment het bij het vastgestelde (neurologische) letsel niet meer mogelijk is om normale lichaamsfuncties te vertonen (zitten, geluid maken, brabbelen, pakken, slikken) en of een kind van 14 maanden oud, 7,5 kg zwaar, nog zelfstandig handelingen kan verrichten zoals drinken, met de aangetoonde hoeveelheid amfetaminen. De forensisch arts [forensisch arts 2] heeft daarop geantwoord dat bij sectie (inclusief toxicologisch onderzoek) meerdere ernstige, door de patholoog als mogelijke, directe dan wel indirecte, doodsoorzaak aangemerkte, afwijkingen werden gevonden, waaronder:
- A] bloeduitstortingen subarachnoidaal, gering subduraal en intraduraal beiderzijds, passend bij doorgemaakt repeterend acceleratie/deceleratie en/of
impact trauma (toegebracht hersenletsel);
- B] substantieel bloedverlies in de buikholte, o.a. lever- en miltletsel;
- C] sterk verhoogde amfetamine-concentratie.
Zijn conclusie is dat adequaat normaal functioneren van het kind om 09:30 uur op 12 oktober 2017 zoals hiervoor omschreven, naar zijn mening onaannemelijk is als toen sprake was van B] en/of C], al dan niet in combinatie met A].
Daarnaast heeft de forensisch arts [forensisch arts 2] in hetzelfde rapport geconcludeerd – hetgeen in het voorgaande op p. 9 reeds is aangehaald – dat het (kort samengevat) naar zijn oordeel als deskundige zeer onaannemelijk is dat er slechts ongeveer een (1) uur verstreken zou zijn tussen het gemelde normale functioneren om 09:30 uur, het plotseling optreden van een reanimatiebehoeftige situatie kort voor 09:54 uur, en het meten van een lichaamstemperatuur van 28,4°C om 10:40 uur thuis (dan wel 29°C of 29,4°C om 11:10 uur in het [ziekenhuis] . [61]
Tussenconclusie van het hof
Gelet op wat de forensisch arts [forensisch arts 2] daarover heeft aangegeven merkt het hof de hiervoor genoemde verklaring van verdachte aan als kennelijk leugenachtig en alleen afgelegd om de waarheid te bemantelen. De verdachte heeft immers verklaard dat [slachtoffer] die ochtend in haar bedje zat en verdachte aan kon kijken en dat ze een paar slokjes had genomen toen verdachte haar de fles had gegeven. Dat deze verklaring niet overeen kan komen met de werkelijkheid, en dus bedoeld is om de werkelijke gang van zaken te verdoezelen, blijkt uit hetgeen de forensisch arts heeft gerapporteerd, namelijk dat het zeer onaannemelijk is dat [slachtoffer] die ochtend om 09.30 uur nog normale lichaamsfuncties kon vertonen, zoals onder andere zitten, pakken en slikken, ondersteund door de conclusies die dezelfde forensisch arts dienaangaande naar aanleiding van de gemeten lichaamstemperatuur van [slachtoffer] heeft getrokken.
Het hof zal deze kennelijk leugenachtige verklaring tot het bewijs bezigen.
De verdediging heeft diverse verklaringen gegeven voor het feit dat verdachte tijdens zijn eerste verhoren die lezing heeft gegeven van hoe hij [slachtoffer] die ochtend heeft aangetroffen.
Zo zou verdachte zich details niet goed of zelfs foutief herinnerd kunnen hebben omdat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis.
Het kan ook zo zijn dat verdachte zo heeft verklaard omdat hij heel lang verhoord is en op hem een grote druk lag om te verklaren omdat hij als laatste met [slachtoffer] alleen in de woning is geweest en daarbij kan hij ook beïnvloed zijn door informatie en de vraagstelling van de politie. Ook kan verdachte gepusht zijn om meer herinneringen naar boven te halen, waardoor er ook onjuiste herinneringen ontstaan zijn doordat verdachte is gaan invullen wat er misschien gebeurd is, aldus de raadsman.
Het hof stelt vast dat verdachte deze lezing van het aantreffen van [slachtoffer] niet alleen direct heeft verklaard tegenover de hulpdiensten die vrij kort na de melding in de woning ter plaatse waren, maar dit ook spontaan heeft verklaard tegen verschillende mensen in zijn omgeving kort na het gebeurde op de ochtend van 12 oktober 2017. In de verschillende verhoren daarna, zowel als getuige als als verdachte, heeft verdachte deze lezing van de gebeurtenissen op die ochtend ook volgehouden tegenover zowel de verbalisanten als de rechtbank.
Dat deze uitlatingen tegen derden en verklaringen tijdens de eerste verhoren van verdachte zouden zijn ingegeven door de traumatische gebeurtenis is het hof geenszins gebleken. De suggestie dat de lange verhoren daarop van invloed zijn geweest verwerpt het hof gelet op hetgeen hiervoor is overwogen eveneens.
Mogelijk voelde verdachte zelf enige druk om te verklaren, maar het is het hof op geen enkele manier gebleken dat er enige vorm van (ontoelaatbare) druk op hem is uitgeoefend tijdens zijn verhoren. Het hof merkt daarbij volledigheidshalve op dat verdachte tijdens al zijn verhoren als verdachte is bijgestaan door zijn raadsman.
Alternatief scenario verdediging
De verdediging heeft bij wijze van alternatief scenario gewezen op de mogelijkheid dat het medeverdachte [medeverdachte] kan zijn geweest die [slachtoffer] het letsel heeft toegebracht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij, nadat verdachte rond middernacht thuis is gekomen, is gaan slapen en ’s ochtends niet meer bij [slachtoffer] is gaan kijken. Haar verklaring wordt ondersteund door het volgende. Zoals hiervoor is opgenomen heeft verdachte zelf verklaard dat [medeverdachte] vroeg of hij mee naar bed ging nadat hij rond 00.20 uur thuis was gekomen en dat [medeverdachte] in bed lag toen hij voor de tweede keer van [getuige 3] terugkwam en dat ze niet reageerde en dat hij dacht dat ze sliep. Bovendien blijkt uit de gegevens van de telefoon van [medeverdachte] dat er op 12 oktober 2017 om 1.11 uur voor het laatst nog enige activiteit is op haar telefoon en dan vervolgens pas weer om 7.47 uur. [62]
Daarnaast blijkt uit de WhatsApp-berichten die [medeverdachte] heeft verstuurd toen ze op 12 oktober 2017 ’s ochtends bij de huisarts zat dat ze in het geheel niet op de hoogte was van de ernstige toestand van [slachtoffer] en dat ze haar die ochtend niet heeft gezien. Zo stuurt ze om 8.44 uur de volgende berichten aan haar moeder ‘Wat kan ik het beste doen met [slachtoffer] ’ en ‘omdat ze ziek is’ en om 9.38 uur appt ze verdachte ‘is [slachtoffer] al wakker’. [63] Daarnaast heeft het hof gelet op de bevindingen uit het proces-verbaal van de Politiële Informatie Inwinster [kenmerk] , waaruit blijkt dat deze [kenmerk] op 11 april 2018 op de luchtplaats van het arrestantencomplex te Apeldoorn met [medeverdachte] heeft gesproken. Zij heeft aan [medeverdachte] aangegeven dat ze het lastig vond om zich op haar zwijgrecht te beroepen en niks te zeggen en dat zij aan [medeverdachte] heeft gevraagd hoe zij dat deed.
Daarop zei [medeverdachte] dat ze zich niet op haar zwijgrecht had beroepen omdat dit niet nodig was. [medeverdachte] zei dat ze gewoon alles vertelde, maar dat ze niet iets kon vertellen wat ze niet wist of waar ze niet bij was. [64]
Het scenario dat het [medeverdachte] geweest kan zijn die [slachtoffer] het letsel moet hebben toegebracht, zoals door de verdediging is opgeworpen, acht het hof op grond van het bovenstaande dan ook niet aannemelijk geworden. In het bijzonder de via een appje aan verdachte gestelde vraag of [slachtoffer] al wakker was toen [medeverdachte] zelf ’s ochtends bij de huisarts zat, duidt er onmiskenbaar op dat zij toen in de veronderstelling verkeerde dat er niets met [slachtoffer] aan de hand was.
Eindconclusie van het hof
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien brengt het hof tot de conclusie dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Hij heeft hevig en veelvuldig geweld op haar uitgeoefend en haar amfetamine toegediend. Het geweld bestond uit uitwendig mechanisch stomp botsend en plaatselijk hevig ingewerkt geweld, zoals bijvoorbeeld door meervoudig slaan (al of niet met voorwerpen), stompen, drukken, duwen, stoten en/of smoren en/of wurgen. Het geweld was zodanig fors dat diverse organen zijn gescheurd, meerdere botten zijn gebroken en [slachtoffer] hersenletsel heeft opgelopen. Daarnaast ging het om een zeer hoge concentratie amfetamine die oraal aan [slachtoffer] moet zijn toegediend. Naar het oordeel van het hof waren de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan ook zo zeer gericht op het toebrengen van ernstig letsel aan het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn handelen de dood van [slachtoffer] tot gevolg zou hebben. Het hof neemt dan ook aan dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Moord of doodslag?
De volgende vraag die het hof moet beantwoorden is of de levensberoving van [slachtoffer] in een opwelling is gepleegd of dat er sprake is van voorbedachte raad en dus moord wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bij de beoordeling of er al dan niet sprake is van voorbedachte raad en dus moord stelt het hof het volgende voorop.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Of in een bepaald geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan ook sterk af van de hiervoor bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.
Ondanks uitgebreid onderzoek is niet komen vast te staan in welke volgorde de geweldshandelingen bij [slachtoffer] hebben plaatsgevonden en in welk tijdsbestek deze zich precies hebben afgespeeld. Bovendien is het alleen de verdachte die inzicht kan geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in hem is omgegaan. Nu verdachte in de verklaringen die hij tegenover de politie, de rechtbank en het hof heeft afgelegd steeds heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] , kan het hof ook hier geen aanknopingspunt in vinden voor het antwoord op de vraag of er sprake is van voorbedachte raad.
En hoewel het hof met de rechtbank uit het dossier afleidt dat er diverse handelingen en ook een verscheidenheid aan handelingen moet hebben plaatsgevonden waar een zekere tijd mee gemoeid moet zijn geweest, kan het hof, net als de advocaat-generaal, niet uitsluiten dat de besluitvorming van verdachte om [slachtoffer] om het leven te brengen en de uitvoering daarvan in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of een plots opkomende hevige drift hebben plaatsgevonden.
Immers, het moment waarop het voornemen van verdachte is ontstaan om [slachtoffer] van het leven te beroven is op basis van objectieve gegevens niet vast te stellen en dus blijft ook onduidelijk wat het precieze tijdsverloop is geweest dat met die besluitvorming gemoeid is geweest.
Daarmee is niet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit. Evenmin is vast te stellen dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en dus zal verdachte worden vrijgesproken van moord.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tevens in het primair tenlastegelegde opgenomen doodslag heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks12 oktober 2017,
althans in of omstreeks de periode van
8 oktober 2017 tot en met 12 oktober 2017,te Hengelo , gemeente Hengelo (O) ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,opzettelijk
en met voorbedachten rade[slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2016) van het leven heeft beroofd, door
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht
te schoppen,te stompen en/of (met enig voorwerp) te slaan tegen het hoofd en/of lichaam en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht tegen/op haar hoofd, kin, hals, ledematen en/of haar lichaam te stoten, te duwen en/of te drukken en/of
- die [slachtoffer] meerdere malen met kracht met haar hoofd tegen/op de grond en/of enig voorwerp te slaan/stoten en/of
- de mond en/of neus van die [slachtoffer] dicht te drukken/duwen en gedrukt/geduwd te houden (smoren) en -aldus- haar ademhaling
te beletten en/ofte belemmeren en/of
- de nek en/of hals van die [slachtoffer] dicht te drukken/duwen en gedrukt/geduwd te houden of anderszins geweld toe te passen op de hals en/of nek (verwurging/strangulatie) van die [slachtoffer] en -aldus- haar ademhaling
te beletten en/ofte belemmeren en/of
- die [slachtoffer] hevig heen en weer te schudden en/of
- meerdere malen heftig mechanisch botsend geweld toe te passen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] een hoeveelheid van een stof, bevattende amfetamine, toe te dienen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Overijssel heeft verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde (moord) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeëntwintig jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van moord en voor het eveneens onder primair tenlastegelegde doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft daarbij onder meer gewezen op de buitengewone ernst van het feit en het heftige geweld dat op het slachtoffer is toegepast.
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis van de officier van justitie en de advocaat-generaal buitensporig en niet in overeenstemming is met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De raadsman heeft met een verwijzing naar diverse uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven aangevoerd dat als uitgangspunt voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf van acht jaren geldt. De raadsman heeft het hof verzocht om bij de strafoplegging daarbij aan te sluiten. Ook heeft de raadsman gewezen op de houding en de persoonlijkheid van zijn cliënt in de PI’s en het PBC waar hij onder meer als voorbeeldgedetineerde is omschreven.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden en dat dit een strafvermindering van tien procent rechtvaardigt. Ook heeft de raadsman verzocht om in strafmatigende zin rekening te houden met de nieuwe VI-regeling zoals dat door verschillende gerechtshoven wordt gedaan. De raadsman komt dan ook tot de slotsom dat oplegging van een gevangenisstraf van zes tot zeven jaren passend zou zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft bij de keuze voor een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op het veertien maanden oude dochtertje van zijn toenmalige vriendin bij wie hij net enkele maanden onderdak had gekregen. Hij heeft haar met onvoorstelbaar fors geweld en door het toedienen van amfetamine om het leven gebracht. Het slachtoffer had letsels op en in vrijwel haar gehele lichaam die zo ernstig waren en haar met zoveel geweld moeten zijn toegebracht dat zelfs de patholoog dit uitzonderlijk vond. Het hof neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zo gewelddadig heeft gehandeld jegens een klein weerloos meisje. Wat de zaak nog ernstiger maakt, is dat [slachtoffer] thuis door de nieuwe vriend van haar moeder en die voor haar zorgde en met haar speelde en van wie ze afhankelijk was, dusdanig is mishandeld dat zij is komen te overlijden. Deze plek had voor [slachtoffer] juist een omgeving moeten zijn waar zij zich veilig had moeten kunnen voelen.
Het hof houdt bij de strafoplegging ook rekening met de gevolgen die het handelen van verdachte heeft gehad voor de nabestaanden van het slachtoffer.
Verdachte heeft een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en onbeschrijflijk groot leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Zij moeten verder leven met dit gemis en de onwetendheid over het hoe en waarom van haar dood, nu verdachte geen verantwoording voor zijn daden heeft willen of durven afleggen.
Juist de omstandigheid dat onduidelijk is gebleven wat er precies is gebeurd en waarom maakt het verlies van de nabestaanden welhaast nog moeilijker. Verdachte is bij uitstek degene die deze vragen had kunnen beantwoorden, maar dat heeft hij tot op heden nagelaten. Uit de slachtofferverklaringen die de vader en oma’s van [slachtoffer] ter terechtzitting in hoger beroep hebben voorgelezen blijkt hoe ontzettend zij hun dochter en kleindochter missen, dat het hen iedere dag pijn en verdriet doet om zonder haar te moeten leven en dat zij nog iedere dag worstelen met de vraag waarom verdachte het slachtoffer dit heeft aangedaan.
Ook heeft het hof acht geslagen op de impact die de dood van [slachtoffer] op haar moeder zal hebben. Zij is niet alleen haar dochter kwijtgeraakt, maar moet ook leven met de wetenschap dat haar toenmalige vriend daarvoor verantwoordelijk is.
Daarnaast zorgt een feit als het onderhavige voor reacties van verbijstering en afschuw in de samenleving.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof gelet op de gegevens van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 31 januari 2022 waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en eerder onherroepelijk is veroordeeld, ook voor een geweldsdelict.
Daarnaast heeft het hof gelet op de verschillende rapportages die over verdachte zijn opgemaakt. Zo zijn er van langer geleden een rapport van het Pieter Baan Centrum van 11 januari 2019, een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 22 februari 2019 en een reclasseringsadvies van Iriszorg van 21 juni 2019, dat opgemaakt is in een andere strafzaak tegen verdachte. Daarnaast heeft de verdediging het hof een rapport van 30 augustus 2021 doen toekomen dat ziet op een psychologisch onderzoek van verdachte in de PI te Zwolle .
Voor wat betreft het al dan niet kunnen toerekenen van het verdachte tenlastegelegde feit hebben de deskundigen van het Pieter Baan Centrum zich onthouden van advies.
Er kan dan ook niet worden vastgesteld of er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte geheel kan worden toegerekend.
Doodslag wordt algemeen beschouwd als een van de ernstigste delicten die het Nederlandse strafrecht kent, nu verdachte door zijn handelen het meest fundamentele recht van het slachtoffer, het recht om te leven, heeft ontnomen en voor deze feiten worden doorgaans langdurige gevangenisstraffen opgelegd.
Het hof benadrukt dat het bij de straftoemeting – op basis van wat het hof bewezen acht – enerzijds gebonden is aan de wettelijke bepalingen en het strafmaximum en anderzijds heeft gelet op hetgeen rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken opleggen. Het hof realiseert zich ook dat voor de nabestaanden van een slachtoffer en veel anderen in de samenleving met de strafoplegging nooit volledig recht kan worden gedaan aan het verlies van een dierbare, zelfs niet als zo goed als mogelijk rekening wordt gehouden met de bijzondere omstandigheden van de zaak.
Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op andere rechterlijke uitspraken die ten aanzien van het feit met het onderhavige geval enigszins vergelijkbaar zijn.
In de regel wordt voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen andere of lagere straf opgelegd dan een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met dien verstande dat, zeker de laatste jaren, doorgaans tussen de tien en twaalf jaren gevangenisstraf wordt opgelegd. De bijzondere omstandigheden in deze zaak rechtvaardigen naar het oordeel van het hof het echter om een hogere straf op te leggen.
Het hof heeft voor wat betreft die omstandigheden onder andere al gewezen op het buitensporige toegepaste fysieke geweld, het buitengewoon ernstige letsel en de zeer jonge leeftijd van het slachtoffer.
De door de officier van justitie in eerste aanleg en de advocaat-generaal in hoger beroep geëiste gevangenisstraf van veertien jaren acht het hof dan ook in beginsel passend en noodzakelijk in deze zaak en het hof neemt deze strafeis dan ook als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Het hof zal ten gunste van verdachte rekening houden met het feit dat de behandeling van de zaak in hoger beroep lange tijd heeft geduurd. Uitgangspunt is dat de behandeling van een zaak, waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, in hoger beroep ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen zestien maanden nadat door verdachte hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak is behandeld door de bevoegde autoriteiten. De enkele omstandigheid dat in deze zaak sprake is van een omvangrijk dossier en het feit dat er in hoger beroep op verzoek van de verdediging nog nader onderzoek heeft plaatsgevonden, maakt niet dat de vertraging in hoger beroep geheel aan de verdediging is toe te schrijven.
De regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De aanvangsdatum van de redelijke termijn in hoger beroep moet worden gesteld op 30 april 2019, de datum waarop de verdachte het hoger beroep heeft ingesteld.
Nu het hof pas op 5 april 2022 arrest wijst, betekent dat dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf, die hiervoor als uitgangspunt is genomen, verminderen.
Mede naar aanleiding van het pleidooi van de raadsman, heeft het hof ook acht geslagen op de gevolgen van de Wet straffen en beschermen die op 1 juli 2021 in werking is getreden. De verdediging heeft in dit verband gewezen op het feit dat indien de zaak voortvarender behandeld zou zijn, de zaak vóór 1 juli 2021 afgedaan had kunnen worden. In dat geval had verdachte volgens de oude regeling recht gehad op voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna VI). Door de vertraging van het strafproces zou verdachte, gelet op de nieuwe regeling, door het feit dat hij gebruik maakt van zijn recht om in hoger beroep te gaan, ernstig worden benadeeld.
Met de hiervoor genoemde wet is de regeling inzake de detentiefasering gewijzigd, waaronder in het bijzonder de regeling van de VI. Veroordeelden komen niet meer automatisch in aanmerking voor een voorwaardelijke invrijheidstelling en daarnaast is de periode waarover VI kan worden verleend – een derde van de opgelegde straf – gemaximeerd tot twee jaren.
En hoewel het toekennen van VI geen automatisme is, betekende een opgelegde straf van veertien jaren voor inwerkingtreding van de wet in beginsel dat tweederde van de straf zou moeten worden uitgezeten, derhalve negen jaren en vier maanden.
In deze zaak is op 30 april 2019 hoger beroep ingesteld en wordt pas na inwerkingtreding van voornoemde wet uitspraak gedaan. Dat brengt met zich dat oplegging van een gevangenisstraf van veertien jaren tot een substantiële verlenging van de (netto) vrijheidsstraf zou leiden, nu verdachte dan pas na twaalf jaren voor een eventuele VI in aanmerking zou komen. Het hof ziet in het voorgaande aanleiding de verdachte daarvoor enige vorm van compensatie te bieden.
Al het voorgaande in ogenschouw nemende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren met aftrek van het voorarrest een passende en geboden reactie.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 48.170,24. De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 44.060,67, heeft de benadeelde partij voor een deel van € 3.769,40 niet-ontvankelijk verklaard en heeft een bedrag van € 313,17 afgewezen. In hoger beroep heeft mr. F.J.M. Hamers namens de benadeelde partij aangegeven dat de vordering wordt gehandhaafd met aanpassing van enkele onderdelen daarvan.
Zo heeft mr. Hamers aangegeven dat de in eerste aanleg opgevoerde kosten van € 3.500,00 voor het bijzetten van de lichaamsdelen toen nog niet gemaakt waren, maar dat dat intussen wel is gebeurd en dat de benadeelde partij in plaats van het voornoemde bedrag een bedrag vordert van € 2.132,87. Daarnaast heeft mr. Hamers de vordering die ziet op het eigen risico verlaagd van € 385,00 naar € 71,83. Ten aanzien van de vordering op de Staat der Nederlanden van € 786,24 heeft de advocaat nog aangevoerd dat als het hof met de rechtbank van oordeel is dat deze post niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden, de schade als een vordering op verdachte aangemerkt moet kunnen worden, nu het eerder gevorderde bedrag van € 3.500,00 nog niet geheel is ingevuld en anders is het verzoek deze schade mee te nemen in de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft mr. Hamers nog opgemerkt dat de benadeelde partij reiskosten heeft gemaakt naar de zittingen in hoger beroep en dat deze schade van € 265,36 ook nog gevorderd wordt.
In hoger beroep bestaat de vordering dan ook uit de volgende posten:
- Materiële schade in totaal € 7.541,45, bestaande uit:
o Uitvaartbegeleiding: € 2.596,40
o Fakkels: € 237,00
o Bijzetten lichaamsdelen € 2.132,87 (bestaande uit het verwijderen en terugplaatsen van de gedenksteen € 1.018,34, de uitvaartbegeleiding € 1.005,84 en reiskosten uitvaartbegeleiding € 108,68)
o Kosten voor verlofuren € 1.101,57 (bestaande uit verlofuren voor de behandelingen bij de psycholoog, gesprekken met de recherche en het bijwonen van de zittingen)
o Reiskosten naar de psycholoog € 53,87
o Eigen risico € 71,83
o Reiskosten naar politieverhoren € 296,40
o Reis- en verblijfkosten tijdens zittingen € 786,24
o Reiskosten naar de zittingen in hoger beroep € 265,36
- Immateriële schade:
o Shockschade: € 40.000,00
De gevorderde materiële schade
Door de benadeelde partij is een bedrag van € 2.833,40 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit de kosten voor de uitvaartbegeleiding van zijn overleden dochter en de fakkels die daarbij zijn gebruikt. De benadeelde partij is een nabestaande van het slachtoffer en op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene die de kosten voor de lijkbezorging heeft gedragen, deze kosten vorderen van de aansprakelijke persoon.
De gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de kosten voor de uitvaartbegeleiding en de fakkels is niet betwist en bovendien is de vordering onderbouwd door middel van een factuur en een bankafschrift. Het gevraagde bedrag van € 2.833,40 zal worden toegewezen.
Dat geldt ook voor de in hoger beroep gespecificeerde en met facturen onderbouwde posten die zien op het bijzetten van de lichaamsdelen, in totaal € 2.132,87.
Wat betreft de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor de bezoeken aan de psycholoog (verlofuren en reiskosten) blijkt uit de behandelovereenkomst van de psycholoog die als bijlage bij het voegingsformulier is gevoegd dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde onder behandeling is in verband met PTSS. Gelet op deze overeenkomst alsmede de toelichting ter terechtzitting zijn de gevorderde kosten aannemelijk en houden deze kosten voldoende rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. Het hof zal deze kosten, een bedrag van € 61,32 voor de zeven verlofuren en een bedrag van € 53,87 voor de reiskosten, dan ook toewijzen.
Ten aanzien van de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt naar de politieverhoren merkt het hof op dat deze kosten geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit zijn. Deze kosten strekken ertoe strafrechtelijke opsporing en vervolging van de dader te bewerkstelligen. De enkele omstandigheid dat een eventuele daarop volgende strafrechtelijke veroordeling de grondslag kan bieden voor schadevergoeding, maakt volgens de Hoge Raad niet dat gezegd kan worden dat die reiskosten met dat doel zijn gemaakt. De gevorderde reiskosten komen gelet op het voorgaande dan ook niet voor vergoeding in aanmerking en de vordering wordt voor dit deel afgewezen. Datzelfde geldt voor de gevraagde vergoeding in verband met opgenomen verlofuren voor de gesprekken met de recherche.
Wat betreft de verlofuren en de reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zittingen merkt het hof op dat deze niet aan te merken zijn als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit, zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), maar onder proceskosten in de zin van artikel 532 Sv dienen te worden geschaard. Deze kosten kunnen ook niet onder kosten van lijkbezorging worden geschaard, zoals de raadsman van de benadeelde partij heeft verzocht, nu deze niet in rechtstreeks verband staan met het begraven van de overledene (vgl. ECLI:NL:HR:2019:829). Voor zover de benadeelde partij deze kosten (ook) heeft willen opvoeren als proceskosten overweegt het hof het volgende.
Vooropgesteld wordt dat volgens de Hoge Raad een redelijke wetsuitleg van artikel 592a Sv (
thans artikel 532 Sv)meebrengt dat bij de begroting van de (proces)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vgl. o.a. ECLI:NL:HR:2019:87). Die maatstaf wordt in civiele procedures ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, Rv komen reis-, verlet- en verblijfkosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon wordt geprocedeerd. Het hof stelt vast dat in de onderhavige voegingsprocedure de benadeelde partij met behulp van een gemachtigde heeft geprocedeerd, die ook ter terechtzitting zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, de vordering heeft toegelicht. De gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zittingen komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal de vordering voor dit deel dan ook afwijzen.
Het hof merkt over de posten die zien op de reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zittingen nog op dat de advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht om deze kosten wel bij de schadevergoedingsmaatregel op te nemen voor het geval het hof ze niet toewijsbaar acht als vordering op de Staat der Nederlanden of als vordering op de verdachte. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen zijn deze kosten aan te merken als proceskosten in de zin van artikel 532 Sv en deze kosten kunnen niet in aanmerking worden genomen bij de oplegging van de in artikel 36f, eerste lid, Wetboek van Strafrecht voorziene maatregel (vgl. ECLI:NL:HR:2018:905). Het hof wijst dit verzoek dan ook af.
Wat betreft de gevorderde immateriële schade zal het hof, nu ook de hieronder genoemde benadeelde partij [benadeelde 2] immateriële shockschade vordert, beide vorderingen op dit punt gezamenlijk bespreken na de overweging over de materiële schade van de benadeelde partij [benadeelde 2] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 40.786,24 en bestaat voor een deel uit materiële schade (€ 786,24) en voor het overige uit immateriële schade.
De rechtbank heeft de vordering deels toegewezen tot een bedrag van € 40.000,00. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft mr. F.J.M. Hamers namens de benadeelde partij aangegeven dat de vordering wordt gehandhaafd en heeft hij net als bij de benadeelde partij [benadeelde 1] ten aanzien van de vordering op de Staat der Nederlanden van € 786,24 nog aangevoerd dat als het hof met de rechtbank van oordeel is dat deze post niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden, de schade als een vordering op verdachte aangemerkt moet worden en anders is het verzoek deze schade mee te nemen in de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade
Het hof zal deze kosten, die zien op de reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zittingen en welke post bestaat uit een bedrag van € 786,24, geheel afwijzen.
Voor de onderbouwing hiervan wijst het hof op hetgeen hierboven bij de benadeelde partij
[benadeelde 1] is overwogen.
De gevorderde immateriële schade van [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
De advocaat van de benadeelde partijen heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de onderbouwing van de shockschade nog aangevoerd dat het confrontatievereiste ruim dient te worden uitgelegd.
Hij heeft daarbij verwezen naar de conclusie van 22 februari 2022 van de advocaten-generaal bij de Hoge Raad Spronken en Lindenbergh (ECLI:NL:PHR:2022:166). Nu de benadeelde partijen het slachtoffer in het ziekenhuis hebben gezien is er voldaan aan het confrontatievereiste. Voor wat betreft het vereiste dat er sprake moet zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld heeft de advocaat verwezen naar de verklaringen van de psychologen.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van de immateriële shockschade aansluiting gezocht bij verschillende uitspraken waarbij ook sprake was het doden van een kind en de bedragen die genoemd worden in het Besluit vergoeding affectieschade en geconcludeerd dat aan [benadeelde 1] een bedrag van € 20.000 kan worden toegewezen en aan
[benadeelde 2] een bedrag van € 17.500.
Het hof stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
In de onderhavige zaak staat niet ter discussie dat de benadeelde partijen een nauwe en affectieve relatie hadden met hun dochter respectievelijk kleindochter. Dat hetgeen waarmee de benadeelde partijen zijn geconfronteerd een hevige schok teweeg heeft gebracht, is door de verdediging evenmin betwist. Dat volgt ook uit hetgeen door en namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht. Nadat [benadeelde 1] gebeld was dat [slachtoffer] in het ziekenhuis was opgenomen vanwege ademhalingsproblemen is hij direct met zijn moeder,
[benadeelde 2] , naar het ziekenhuis gereden. Daar werden zij geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de gebeurtenissen die tot haar dood hebben geleid en de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden. De confrontatie bestond uit het aanschouwen van het levenloze lichaam van [slachtoffer] dat bont en blauw was. Ook had zij wondjes op haar gezicht en kwam er nog bloed uit haar mondje toen [benadeelde 1] haar optilde.
Dat hetgeen waarmee de benadeelde partijen zijn geconfronteerd een hevige schok teweeg heeft gebracht, wat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een psychiatrisch erkend ziektebeeld, is door de verdediging ook niet betwist.
Dat van een dergelijk geestelijk letsel sprake is volgt ook uit de toelichting op de gevorderde immateriële schade en de bijgevoegde stukken van de psychologen waar de benadeelde partijen onder behandeling staan.
Naar het oordeel van het hof is aldus vast komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade in de vorm van shockschade hebben geleden.
De volgende vraag is in welke omvang dit gedeelte van de vorderingen kan worden toegewezen. Ingevolge art. 6:106 lid 1 BW dient het smartengeld door de rechter naar billijkheid vastgesteld te worden.
Die vaststelling geschiedt met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van het slachtoffer. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op vergelijkbare gevallen.
In het onderhavige geval acht het hof hieromtrent het volgende van belang.
Voor wat betreft de ernst van het verwijt dat aan verdachte kan worden gemaakt is van belang dat hier sprake is geweest van een bijzonder gewelddadig en ernstig delict dat door verdachte opzettelijk is begaan en dat een zeer ernstige inbreuk is gemaakt op het rechtsgevoel van de benadeelde partijen. Het hof weegt daarbij mee dat verdachte op [slachtoffer] fors en veel geweld moet hebben uitgeoefend en dat hij haar daarnaast amfetamine heeft toegediend. Het geweldsmisdrijf dat de dochter en kleindochter van de benadeelde partijen is overkomen wordt door hen ontelbare keren herbeleefd en heeft een zeer grote impact op hun levens.
Ook ter terechtzitting in hoger beroep, meer dan bijna viereneenhalf jaar nadat het bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden, hebben de benadeelde partijen aangevoerd dat het beeld van hoeveel geweld op [slachtoffer] moet zijn toegepast door verdachte nog steeds onvoorstelbaar is bij de nabestaanden. Daarbij is ook aangevoerd dat het de nabestaanden zoveel pijn doet dat verdachte blijft zwijgen en zij nooit antwoorden zullen krijgen op de vragen die zij hebben.
Daar komt bij dat de nabestaanden als gevolg van de door verdachte gepleegde feiten ernstige psychische klachten ondervinden. Er is bij beiden sprake van een posttraumatische stressstoornis.
Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde 1] blijkt onder andere dat hij twee jaar na het bewezenverklaarde feit intern is opgenomen geweest bij Trauma Centrum Nederland, maar dat hij slechts voor een gedeelte kon worden behandeld, omdat de zaak in hoger beroep nog loopt en onbekend is wat de uitspraak voor invloed op hem zal hebben. De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in haar slachtofferverklaring onder meer aangegeven dat ze ook lichamelijke klachten heeft ontwikkeld door haar trauma en dat haar trauma alleen maar meer gecompliceerd is geworden.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat ondanks de behandelingen die de benadeelde partijen al geruime tijd ondergaan, de klachten nog altijd actueel zijn. Ook blijkt uit de slachtofferverklaringen van de benadeelde partijen dat het gebeurde nog altijd een enorme invloed op hun hele dagelijkse bestaan heeft.
Naar het oordeel van het hof dient er dan ook vanuit te worden gegaan dat de benadeelde partijen nog langdurig ernstige psychische klachten zullen ondervinden als gevolg van de gebeurtenissen waarvoor verdachte veroordeeld is, en dat die klachten het functioneren en welbevinden van de benadeelde partijen in aanzienlijke mate negatief zullen beïnvloeden.
Bij de begroting van deze immateriële schade dient het hof ook rekening te houden met bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij heeft het hof geconstateerd dat de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend in diverse gevallen lager liggen dan het gevorderde bedrag.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen en met name gelet op de ernst van het verwijt en de ernst van het aangedane leed aan zowel de vader als oma van [slachtoffer] dat zij hun leven lang met zich zullen dragen, begroot het hof de shockschade telkens op € 20.000,00.
Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding om wat betreft de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding verschil te maken tussen de vader ( [benadeelde 1] ) enerzijds en de oma ( [benadeelde 2] ) anderzijds. Het hof verwijst hieromtrent naar hetgeen hiervoor is overwogen dat de oma met haar zoon, de vader van [slachtoffer] , naar het ziekenhuis is gegaan en dat ze samen geconfronteerd werden met het levenloze en toegetakelde lichaam van het slachtoffer.
Voor wat betreft hetgeen de benadeelde partijen ter compensatie van immateriële schade meer hebben gevorderd wijst het hof de vordering voor dat deel af.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof telkens de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 28 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van twintig uren, te vervangen door tien dagen hechtenis, parketnummer 08-113062-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof is van oordeel dat in beginsel de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf gerechtvaardigd is, nu vast is komen te staan dat verdachte tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd. Echter, gelet op de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf acht het hof het niet opportuun om de voorwaardelijk opgelegde taakstraf van twintig uren ten uitvoer te leggen. Het hof wijst de vordering dan ook af.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van artikel 36f Sr., toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, als moord ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte de tevens onder het primair tenlastegelegde opgenomen doodslag heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de onder het primair bewezenverklaarde doodslag strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 25.081,46 (vijfentwintigduizend eenentachtig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 5.081,46 (vijfduizend eenentachtig euro en zesenveertig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.081,46 (vijfentwintigduizend eenentachtig euro en zesenveertig cent) bestaande uit € 5.081,46 (vijfduizend eenentachtig euro en zesenveertig cent) materiële schade en
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 160 (honderdzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 oktober 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 oktober 2017.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland van 1 maart 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 28 juli 2016, parketnummer 08-113062-16, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. O.G. Schuur, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 5 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna onder noot 2 t/m 9, 11, 13, 16 t/m 17, 19 t/m 20, 22 t/m 26, 28, 31 t/m 34, 36 t/m 40, 42 t/m 46, 48 t/m 50, 52 t/m 59, 62 en 64 genoemde bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen die gevoegd zijn bij het proces-verbaal Algemeen Dossier ONRAB17017 TGO INDIA, in de wettelijke vorm opgemaakt op 11 juni 2018 door [verbalisant 2] , brigadier.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, nummer 94 (pagina’s 1081 t/m 1084) in de wettelijke vorm opgemaakt op 25 oktober 2017 door [verbalisant 3] , hoofdagent.
3.Het proces-verbaal zaakdossier, nummer 468 (pagina’s 952 t/m 1080), in de wettelijke vorm opgemaakt op 13 juni 2018 door [verbalisant 2] , brigadier.
4.Idem noot 2.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 46 (pagina’s 310 t/m 320), in de wettelijke vorm opgemaakt op 20 oktober 2017 door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , beiden brigadier.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 138 (pagina’s 1113 t/m 1116), in de wettelijke vorm opgemaakt op 31 oktober 2017 door [verbalisant 6] , inspecteur.
7.Idem noot 3.
8.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een schouwverslag van de GGD Twente van 12 oktober 2017, (pagina’s 128 t/m 131 van het Forensisch Dossier), opgemaakt door Drs. [forensisch arts 1] , forensisch arts.
9.Een deskundigenrapport, zaaknummer 2017.10.13.032 (pagina’s 452 t/m 478 van het Forensisch Dossier), opgemaakt door dr. [arts en patholoog] , werkzaam als deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag en ingeschreven in het NRGD, gesloten en getekend op 20 februari 2018.
10.Een deskundigenrapport, zaaknummer 2017.10.13.032 (los opgenomen in het dossier), opgemaakt door dr. [arts en patholoog] , werkzaam als deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag en ingeschreven in het NRGD, gesloten en getekend op 20 juni 2018.
11.Een deskundigenrapport, zaaknummer 2017.10.13.032 (pagina’s 493 t/m 502 van het Forensisch Dossier), opgemaakt door dr. [toxicoloog] , toxicoloog, werkzaam als deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag en ingeschreven in het NRGD, gesloten en getekend op 14 december 2017.
12.Een deskundigenrapport, zaaknummer 2017.10.13.032 (los opgenomen in het dossier), opgemaakt door [apotheker-toxicoloog] , werkzaam als deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag en ingeschreven in het NRGD, gesloten en getekend op 19 december 2018.
13.Idem noot 9.
14.Een deskundigenrapport, zaaknummer 2017.10.13.032 (los opgenomen in het dossier), opgemaakt door Dr. [arts en patholoog] , werkzaam als deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag en ingeschreven in het NRGD, gesloten en getekend op 3 januari 2019.
15.Een deskundigenrapport, zaaknummer 2017.10.13.032 (los opgenomen in het dossier), opgemaakt door dr. [forensisch arts 2] , werkzaam als deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 26 juni 2018.
16.Idem noot 9.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 17 (pagina’s 1479 t/m 1483), in de wettelijke vorm opgemaakt op 14 oktober 2017 door [verbalisant 7] , hoofdagent, en [verbalisant 3] , voornoemd.
18.Het proces-verbaal van verhoor van 2 maart 2021 ten overstaan van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 77 (pagina’s 1437 t/m 1443), in de wettelijke vorm opgemaakt op 24 oktober 2017 door [verbalisant 8] en [verbalisant 7] , beiden hoofdagent.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 114 (pagina’s 1428 t/m 1436), in de wettelijke vorm opgemaakt op 27 oktober 2017 door [verbalisant 8] en [verbalisant 7] , beiden hoofdagent.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, nummer 20201019.2463 (los opgenomen in het dossier), in de wettelijke vorm opgemaakt op 21 oktober 2020 door [verbalisant 2] , brigadier.
22.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 205 (pagina’s 364 t/m 379), in de wettelijke vorm opgemaakt op 17 november 2017 door [verbalisant 4] , brigadier, en [verbalisant 8] , hoofdagent.
23.Idem noot 17.
24.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 72 (pagina’s 604 t/m 618), in de wettelijke vorm opgemaakt op 24 oktober 2017 door [verbalisant 9] , hoofdagent, en [verbalisant 10] , brigadier.
25.Idem noot 5.
26.Idem noot 24.
27.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel van 4 maart 2019.
28.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 76 (pagina’s 1464 t/m 1470), in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 november 2017 door [verbalisant 11] en [verbalisant 12] , beiden hoofdagent.
29.Als bijlagen bij het proces-verbaal van bevindingen, nummer 690 (los opgenomen in het dossier), in de wettelijke vorm opgemaakt op 4 maart 2021 door [verbalisant 13] , inspecteur.
30.Idem noot 18.
31.Idem noot 24.
32.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 161 (pagina’s 658 t/m 673), in de wettelijke vorm opgemaakt op 3 november 2017 door [verbalisant 9] en [verbalisant 12] , beiden hoofdagent.
33.Bijlage 29 (pagina 728) bij het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 230 (pagina’s 674 t/m 699), in de wettelijke vorm opgemaakt op 24 november 2017 door [verbalisant 9] en [verbalisant 12] , beiden hoofdagent.
34.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 2 (pagina’s 584 t/m 593), in de wettelijke vorm opgemaakt op 12 oktober 2017 door [verbalisant 14] , inspecteur, en [verbalisant 9] , hoofdagent.
35.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel van 4 maart 2019.
36.Idem noot 22.
37.Het relaas proces-verbaal Forensische Opsporing, nummer PL0600-2017-472636 (pagina’s 8 t/m 47), in de wettelijke vorm opgemaakt op 14 juni 2018 door [verbalisant 15] , inspecteur.
38.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 340 (pagina’s 730 t/m 763), in de wettelijke vorm opgemaakt op 18 december 2017 door [verbalisant 9] , voornoemd, en [verbalisant 12] , hoofdagent.
39.Foto 26 (pagina 95) als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal sporenonderzoek, nummer PL0600-2017472636-12 (pagina’s 61 t/m 69), in de wettelijke vorm opgemaakt op 23 november 2017 door [verbalisant 16] , brigadier, en [verbalisant 17] , agent.
40.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 557 (pagina’s 447 t/m 459), in de wettelijke vorm opgemaakt op 12 april 2018 door [verbalisant 4] , brigadier, en [verbalisant 18] , inspecteur.
41.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel van 4 maart 2019.
42.Idem noot 22.
43.Idem noot 40.
44.Idem noot 37.
45.Idem noot 37.
46.Idem noot 38.
47.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel van 4 maart 2019.
48.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 58 (pagina’s 1419 t/m 1427), in de wettelijke vorm opgemaakt op 24 oktober 2017 door [verbalisant 8] en [verbalisant 7] , beiden hoofdagent.
49.Idem noot 20.
50.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, nummer 129 (pagina’s 351 t/m 363), in de wettelijke vorm opgemaakt op 1 november 2017 door [verbalisant 4] , brigadier, en [verbalisant 19] , hoofdagent.
51.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel van 4 maart 2019.
52.Idem noot 22.
53.Het proces-verbaal van bevindingen, nummer PL0600-2017472636-2 (pagina’s 1092 t/m 1093), in de wettelijke vorm opgemaakt op 12 oktober 2017 door [verbalisant 1] , inspecteur.
54.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 2 (pagina’s 584 t/m 593), in de wettelijke vorm opgemaakt op 12 oktober 2017 door [verbalisant 14] , inspecteur, en [verbalisant 9] , hoofdagent.
55.Idem noot 48.
56.Als bijlage Y43 (pagina 2278) bij het proces-verbaal van bevindingen, nummer 597 (pagina’s 1819 t/m 1825), in de wettelijke vorm opgemaakt op 8 juni 2018 door [verbalisant 20] , brigadier.
57.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 50 (pagina’s 1543 t/m 1550), in de wettelijke vorm opgemaakt op 24 oktober 2017 door [verbalisant 8] , hoofdagent.
58.Het proces-verbaal van verhoor getuige, nummer 3 (pagina’s 296 t/m 301), in de wettelijke vorm opgemaakt op 12 oktober 2017 door [verbalisant 21] en [verbalisant 11] , beiden hoofdagent.
59.Idem noot 5.
60.Het proces-verbaal van de strafraadkamer van de rechtbank Overijssel van 8 november 2017, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte.
61.Idem noot 15.
62.Idem noot 33.
63.Idem noot 21.
64.Het proces-verbaal van bevindingen, nummer I2 11042018 [kenmerk] (pagina’s 3486 t/m 3487), op ambtseed opgemaakt op 11 april 2018 door verbalisant [kenmerk] .