Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te [woonplaats2] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om alleen het ouderlijk gezag over de minderjarige te verkrijgen. De rechtbank had dit verzoek afgewezen, waarop de moeder in hoger beroep ging. De vader, verweerder in hoger beroep, had sinds 2016 geen contact meer met de minderjarige en stemde in met de beëindiging van zijn gezag, mits hij op de hoogte gehouden zou worden van de ontwikkeling van het kind.
Het hof oordeelde dat de beëindiging van het gezag niet ter vrije beoordeling van de ouders staat, maar dat de beslissing in het belang van het kind moet zijn. Het hof concludeerde dat de vader te weinig betrokken was bij het leven van de minderjarige om gezagsbeslissingen te kunnen nemen. De moeder had de vader summier en niet altijd tijdig geïnformeerd over de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was dat alleen de moeder het ouderlijk gezag uitoefent, gezien de omstandigheden en de verwarring die de minderjarige zou kunnen ervaren door de rol van zijn afwezig zijnde, niet-biologische vader.
De ouders bereikten tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming over de informatieregeling, waarbij de moeder de vader jaarlijks in december schriftelijk op de hoogte zal stellen van de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalde dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige wordt beëindigd, en dat het gezag voortaan alleen aan de moeder toekomt.