ECLI:NL:GHARL:2022:2553

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
200.297.627/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van eenhoofdig gezag aan de moeder en verzoek tot geslachtsnaamwijziging van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag van de ouders over hun minderjarige kind, geboren in 2008. De moeder had verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het gezag alleen aan haar toe te kennen, evenals om vervangende toestemming voor een geslachtsnaamwijziging van het kind. De rechtbank Noord-Nederland had eerder deze verzoeken afgewezen. Het hof oordeelde dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking waren gewijzigd, aangezien de vader sinds 2012 geen contact meer had met het kind en feitelijk niet betrokken was bij de opvoeding. Het hof concludeerde dat het in het belang van het kind was dat de moeder alleen het gezag uitoefende. De vader had geen bezwaar tegen de beëindiging van zijn gezag, mits dit in het belang van het kind was. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het gezag over het kind alleen aan de moeder toegewezen. Tevens werd opgemerkt dat de moeder nu als wettelijke vertegenwoordiger het verzoek tot geslachtsnaamwijziging kan indienen zonder toestemming van de vader. Het hof benadrukte dat het aan de moeder is om, in overleg met het kind, een weloverwogen beslissing te nemen over de geslachtsnaamwijziging.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.297.627/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 203741)
beschikking van 31 maart 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Wierts te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de partner] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: [de partner] .

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 20 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 19 juli 2021;
- een brief van de vader van 5 september 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 16 september 2021 met bijlage(n);
- een brief van de vader van 27 januari 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 3 februari 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 17 februari 2022 met bijlage(n)
.
2.2
Op 3 maart 2022 is [de minderjarige] , geboren [in] 2008, (hierna: [de minderjarige] ) verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling bij het hof heeft op 7 maart 2022 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de moeder en haar advocaat;
- de vader;
- [de partner] .
Aan de echtgenote van de vader is bijzondere toegang verleend om als toehoorder aanwezig te zijn bij de zitting.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is geboren uit de in 2009 beëindigde affectie relatie tussen de ouders.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. Bij gelegenheid van de erkenning is als geslachtsnaam voor [de minderjarige] de geslachtsnaam van de vader ( [verweerder] ) gekozen.
3.2
Bij beschikking van 16 juli 2012 heeft de toenmalige rechtbank Zwolle-Lelystad beslist dat partijen voortaan samen het gezag over [de minderjarige] uitoefenen.
3.3
Na het uit elkaar gaan van de ouders is [de minderjarige] bij de moeder blijven wonen. Vanaf december 2012 is de vader uit beeld geraakt als verzorger en opvoeder van [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft sindsdien geen contact meer met de vader.
3.4
De moeder woont sinds november 2017 samen met [de partner] . Op 17 september 2018 zijn zij een geregistreerd partnerschap aangegaan.
3.5
De moeder heeft in haar (gewijzigde) verzoek waarmee de procedure bij de rechtbank is ingeleid, verzocht om te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan haar toekomt en om aan haar vervangende toestemming te geven om een verzoek bij de Koning in te dienen om de geslachtsnaam van [de minderjarige] te wijzigen in de naam ‘ [de partner] ’.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de moeder afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven I en II zien op de beslissing van de rechtbank over het gezag.
Grief III ziet op de beslissing over de vervangende toestemming.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I: te bepalen dat de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] zal worden belast;
en voorwaardelijk, voor het geval het hof het verzoek tot eenhoofdig gezag van de moeder afwijst:
II: vervangende toestemming te verlenen aan de moeder voor de ontbrekende toestemming van de vader tot het indienen van het verzoek bij de Koning tot wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige] in de geslachtsnaam ‘ [de partner] ’.
4.3
De vader heeft geen verweerschrift ingediend. De vader heeft op de zitting bij het hof verklaard dat hij instemt met de beëindiging van zijn gezag en de naamswijziging als dat de wens is van [de minderjarige] .

5.De motivering van de beslissing

Eenhoofdig gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Uitgangspunt van de wetgever is dat gezamenlijk gezag van de ouders in het belang van het kind is. Slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat het gezag toekomt aan één van de ouders. De moeder is van mening dat ten aanzien van de situatie van [de minderjarige] sprake is van een dergelijke uitzonderingssituatie. De vader bestrijdt de beëindiging van zijn gezag over [de minderjarige] in principe niet als dit ook haar wens is. Wel zou hij graag betrokken willen worden bij beslissingen over [de minderjarige] .
5.3
Het hof stelt voorop dat de beëindiging van het gezag niet ter vrije beoordeling van de ouders staat en dat het hof een beslissing dient te nemen over het ouderlijk gezag die in het belang is van [de minderjarige] . Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het in het belang is van [de minderjarige] dat voortaan alleen de moeder het ouderlijk gezag over haar uitoefent. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.4
Voor het hof staat vast dat de vader al sinds eind 2012 geen contact meer met [de minderjarige] heeft gehad en dat de vader feitelijk niet meer betrokken is bij beslissingen over [de minderjarige] en niet bij het leven van [de minderjarige] dat zij op dit moment heeft. De vader ontvangt geen informatie over [de minderjarige] . De vader vraagt hier zelf ook niet meer om. Alleen toen de moeder de vader heeft gevraagd om mee te werken aan de aanvraag voor een paspoort voor [de minderjarige] , heeft de vader (via zijn partner) bij de moeder aangegeven [de minderjarige] te willen zien. Dit heeft voor [de minderjarige] nog niet geleid tot het verkrijgen van een paspoort of tot contact met haar vader. Uit zijn brief die de vader op de zitting bij het hof heeft voorgelezen, blijkt dat de vader al langere tijd worstelt met zijn rol in het leven van [de minderjarige] , maar ook dat hij zich neerlegt bij de verzoeken van de moeder als dat in het belang is van [de minderjarige] .
5.5
Naar het oordeel van het hof staat het feit dat de vader op dit moment niet betrokken is bij het leven van [de minderjarige] eraan in de weg dat hij samen met de moeder beslist over (toekomstige) gezagskwesties die [de minderjarige] aangaan. Weliswaar is het hof niet gebleken dat de vader tot nu toe andere gezagsbeslissingen dan de aanvraag van het paspoort heeft tegengewerkt, maar dit is geen reden voor een ander oordeel. De moeder heeft in het verleden de vader niet betrokken bij de te nemen gezagsbeslissingen en zij heeft deze beslissingen in de praktijk zonder problemen zelfstandig kunnen nemen omdat zij lange tijd gedacht heeft dat zij het ouderlijk gezag over [de minderjarige] alleen uitoefende. Uit het gezagsregister bleek tot voor kort niet dat de vader ook was belast met het ouderlijk gezag omdat per abuis de beschikking waarbij de vader door de rechtbank samen met de moeder is belast met het ouderlijk gezag niet was ingeschreven. [de minderjarige] heeft al negen jaar geen contact meer met de vader en ondanks het feit dat zowel [de minderjarige] als de vader bij het hof hebben aangegeven wel contact met elkaar te willen hebben, is hiermee nog geen begin gemaakt. Ook de moeder heeft, behalve het contact over het paspoort voor [de minderjarige] , in de afgelopen jaren geen contact met de vader gehad. De enkele wens van de vader om een rol te spelen in het leven van [de minderjarige] is naar het oordeel van het hof onvoldoende om in de (nabije) toekomst met de moeder te overleggen en samen beslissingen over gezagskwesties te kunnen nemen. Daarbij betrekt het hof dat de vader, ondanks dat hij op zijn verzoek mede met het gezag over [de minderjarige] was belast, daartoe in de afgelopen jaren geen enkel initiatief heeft genomen. Het hof neemt hierbij verder nog in overweging dat [de minderjarige] zelf heeft aangegeven dat het beter is dat alleen de moeder het gezag over haar uitoefent omdat de medewerking van haar vader dan niet nodig is voor bijvoorbeeld de aanvraag van haar identiteitsbewijs.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is in de zin van artikel 1:251a, eerste lid, onder b, BW en zal het hiertoe strekkende verzoek van de moeder toewijzen.
Vervangende toestemming voor indiening verzoek wijziging geslachtsnaam
5.6
Artikel 1:7, eerste lid, BW bepaalt dat de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning kan worden gewijzigd. In het Besluit geslachtsnaamswijziging (hierna: het Besluit) zijn met betrekking tot de gronden waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en de behandeling van dergelijke verzoeken nadere regels gesteld.
Artikel 3, eerste lid, van het Besluit luidt:
"Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, (...) wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd:
(…)
b. in de geslachtsnaam van de levensgezel van de ouder, indien deze persoon anders dan als ouder de minderjarige tezamen met de ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek heeft verzorgd en opgevoed."
5.7
Nu het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag wordt toegewezen, kan de moeder – op grond van het voornoemde wetsartikel en het Besluit – het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige] als wettelijke vertegenwoordiger indienen zonder dat daar de medewerking van de vader (zonder gezag) voor nodig is. Het hof komt dan ook niet meer toe aan het voorwaardelijke verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen.
5.8
Het hof wenst als overweging ten overvloede het volgende op te merken. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is langdurig gesproken over de vraag of het belang van [de minderjarige] gediend is met een wijziging van haar geslachtsnaam. In het licht van de verschillende signalen die het hof hierover heeft ontvangen vraagt het hof zich af of [de minderjarige] op dit moment werkelijk een andere achternaam wil hebben. Het hof hoeft zich echter niet langer te buigen over de beantwoording van deze vraag. Gezien de beslissing van het hof over het gezag is het aan de moeder om, in overleg met [de minderjarige] en in haar belang, een weloverwogen besluit te nemen over het al dan niet indienen van een verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover die ziet op de beslissing over het gezag en beslissen dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] wordt beëindigd en dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 20 april 2021, voor zover die ziet op de beslissing over het gezag, en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 16 juli 2012, voor zover daarbij de ouders gezamenlijk zijn belast met het gezag over [de minderjarige] ;
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders en bepaalt dat het gezag over [de minderjarige] , geboren [in] 2008, voortaan alleen toekomt aan de moeder;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter aantekening van deze beslissing in het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, I.A. Vermeulen en L. van Dijk, bijgestaan door mr. T. van der Veen als griffier, en is op 31 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.